Musicologie van de Keltische en naburige stijlen
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra]

[Home][Auteur: Ben Dijkhuis][Laatste update: 22-08-2020][Hoofdstuk: Vorm, technieken en idioom][Gebruiksvoorwaarden]

Vocale vormen, genres,
stijlen en technieken

Deel 1: Ierland en Schotland

INHOUD van deze pagina (verberg)

  1. 1. Het Gaelische repertoire van Ierland en Schotland
    1. 1.1 Het middeleeuwse bardisch vers
    2. 1.2 Nieuwe poëtische stromingen: vrije versvormen
    3. 1.3 Laoithe ('lais')
    4. 1.4 Politieke liederen en aisling
    5. 1.5 O'Carolan
    6. 1.6 Sean-nós
    7. 1.7 Puirt-a-beul
    8. 1.8 Werk- en gelegenheidsliederen in het Gaelisch
    9. 1.9 Gaelische psalmodie in Schotland
  2. 2. Het Anglo-Ierse en Anglo-Schotse liedrepertoire
    1. 2.1 Inleiding
    2. 2.2 Child's ballads
    3. 2.3 Broadsheet ballads
    4. 2.4 De Greig-Duncan Folk Song Collectie
    5. 2.5 De Roud Folk Song Index
    6. 2.6 De collecties van Petrie en Joyce
    7. 2.7 'Wren-hunt'-liederen
  3. 3. Het middeleeuwse Anglo-Ierse-Latijnse repertoire
    1. 3.1 Cantilenae
    2. 3.2 Dublin Troper (Dublin Troparium)
  4. 4. Annotaties en bronnen
    1. 4.1 Voetnoten
    2. 4.2 Geraadpleegde bronnen
    3. 4.3 Media

1. Het Gaelische repertoire van Ierland en Schotland

1.1 Het middeleeuwse bardisch vers

De middeleeuwse uitvoering van het Ierse en Schotse vers, was die van dán díreach of strikte poëzie. De poetische grondslag was syllabisch, dat wil zeggen, dat men een versregel in het aantal lettergrepen in plaats van de meer moderne ritmische poëzie, waarbij de versregels in versvoeten wordt geteld. In tegenstelling tot het strikte metrum van dán díreach, dat niet-ritmisch was en voorzien van een nauwgezette alliteratieve invulling en rijmvormen, is bij de nieuw opkomende ritmische stijlen sprake van een eenvoudig ritmisch metrum. De twee belangrijkst metrische vormen hiervan zijn de amhrán en de caoineadh. Dit onderwerp, alsmede de muzikale context ervan, zijn uitgebreid beschreven op de pagina: Vorm en technieken: Het Bardisch vers, muziek der taal: 4.5 Ritmische poëtische vormen.

1.2 Nieuwe poëtische stromingen: vrije versvormen

Vanaf ca. 1560 kwam er een kentering in het Iers-Gaelisch. De historicus Geoffrey Keating (ca.1569-ca. 1644) deed zijn succesvolle poging om de geschiedenis van Ierland, in het Gaelisch te populariseren. Zijn werk werd de standaard voor de moderne Ierse taal, terwijl het oud-Iers in verval raakte. Keating schreef veel religieus werk en uitstekende poëzie. Tegen het einde van de 16e eeuw en begin 17e eeuw was er een ware uitbarsting van het geestelijk vers. Daar waren twee redenen voor: als eerste de oorlogen met Elizabeth I en de bijbehorende repressies, angst en de wanhoop dat Ierland overkwam bij de vlucht van de graven O'Neill en O'Donell, met hun grote gevolg naar Rome in 1607. Ten tweede de Contention of the Bards ('twist der barden'), alwaar een oud conflict tussen Noord- en Zuid-Ierland aan ten grondslag lag. De Bardische scholen waren in het begin van de 17e eeuw nog steeds aktief, maar het grootste deel van hun poëzie miste na verloop van tijd de levenslust en schoonheid.

Een nieuwe periode van poetische herleving diende zich aan, vanaf het einde van de 17e eeuw en vroeg in de 18e eeuw, alwaar de moderne Ierse dichtkunst zijn intrede deed. De barden uit die tijd waren niet meer van de oude bardische orde, maar mensen van het volk. Zij zongen over het lijden, de hoop en de dromen van de gewone mensen. Hetgeen resulteerde in het verdwijnen van de strikte syllabische vormen, zodat de dichters overgingen tot de uitvoering van lyrische liederen in een varieteit van metra, met de klinkerrijm als hoofdzaak (Hoagland, 1962).

1.3 Laoithe ('lais')

Dit onderwerp wordt uitgebreider besproken op de pagina Bardisch vers: 4.4 Fenian Lays. De laoidh ['laíd', 'laoi' 'lai', 'lay' , meervoud van laoidh=laoithe, betekenis: lied, gedicht, ballade), 'duan' (meervoud: duanaire of duain) of 'òran mó (Hebriden)] is een vorm van een gezongen verhalend gedicht in het Gaelisch, zoals die men tegenwoordig nog zelden in de traditie van de Schotse Highlands en de Hebriden van oudste van de huidige bewoners, aantreft. Het gaat hier voornamelijk om gedichten uit de Iers-mythologische Fenian cyclus (zie Bardisch vers: Historisch vers 4.2). We zien de volgende termen in dezelfde betekenis: Laoithe Fiannagheachta, Fenian lays (lais), Ossianic ballads en 'heroic ballads'. In tegenstelling met Schotland, waar deze nog beperkt aanwezig is, is deze traditie in Ierland vrijwel verloren gegaan.

1.4 Politieke liederen en aisling

Een Gaelisch poëtische revolutie was voornamelijk geconcentreerd in het Ierse graafschap Munster, met diverse gedreven dichters van Waterford, Clare, Cork en Kerry. Zij waren mogelijk gedeeltelijk geïnspireerd door de nauwe banden tussen Ierland en Schotland gedurende de periode van het Jacobitisme (18e begin 19e eeuw). De invulling van het Jacobitisme was voor Schotland echter verschillend dan die van Ierland. Daar deze voor Schotland een nationale betekenis (met name Prince Charlie) had, was het huis van Stuart voor de Ieren van belang met het oog op het ooit terugverwerven van hun eigen katholieke identiteit, los van de Engelse overheersing. Er verschenen diverse titels waarin het 'geliefde Ierland' de kern was, b.v.: Roísín Dubh ('Dark Rose'), Maggie Laidir ('Maggie Lauder') en Caitlín Ní Uallacháin ('Kathleen, daughter of Houlihan'). Deze liederen waarin vrouwen een hoofdrol spelen zijn geen liefdes-liederen, maar allegoriën. Deze vorm wordt aisling (fonetisch: ES-ling, Iers-Gaelisch: visioen, droom) genoemd. Dit allegorisch genre heeft zich gedurende het einde van de 17e en 18e ontwikkeld als een reactie op de Engelse onderdrukking.
De inhoud van het gedicht heeft betrekking op een visioen die de dichter ervaart van het verschijnen van een spéirbhean ('hemelvrouw'). De schoonheid van de deze vrouw, leidt hem tot een nauwere band met de bovennatuurlijke wereld. Het uiterlijk van de spéirbhean, blijkt echter niet te voldoen aan de beschrijving van enige vrouw uit de Ierse en klassieke mythologie. Uiteindelijk geeft zij toe wie zij is, n.l. de personificatie van het lánd Ierland, treurend om de onderdrukking en de pijn die worden aangedaan door de vreemdelingen (Engelsen), die binnenkort uit het land zullen worden verjaagd.
Veel aisling-gedichten zijn als traditionele liederen gebruikt en werden evenals andere 18e-eeuwse patriottische liederen, gecomponeerd om met de stem te worden doorgegeven en waren derhalve niet bedoeld voor stillezing. Egan O'Rahilly (ca. 1700), John Clarach MacDonnell (1691-1754), Owen Roe O'Sullivan (Eoghan Rua Ó Súilleabháin, 1748- ca. 1784) en Andrew Magrath (ca. 1750) zijn de meest prominente dichters uit de tijd van het Jacobitisme.
Vanaf het einde van de 18e eeuw begonnen de Ierse dichters hun werk in het Engels te componeren, zodat ook de volkspoëzie steeds meer in het Engels verscheen. Hierin gingen de poëzie en de politiek hand in hand met de populaire balladen, rebel-songs, volksliederen en gedichten. Een traditie die zich tot op de dag van vandaag heeft gehandhaafd. (Breathnach, 1971/1996)(Hoagland, 1962)
Een, zeker bij liefhebbers van Ierse muziek, bekend lied is Óró, sé do bheatha 'bhaile (Oh-ro. You're welcome home), waarvan de tekst geschreven is door Pádrig Pearse (1879-1916) ter thuisverwelkoming van de Ierse bannelingen die betrokken waren bij de Paasopstand (Easter Rising) van 1916. De oorspronkelijke tekst is een oudere Jacobite-song. (noot 1). Een ander lied dat betrekking heeft op de gevallenen tijdens de Paasopstand is het lied 'The Foggy Dew' door Peadar Kearney (1883-1942). Tijdens de 20e eeuw zijn veel rebel-songs geschreven, waarin vaak een verwijzing naar IRA (Irish Republic Army) voorkomt. Een belangrijke Ierse folkgroep inzake dit genre, en dikwijls wegens controverse werd geboycot, is 'The Wolfe Tones'. Andere vertolkers hiervan zijn o.a. Padraig Mor en de groep 'The Dubliners'.

1.5 O'Carolan

Alhoewel de term 'bard', in de betekenis van de oude traditie, sinds de volledige teloorgang van de Ierse Bardische Scholen rond het begin van de 17e eeuw, geen wezenlijke rol meer speelt, is met betrekking tot de poëzie nog een belangrijk personage te bespreken. Dat is Turlough O'Carolan (1670-1738), die abusievelijk vaak de term 'Last of the Bards' krijgt toegekend. O'Carolan staat in eerst instantie bekend als een beroemd harpist, maar er staan ook enkele gedichten op zijn naam. Zijn lied To Whiskey wordt als mooiste van de bacchanalische liederen van Ierland genoemd. O'Carolan's aanpak van poëzie was tegengesteld aan die van de oude traditie. Hij schreef eerst de muziek en componeerde daarna de tekst hierop. In de oude traditie gebeurde juist het omgekeerde, alwaar de tekst onderschikt aan de muziek was (adair amhrén).(Hoagland, 1962)(Yeats, 1984).(Zie meer over O'Carolan: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen: Traditie van de harp en harpachtige instrumenten: Turlough O'Carolan)

1.6 Sean-nós

[Dit onderwerp wordt op een andere pagina uitgebreid behandeld. Zie daarvoor het hoofdstuk Vormen en technieken: Sean-nós-zang.]

De algemene definitie voor de term sean-nós-zang kan als volgt worden omschreven. Amhranaiocht ar an sean-nós, of de zang 'op de oude wijze', duidt op de verzameling aan typische traditionele zangstijlen uit de Ierse Gaeltachtaí (enkelv.: Gaeltacht). Dit zijn de gebieden in Ierland waarin het Iers-Gaelisch (Gaelic) de primaire gesproken taal is, dit zijn voornamelijk de streken in de provincies Connacht (west-), Munster (zuid/west-) en Ulster (noord-Ierland). Het is een vorm van solozang, zonder enige wijze van instrumentale ondersteuning, voorzien van een hoge mate van ornamentiek. Deze melodieuze versieringstechniek, zorgt ervoor dat een aanvankelijk eenvoudige melodie via een vrije ritmiek verloopt. Het is daarom evident, dat samenzang in deze stijl niet mogelijk is. De enige toepasbare mogelijkheid van een extra stem, is die van een gezongen of instrumentale drone (bourdontoon).

De wijze van uitvoering en de ornamentiek is niet alleen een persoonlijke zaak, maar volgt eveneens het traditionele repertoire, die regionaal, maar ook per plaats kan verschillen.

1.7 Puirt-a-beul

De Schotse term puirt-a-beul (uitspr.: poersjt-a-pjel) betekent letterlijk 'deun van de mond' ('mouthmusic'). Deze zangtechniek van, aanvankelijk de Highlands en de Hebriden, maar tegenwoordig voornamelijk op de Hebriden voorkomend, is specifiek voor de vocale begeleiding van de traditionele dansvormen. In Ierland bestaat een soortelijke techniek die doorgaans met 'lilting', 'jigging' of dyedeling wordt aangeduid, waarmee jig-, reel- of hornpipe-deunen worden vertolkt. De zanger maakt gebruik van een nonsens-tekst en betekenisloze lettergrepen, waarbij de klanken worden gecombineerd met Gaelische woorden en zinnen. Een puirt moet een zodanige sterke ritmische structuur hebben, dat slechts de woorden de dans kunnen begeleiden. In dat geval zal de danser geen instrumentale begeleiding nodig hebben. De grootste uitdaging voor de zanger is het juiste moment van ademhaling. Er is een belangrijke regel, dat er geen concessies worden gedaan aan het ritme en de ornamentiek. Vooral het laatste is voor de vertolking van de Ierse dansmuziek van belang, voor het geval dat de 'lilt' als vervanger voor de fiddle, pipes of flute, wordt aangewend. De juiste wijze van ademhaling stelt de zanger in staat om de juiste nadruk op de sterke maatdelen te leggen.
Andere naamsequivalenten, zijn Iers: portaireacht bhéil (port a'bhéil); Manx: purt-e-beayll, Uist: puirt-a-bial.
Er bestaat een aantal folkloristische verklaringen, echter zonder historisch bewijs. Zo zou het Ierse lilten tijdens de Engelse overheersing zijn ontstaan, toen er een verbod was voor de Ieren om hun eigen dansmuziek te spelen of daarop te dansen. (Shaw, 1986)

1.8 Werk- en gelegenheidsliederen in het Gaelisch

In Ierland

Van het genre werkliederen zijn in Schotland veel voorbeelden te vinden, alhoewel het vreemd genoeg is, dat dit niet voor Ierland het geval is. Met liederen met betrekking tot het uitoefenen van de arbeid, worden ritmische liederen bedoeld, die tijdens het werk werden gezongen. Zij dien(d)en als ondersteuning voor het uitoefenen van arbeid met regelmatige, ritmische handelingen. Ierse liederen die hierop betrekking hebben, zullen er ongetwijfeld voldoende zijn geweest, daar de traditionele beroepen immers vergelijkbaar zijn met die van Schotland. Breandan Breathnach meldt zeldzame voorbeelden, waaronder een zogenaamde 'spinnewiel-lied' met de titel Maileo léró, is í bó néró. Deze treft men aan in Petrie's 'Ancient Music of Ireland' (p. 82-87) naast 'Sin binn bubbaro' (Petrie, 1855).

Waulking songs (òrain luadhaidh)(òrain luaidh) van Schotland

Waulking (luadhadh) is een handmatig proces, waarmee geweven kleed- of lakengoed wordt gekrompen en als zodanig geschikt wordt gemaakt voor de kleermaker. De uiteinden van een nieuw geweven kleed wordt op een lange tafel uitgelegd en in hete urine gedrenkt. Een even aantal vrouwen zit aan iedere zijde van deze tafel. Het kleed wordt tegen de wijzers van de klok in rondgedraaid, zodat de handelingen van links naar rechts plaatsvinden: grijpen, kneden, overhalen, uitdrukken en weer grijpen. Deze vier stappen volgen elkaar op, terwijl de handelingen door middel van een 'waulking song' (òran luadhaidh) ritmisch worden ondersteund. Een vrouw zingt bijvoorbeeld:
Far ail ill ; ro a

De ander vrouwen volgen dan met de rest van het refrein (fonn):
Hao ri ò's na ho a
Far ail ill , ro a

De eerste vrouw gaat aldus door met een versregel:
S trom mo cheum, cha n-eil mi sunndach

Daarna volgt het refrein weer, waarna de soliste op dezelfde wijze de rest van het verhalende lied vertolkt.
Als het textiel nog niet voldoende gekrompen is, wordt het ritueel herhaald. Daarna wordt het sein gegeven om de luadhadh af te ronden, het gezelschap roept dan: 'Give them the coileach!'. Dan is de volgende stap het oprollen en uitwringen, waarbij twee vrouwen de rol uitslaan, waarbij zij een 'clapping song' (òran basaidh) zingen. In het dorp Glendale op het eiland Skye, wordt dit lied in een snelle 2/4-maat coileach genoemd. Daarna volgt het wassen, het wisselen met de volgende ploeg in de keuken. Daarna een borrel, thee met scones en cake en ter afsluiting van de arbeid, zang en dans. (Shaw, 1986)

Fonn:
     Farail ill ló, hó ro hù a,
     Hao ri ò's na ho hì iù a,
     Farail ill ló, hó ro hù a,

Ceathramh:
1. 'S trom mo cheum, cha n-eil mi sunndach,
Fonn:
2. 'S trom an sac a th'air mo ghiùlain,
     'S e 'n sac a tja 'n sin, cridhe bruùite,
     Cudrom dhà is cudrom triùir ann,
5. Tha cudrom cheathrar mas e's mù ann.
     Gura h-e mo cheist an cùirteir,
     Chaidil thu raoir air mo chùlaibh.
     An dig thu nochd, no 'm bi mo dhùil riut?
10. 'N dian mi an dorus mór a dhùnadh?
     'N dian mi siod, no 'n caisg mi an cù dhut?
Refrein:




Vers:
1.  Heavy is my step, I am not joyful
Refrein:
2.  Heavy is the burden which I bear
     The burden I bear is a broken heart
     It is a burden enough for two people, a burden for three
5.  It is a burden sufficient for four people, wich is greater.
     My love is the courtier,
     Last night you slept at my back.
     Will you come to-night, or shall I expect you?
10. Shall I close the outer door?
     Shall I do that, or shall I tie up the dog for you?
Een voorbeeld van een 'waulking song' (òran luadhaidh). Bron: (Shaw, 1986, p. 219)
Midi

Het refrein bestaat gewoonlijk uit betekenisloze lettergrepen, die slechts dient om de melodie te ondersteunen (zie ook: puirt-a-beul). Het refrein noemt men fonn of 'ground' en word meestal gebruikt om een bepaalde 'waulking song' te identificeren. Elke 'vers' of ceathramh (dat kan zowel een halve of hele versregel zijn of een stanza/couplet), kan afhankelijk van de hoeveelheid werk twee keer worden gezongen, soms met een andere laatste eindzin bij de herhaling. Als het 'vers' uit twee versregels of twee halve versregels bestaat, wordt de tweede regel soms herhaald en is dan eveneens de eerste regel van het volgende vers. Soms wordt de hele twee-regelige vers in zijn geheel herhaald.
Margeret Fay Shaw geeft de volgende indeling voor wat betreft de vers-structuur en refrein:

  1. Halve-regel-ceathramh en een korte fonn dat over het gehele lied is verdeeld
  2. Enkele-regel-ceathramh met een verdeelde fonn
  3. Enkele-regel-ceathramh en drie-regels-fonn, waarvan de eerste regel door een solist wordt gezongen
  4. Twee-regels-ceathramh, waarvan iedere eerste regel de laatste regel van de vorige ceatramh is, met een drie-regels-fonn
  5. Als 4. behalve dat de fonn uit vier regels bestaat
  6. Twee-regels-ceathramh en drie-regels-fonn
  7. Twee-regels-ceathramh en twee-reges-fonn

De òrain luadhaidh zijn van een stijl die nergens anders in West-Europa bekend is. Eens waren ze gemeengoed in zowel de Schotse Highlands als op de Hebriden, maar tegenwoordig zijn ze nog zelden te horen. Glendale, is één van de weinige plaatsen waar onvervalste 'waulking' nog plaats vindt. Mogeljk bestaan er op dit moment nog ca. 200 'waulking songs' in South Uist en het eiland Barra. (Shaw, 1986)

Luinigs en iorrams

Voor de volledigheid volgt eerst een paar termen uit de muziekgenres van de Schotse traditie van de Highlands en de Hebriden. Dit zijn luinneag (meervoud: luinneagan) (noot 2) en iorram. De eerste is een algemene aanduiding voor de liederen, die tijdens de arbeid door vrouwen worden gezongen zoals bij de reeds hiervoor besproken 'waulking-' en 'clapping-songs', alsmede de liederen bij het spinnen van wol, malen van graan, etc. Daar tegenover staat de tweede, van een meer masculiene orde, de zogenaamde 'rowing-songs' of iorram. De geanglificeerde namen van deze twee termen zijn resp. luinigs en jorrams. De iorrams kunnen we indelen tot een groep liederen, die betrekking hebben op de zee en zeevaart.

Zeeliederen

Voor wat betreft het Gaelische repertoire, zijn er diverse voorbeelden van Schotse oorsprong. In het hoofdstuk 'Gaelic Boat Songs and Scotch Seasongs' in Laura A. Smith's The Music of the Waters, wordt een aantal titels van traditionele zeeliederen gegeven.
Het lied met de Gaelische titel 'Fear a Bhata' (The Boatman) gaat over een schipper die zijn eigen schip zeilt; de 'boat-song' 'Moch's mi g eirdle sa mhaduinn' ('On rising in the morning'); 'Och Nan och, Mo leir Chradh' ('Oh, my painful Sorrow'), handelt over de avontuurlijke zeeman, Jain Garble MacGille Challum of Vlathsay, die vermist werd en mogelijk was verdronken; 'Domhnul ruadh gaolacht' ('Donald, red-haired and beloved'), uit Campbell's boek 'Language, Poetry, and Music of the Highland Clans' (1863) en een iorram/'love boat song' uit Charles Stewart's The Killin collection of Gaelic songs (1894). De eerste coupletten van dit lied blijken meer geschikt voor de landlieden in plaats voor de sentimenten van de zeelieden. De laatste twee coupletten (4 en 5) echter, dragen het karakter van een 'rowing-song' dat voor de Hebriden zo kenmerkend is:

Verder, noemen we de zeer bekende 'Skye Boat Song', waarvan ook een Gaelische versie bestaat. Dit Jacobieten-lied handelt over de omzwervingen van ('Bonnie') Prince Charlie in de winter van 1745/6, waarmee hij aan zijn vijanden probeerde te ontsnappen. Dit lukt met hulp van Flora MacDonald en enkele trouwe volgelingen van de Highlands die hem (vermomd als Ierse dienstmeid), tijdens een storm naar naar Skye voerden (Smith, 1888).

Een andere genre naast 'rowing songs', zijn de liederen met betrekking tot de zeilvaart. In Margeret Fay Shaw's Folksongs & Folklore of South Uist zijn hiervan vijf van deze Gaelische 'sailing songs' (òrain seòlaidh) opgenomen (Shaw, 1986).

'Fail ò ro mar dh'fhàg sinn' (Fal ò ro, as we departed) heeft het kenmerk van een werklied. Het refrein of fonn luidt:

Fail ò ro mar dh'fhàg sinn,
Cur cùl ri ar càirdean,
Tha gillean gasda na dùthchadh
Cur shiùil ri cruinn àrda.
Fail ò ro mar dh'fhàg sinn
Fail ò ro, as we departed
leaving our friends behind us;
the fine lads of our country
are hoisting the sails on the high masts;
Fail ò ro, as we departed

James N. Healy geeft in zijn Irish Ballads and Songs of the Sea een viertal titels in het Gaelisch. In de categorie 'Grote schepen op reis', 'Gráinnu Mhaol' ('Grace O'Malley). De melodie is oorspronkelijk van een traditionele Ierse air 'Mo Theaglach' ('My family') en de tekst is van P.J. MacCall (1861-1919). Verder drie traditionals, onder de afdeling 'Schipbreuken', de 'Báidin Fheidhlimidh' ('Phelim's wee boat'); verder onder de kop 'Liederen over meren en rivieren', 'An tAmhráinín Síodraimín' ('A Sweet Little Song', uit Munster) en onder categorie 'De Kust', 'Eochaill' (Eochaill = Youghal is een stad aan de oostelijke kust van het Ierse graafschap Cork) (Healy, 1967).

Slaapliedjes

Van de slaapliedjes ('lullabies'), waarvan het verleidelijk is gebleken om deze onder de 'oud-Ierse' term suantraí (noot 3) te scharen, zijn in Ierland mooie voorbeelden overgebleven. In het Gaelisch vinden we in Petrie 'Seo hu leo'; 'Do chuirfinn-si féin mo leanabh a chodhladh' ('I would put my own Child to Sleep'); 'Ancient Lullaby', zonder titel uit graafschap Londonderry. (Breathnach, 1971/1996)(Petrie, 1855)Engelstalige voorbeelden van Schotse en Ierse 'lullabies' zijn: Castle of Dromore; Castles in the Air (James Ballantine, 1808-1877); Land of the Leal; Smile In Your Sleep (Hush Hush, Jim MacLean); Baloo Balerie; Too Ra Loo Ra Loo Ra (James Royce Shannon, 1881-1946).

Voor wat betreft het Schots Gaelisch, kan eveneens naar het repertoire van de Hebriden worden verwezen. In Margeret Fay Shaw's Folksongs & Folklore of South Uist, zijn dertien traditionele 'lullabies' ('tàlaidhean') opgenomen. Het volgende voorbeeld is van oorsprong een melodie voor de pipes:

Gille beag ó, gille lag ó,
Gille beag ó nan caorach,
Gille beag ó, gille lag ó,
Gille beag ó nan caorach,

Tha mi sgith 'gad altramas
A'sracadh mo chuid aodaich.

Nam bu mhac duin' uasail thu
Gu faighinn luach mo chaorach
Little lad ó, feeble lad ó,
Little lad, ó, of the sheep
Little lad ó, feeble lad ó,
Little lad, ó, of the sheep

I am tired nursing you
Tearing my clothing.

If you were the son of an nobleman
I would get the value of my sheep.
Een voorbeeld van een 'lullaby' van de Hebriden ('tàlaidhean'). Bron: (Shaw, 1986, p. 140)
Midi

Overige liederen van de Hebriden

Voor wat betreft het zangrepertoire van de Hebriden, kunnen nog de volgende genres worden genoemd:

Andere werkliederen die nog met betrekking tot de Schotse traditie van de Hebriden genoemd kunnen worden, zijn: de 'milking songs' (òrain bhleoghainn), 'clapping songs' (òrain basaidh) en 'spinning songs' (òrain snì omhaidh)

(Shaw, 1986)

1.9 Gaelische psalmodie in Schotland

Gedurende de periode van de reformatie in de 16e eeuw, was één van de belangrijkste doelstellingen van de Calvinistische beweging in Europa (op de Britse eilanden wordt dit Presbyterianisme genoemd) om het zingen van psalmen bereikbaar te maken voor de ongeletterde leden van de gemeente. Dit gebeurde in de vorm van zgn. metrische psalmen, waarbij het Latijn in de gezangen werd uitgebannen en omgezet in de volkstaal. De psalmen werden berijmd, van een gemakkelijk zingbare melodie voorzien en ingedeeld met coupletten. Zo was dit ook het geval in de Lowlands en Highlands van Schotland, resp. het Engels en het Gaelisch sprekende deel. De Gaelische taal bleek zich aanvankelijk slecht te lenen voor dit doel, met name vanwege het feit dat juist in deze taal, aanvankelijk gebruik maakte van de syllabische poëtische vorm (Zie Bardische kunst: Syllabisch vers. Desondanks verscheen de eerste verzameling van vijftig psalmen (An ceud chaogad do Shalmaibh Dhaibhidh, de Psalmen van David) in het Schots-Gaelisch in 1659. Dit boek was het resultaat van het voorstel tijdens de Synode van Argyll in 1653, om de psalmen bereikbaar te maken voor het gewone volk. De complete verzameling psalmen verscheen overigens pas in 1715. Er is overigens weinig bekend over degenen die de psalmen hebben gecomponeerd. Pettegree et al. geven in Calvinism in Europa, 1540-1620 de namen van een aantal geestelijken met betrekking tot Gaelische poëzie in deze: Hector MacLean van Coll (An Cleirach Beag), John Stewart van Appin, MacCulloch van Park en de MacKenzies van Achilty. (Pettegree, 1998)

Het titelblad van het eerste OT Psalmenboek (Psalmen van David, Glasgow, 1659) in het Schots-Gaelisch, An ceud chaogad do Shalmaibh Dhaibhidh
Glasgow University Sp Coll BE6-e.24
Twee pagina's uit het Psalmenboek van David in het Gaelisch van 1659 met de psalmen 22 en 23
National Library of Scotland

Tegenwoordig is de traditie van de Gaelische psalmodie, hoofdzakelijk beperkt tot de Presbyteriaanse kerk van de Hebriden (w.o. Lewis, Noord en Zuid Uist, etc.), de westelijke eilanden van Schotland, doch heeft op andere plaatsen in Schotland weer ingang gevonden. Dit laatste blijkt uit de Gaelisch gesproken diensten van de St. Columba Church van Schotland (Glasgow). Naast de uitvoering van psalmen, worden daar eveneens hymnen gezongen uit een eigen uniek Gaelische Hymneboek: 'Leabhar Laoidhean'

De Gaelische psalmodie heeft een unieke techniek, dat duidelijk is geënt op de traditionele zangtechniek. De uitvoering is zuiver a capella (zonder instrumentale begeleiding) en is een samenspel van voorzanger en congregatie. De voorzanger zingt een regel van de psalm, waarna het volk de regel herhaalt. Hoewel men, zowel in het begin als op het einde van de regel dezelfde noot zingt, wordt daar tussenin de melodie door een groot aantal verschillende stemmen vertolkt tot een gemêleerde samenklank. Iedere individuele bijdrage aan de melodie in tempo en ornamentiek, zorgt voor een resulterend effect, dat men heterofonie noemt (noot 4)(noot 5).

YouTube-filmpje: Gaelic psalms at Back Free Church, Isle Of Lewis- 20/21/oct/2003 (2009)

1st psalm = Psalm 118, v 15, sung to Coleshill
Guth gairdeachais is? slainte ta
am pailliunaibh nan saoi:
Deas lamh Iehobhah uile threin
fhuaragh gu treubhach i.

The voice (guth) of rejoicing (gairdeachais) and salvation (slainte) is
in the tabernacle (pailliunaibh) of the righteous (saoi);
the right (deas) hand (lamh) of the Lord (Iehobhah)
doeth valiantly (treubhach).
(Vertaling van YouTube, user Quixotic300)

Uitvoeringen van de Gaelische Psalmodie zijn vanaf diverse geluiddragers te beluisteren, waaronder:

2. Het Anglo-Ierse en Anglo-Schotse liedrepertoire

2.1 Inleiding

De Ierse musicus en muziekhistoricus Breandán Breathnach onderscheidt de Ierse folk-songs in de Engelse taal, grofweg in twee groepen:

Mede afgeleid hiervan kunnen de Anglo-Ierse (folk)songs met een aantal typeringen worden aangegeven:

  1. Engelse/Anglo-Schotse liederen, die door Engelstalige Ieren zijn overgenomen
  2. Engelstalige liederen, die door Engels-sprekende Ieren zijn gecomponeerd
  3. Hybride tweetalige liederen, die door bilinguïstische Ieren zijn gecomponeerd
  4. Vertalingen/vervangingen van oorspronkelijke Gaelische teksten naar het Engels
  5. Vertalingen/vervangingen van oorspronkelijke Engelse/Anglo-Schotse teksten naar het Gaelisch

Groep 1: Engelse/Anglo-Schotse liederen, die door Engelstalige Ieren zijn overgenomen

De eerste groep werd in Ierland, vanaf de 17e eeuw, door de Engelsen en Schotten die zich in Ierland vestigden, ingevoerd. Maar ook door Ieren die gedurende de laatste twee eeuwen tussen Engeland en Ierland heen en weer reisden. In de hedendaagse Ierse folkmuziek zijn een flink aantal liederen overgenomen uit bijv. de 19e eeuwse collectie van Francis James Child (lees meer daarover op deze pagina in 2.2 Child's ballads).

Groep 2: Engelstalige liederen, die door Engels-sprekende Ieren zijn gecomponeerd

The Minstrel Boy. Een gravure van W.H. Brooks uit Moore's bundel Irish Melodies (1821), p. 103
De tweede groep zijn de liederen, door Ieren geschreven, die het Engels als moedertaal hebben. Hiertoe behoort de Ierse dichter en schrijver Thomas Moore (1779-1852), die eveneens een musicus was. Hij gaf vanaf 1807 een serie van acht bundels met eigen werk uit, onder de titel: 'Irish Meldodies', die in 1821, doch zonder muziek tot één uitgave was gebundeld. In samenwerking met Sir John Stevenson (1761–1833) werd vrijwel tegelijkertijd, het achtdelige werk, nu voorzien van muziek in het werk 'Irish Melodies with Symphonies and Accopaniments', uitgegeven. Tot 1834 werd de bundel 'Irish melodies' uitgebreid tot en met tien delen. Bekende titels uit Moore's repertoire zijn, The Minstrel Boy, The Last Rose of Summer en The Young May Moon.

Breandan Breathnach schrijft, in zijn 'Folk Music and Dances of Ireland', nogal kritisch met betrekking tot de idiomatiek van Moore's liederen (Breathnach, 1971/1997):

"The vacuum left by the displacement of Irish was filled by Moore's melodies, by stage Irish effusions, and by concert and drawingroom pieces whose only claim to being Irish lay in the use of Irish placenames and a sprinkling of 'mavourneens' 'acushlas' and such terms of endearment."

Groep 3: Hybride tweetalige liederen, die door bilinguïstische Ieren zijn gecomponeerd

De derde groep is die van liederen, waarin zowel het Engels als het Gaelisch wordt aangewend.

Breandan Breathnach beschrijft deze tweetalige liederen ('macaronic') als volgt:

"The change-over from the Irish to the English language did not occur overnight, and in what way be called the halfway stage, when a great many people were bilingual, a type of song rose in which both languages wer used. Technically known as macaronic, these songs were composed whith phrases, lines, or couplets alternating in Irish and English. They were generally of humorous nature, most often in the form of a boy-court-girl dialogue. "

Padraic Colum, schrijft in 1913 in zijn voorwoord in 'Broadsheet Ballads' :

"Our popular songs in English begin with translations from the Gaelic. The people before the Famine had music as part of their lives, and they were constantly singing the songs out of their great traditional stock. When English began to be used familiarly in a district the songs most often sung at the celidh, the dance and the wake were translated. The words that took the place of the Gaelic words kept the rhythm of the music. One might describe the process of translation as agradual transference from one language to another with the music remaining to keep the mould. Sometimes the song was left with alternative stanzas in Gaelic and English, and sometimes Gaelic words were left as a refrain. Originals and translations remained side by side, and one was only a little more or a little less familiar than the other."

Twee bekende voorbeelden van het tweetalig lied, zijn moderne versies van I Wish I Had the Shepherd's Lamb (oorspronkelijk een carol met de titel 'Is Trua gan Peata 'n Mhaoir agam'), Shule Aroon (18e eeuwse lamentatie) en Cruiskeen Lawn (verzameld in de 'Broadsheet Ballads')

De eerste stanza van Cruiskeen Lawn (Broadsheet ballads, Miscellaneous Ballads). Het refrein staat in het Gaelisch, doch fonetisch genoteerd (Colum, 1913). De tekst in het Engels: Little jug, my heart's love,/Bright health to my own dove;/Little jug my own heart's love, love, love,/Oh, Little jug my own heart's love.

Groep 4: Vertalingen/vervangingen van oorspronkelijke Gaelische teksten naar het Engels

Voor wat betreft de vierde groep, noem ik enkele oude Iers-Gaelische airs. De eerste is Eibhlín a Rún (Eileanóir na Rún). De titel is vertaald naar het Engels naar Eileen Aroon ('Darling Eileen') of Ellen A'Roon. In ca. 1740 publiceerde de Ierse instrumentalist Burke Thumoth (Burk of Thomond), de muziek in zijn 'Twelve Scotch and Twelve Irish Airs' onder de titel Ailen Aroon.

Bladmuziek Ailen Aroon in Burke Thumoth's 'Twelve Scotch and Twelve Irish Airs' (ca. 1740).
Klik hier voor een vergroting.

W.H. Grattan Flood heeft in zijn A History of Irish Music dit lied, blijkbaar abusievelijk toegeschreven aan Carrol mór O'Daley (rond 1390), volgens Flood behoort het lied tot de liefdesgedichten aan Eleanor Cavanagh, dochter van Sir Morgan Cavanagh van Polmonty Castle bij Bunclody, graafschap Wexford (Flood (1), 1905). In zijn werk The Story of the Harp meldde hij echter (Flood (2), 1905):

"One of the loveliest harp melodies at the close of the fourteenth century is the Irish air 'Eibhlin a Ruin' (Eileen, my treasure), known also as 'Robin Adair'. It was composed in 1386 by Carrol O'Daly, a famous Irish harper. Disguised as a minstrel, O'Daly so captivated Eileen Kavanagh, of Polmonty Castle, Co. Carlow, that she eloped with him on the evening of her intended betrothal to a rival lover."

Tegenwoordig schrijft men het lied toe aan de 17e eeuwse harpist en dichter Carol (Gerald) O'Daly (Cearbhall Ó Dálaigh) (Ó Laoire, 2003). De melodie van het lied was eveneens opgenomen in de opera The Beggar's Wedding van Charles Coffey (1728), dat in dit jaar in Dublin en Londen werd uitgevoerd. Edward Bunting publiceerde een variatie van het lied, die hij van de harpist Denis Hempson had overgenomen, in zijn Ancient Music of Ireland (1840).
Bunting zegt hierover het volgende (Bunting, 1840):

(pag. 69) "About this time, also, lived Gerald O'Daly, the reputed composer of Aileen a Roon, though, from the marks of high antiquity apparent throughout the air, it is probable that he only adapted the Irish words to it."

(pag. 90) "This air, of which so much has been said, is undoubtly pure Irish, but not in the form in which it has been given by various publishers .....the only perculiarity in its composition is the frequent recurrence of the fourth tone, which makes it rank ... in antiquity equal to 'The Coolin' and 'The Summer is Coming', and places it long prior to the latter end of the sixteenth and beginning of the seventeeth century.."

Eibhlín a Rún


Do shiúlfainn féin i gcónáí leat, Eibhlín a Rún (faoi dhó)
Do shiúlfainn féin i gcónáí leat,
síos go Tír Amhlaidh leat,
Mar shúil go mbéinn i gcleamhnas, Eibhlín a Rún.

An dtiocfaidh no’n bhanfaidh tó, Eibhlín a Rún (faoi dhó)
Tiocfaidh mé, ’sní fhanfaidh mé,
Tiocfaidh mé,’ sní fhanfaidh mé
Tiocfaidh mé, ’sní fhanfaidh mé, ’S éalóidh mé stór.

Céad míle fáílte rómhat, Eibhlín a Rún (faoi dhó)
Céad míle fáílte rómhat,
fáílte ’gus fiche rómhat
Naoi gcéad míle fáílte rómhat, Eibhlín a Rún.
Eileen Aroon
Gerald Griffin (1803-1840)

When, like the dawning day, Eileen Aroon
Love sends his early ray, Eileen Aroon
What makes his dawning glow
Only the constant know, Eileen Aroon.

When, like the early rose, Eileen Aroon
Beauty in childhood blows, Eileen Aroon
When like a diadem Buds, blush around the stem
Which is the fairest gem, Eileen Aroon.

I know a valley fair, Eileen Aroon
I know a cottage there, Eileen Aroon
Far in the valley shade, I know a tender maid
Flow'r of the hazel glade, Eileen Aroon.

midi
Links een tekst in het Gaelisch van Eibhlín a Rún en rechts een Engelse versie van Gerald Griffin (1803-1840).

De tweede oude Ierse air die ik hier noem, staat bekend onder de Engelse titel The Coolin of 'The Fair-Haired Beauty' (An Chúilfhionn) (Ó Canainn, 1978/1993). De melodie verscheen in Walker's Historical Memoirs of the Irish Bards (1786) onder Engelse titel 'Coulin'. Edward Bunting heeft het, als air voor harp, opgenomen in het derde deel van zijn verzamelwerk 'Ancient Music of Ireland' (Bunting, 1840).

De muziek van air 'Coulin' in Walker's Historical Memoirs of the Irish Bards' (1786)
Volgens W.H. Grattan Flood (Flood, 1905), zou dit werk rond 1296/97 onder de naam 'An Chúilfhionn' gecomponeerd. Dit jaartal is blijkbaar niet betrouwbaar, daar dit niet door latere auteurs is bevestigd. Mogelijk heeft Flood dit jaartal afgeleid van het jaar toen het wettelijk decreet uit 1295 dat door Edward I was afgekondigd, waarmee het de Engelsen werd verboden om 'in Ierland te degeneren'. Deze waarschuwing had betrekking op het 'gevaar' dat de Ierland wonende Engelsen, Ierse gebruiken en gewoonten konden overnemen, met als voorbeeld het haar te laten groeien in 'coolins' (coolins, coulins = lange haarlokken).
In de originele Gaelische tekst, aldus Flood (Flood, 1905), verwoord de bard, de verachting van Anglo-Ieren door een Ierse jonkvrouw, vanwege het feit dat zij zich neerlegden bij deze afgekondigde wet, door de 'coolins' af te knippen. Daarbij spreekt zij haar voorkeur uit voor de stamhoofd-minnaar, die trots is op de Ierse gewoonte van zijn voorvaderen. Evenals bij Eibhlín a Rún is dit gegeven, dat door Flood is geopperd, niet door andere auteurs bevestigd.

De onderstaande tekst geeft totaal iets anders weer. Hierin beschrijft de verteller zijn verlangen naar zijn meisje met het blonde haar, dat krullend over haar schouders hangt:

An Chúilfhionn



An bhfaca tá an cháilfhionn 's í ag siál ar na bóithre
Maidin gheal dráchta 's gan smáit ar a bróga?
Is iomaí ógánach sáilghlass ag tnáth lena pósadh
Ach ní bhfaigheann siad mo ránsa
.....ar an gcuntas is dóigh leo.

An bhfaca tá mo spéirbhean lá breá is í ina haonar
A cál dualach drisleanach go slinneán síos léi?
Mil ar an ógbhean is rós breá ina héadan
'S is dóigh le gach spreasán gur leannán leis féin í.

An bhfaca tá mo bhábán 's í taobh leis an toinn
Fáinní óir ar a méara sí ag réiteach a cinn?
'Sé dáirt an Paorach a bhí ina mhaor ar an loing
Go mb'fhearr leis aige féin í ná Éire gan roinn.
The Coolin of:
'The Fair Haired One'


Have you seen my fair-haired girl walking the roads?
A bright dewy morning without a smudge on her shoes?
Many a young man is envious and longing to marry her
But they won't get my treasure
.....no matter what they think.

Have you seen my beautiful woman, a fine day and she is alone?
Her hair curling and twining, hanging down about her shoulders
Sweet young woman with the rosy blush on her brow
And every worthless man hopes she will be his lover.

Have you seen my maid beside the sea
Gold rings on her fingers she is making up her mind?
Mr. Power, who is the master of a ship, said
He would prefer to have her than the whole of Ireland.
midi
Dit midi-bestand is gebaseerd op Coolin, or Lady of the Desert in Bunting's Ancient Music of Ireland. Bunting geeft dit stuk aan met: Very ancient, Author and date unknown (Bunting, 1840). In hetzelfde werk wordt dit muziekstuk nog eens aangevuld met variaties van Lyons uit 1702.
Zie ook: Traditie van de harp: Cornelius Lyons
Bron Gaelische en Engelse tekst: www.irishpage.com

Er bestaat nog een aantal verwijzingen naar slechts één Ierse ballade, die met zekerheid uit een nog oudere periode stamt. Deze treft men aan in 16e eeuwse geschriften, te beginnen met Shakespeare's Henry IV (IV, 4) waarin een niets-zeggende zinsnede 'calleno custure me' voorkomt. Uiteindelijk is dit ontcijferd als een verwijzing naar een lied met de titel Cailín ó Chois tSiúre mé (I am a girl from the Suirside). De laatstgenoemde Gaelische titel is aangetroffen in een eind-17e-eeuwse manuscript uit Fermanagh, waarin zich een gedicht bevindt met de naam Mealltar bean le beagán téad ('a woman is wooed with a few strings'), waarin een aantal namen van liederen vermeld staan, waaronder Cailín ó Chois tSiúre mé . Van de tekst zelf, is helaas niets meer van bekend.
In Robinsons 'A Handefull of Pleasant Delites' (1584) wordt de zinsnede wederom genoemd, dit keer in een lied:

"A Sonet of a Louer in the praise of his lady, to Calen o custure me, sung at euerie line's end"

De melodie met dezelfde titel is opgenomen in William Ballet's Lutebook (nu bewaard in de 'Library of Trinity College in Dublin). In ca. 1610 werd het als een bewerking 'door de Engelse musicus en componist William Byrd onder de naam 'Callino custereme' opgenomen in het Fitzwilliam Virginal Book. In 1673 verscheen het lied opnieuw, in vier delen, in Playfords Musical Companion (1673) met de titel An Irish Tune.
Opvallend is dat de melodie snel herkend wordt als een variatie op de melodie van het politieke lied 'The Croppy Boy' (zie ook: Broadsheet Ballads. (Zie ook in hoofdstuk Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen: Enkele bijzondere aspecten inzake Anglo-Ierse en -Schotse muziek: Calleno custure me)

Tot slot noem ik nog, ter illustratie, een hedendaags voorbeeld met betrekking tot de vierde groep, is de populaire Schotse folksong, Come by the Hills van Gordon Smith, dat feitelijk een Engelstalige bewerking is van het Gaelisch-Ierse lied Buachaill On Eirne ('Boy from Ireland').

Groep 5: Vertalingen/vervangingen van oorspronkelijke Engelse/Anglo-Schotse teksten naar het Gaelisch

Inzake groep vijf kan gezegd worden dat sommige van de 19e/20e eeuwse Anglo-Ierse liederen uit de 1e en 2e groep, naar het Gaelisch zijn vertaald of bewerkt. De volgende voorbeelden hiervan stammen uit het Ierse graafschap Donegal: A Athair Dhil (Dear Father), het nationale volkslied Skibereen, omgezet naar Ins an Ghlóir go raibh lóstín ag Slóite na bhFiann (Glory o, glory o, to the bold Fenian men). Verder An Drúcht Gheal Cheo (The Foggy Dew) en Gleann Súilí (Glenswilly).
(Breathnach, 1971/1996)(Colum, 1913)(Ó Laoire, 2006)

Deze inleiding met betrekking tot de Anglo-Ierse en het Schotse lied, beëindig ik met de vermelding van hedendaagse en recente insulaire folkgroepen. Te beginnen met Engelse folkgroepen met een Iers-Engelse stijl. Dit zijn bijvoorbeeld: Steeleye Span, Pentangle en Fairport Convention. Het aantal Ierse en Schotse bands met een Engelstalig zangrepertoire is derhalve nog veel groter. Enkele voorbeelden hiervan zijn The Dubliners (Ierland), Furey's (Ierland), Planxty (Ierland), Silly Wizard (Schotland), en The Corries (Schotland). Groepen, die zowel een Gaelisch als Engelstalig repertoire hebben zijn b.v. Clannad (Ierland), Altan (Ierland), Dé Danann (Ierland), Déanta (Ierland), Dervish (Ierland), Capercaille (Schotland) en de Chieftains (Ierland)

2.2 Child's ballads

Francis James Child
Met betrekking tot het Engelse en Schotse lied vermeld ik hier het belangrijke werk van Francis James Child (1825-1896). Deze Amerikaanse Harvard-professor en folklorist verzamelde tijdens zijn leven een bijzonder groot aantal oude Engelse en Schotse gedichten, die hij aanvankelijk publiceerde in een achtdelig werk English and Scottish Ballads (Boston, 1857-1858). Zijn uiteindelijke publicatie English and Scottish Popular Ballads, verscheen tussen 1882-1898 (Boston), eerst in tien delen, doch later in vijf delen in groot formaat. Child's werk wordt vaak beschouwd als één van de belangrijkste standaards van de Engelstalige folk, hoewel hij uitsluitend de teksten zonder muziek had gepubliceerd.
Het was Bertrand Harris Bronson (1902-1986), die zijn levenswerk ervan maakte door van een groot deel van de Child's 'ballads', de muziek vanuit diverse collecties te achterhalen. Hij publiceerde zijn verzamelde werk in vier delen onder de titel The Traditional Tunes of Child's Popular Ballads (1959-1972, Princeton University Press). In 1976 (Princeton University Press) publiceerde Bronson een verkorte uitgave onder de titel The Singing Tradition of Child's Popular Ballads (Child, 1882)(Bronson, 1959).

Ó Laoire geeft aan, dat er slechts vier oude Iers-Gaelische liederen zijn aangetroffen, die expliciet een link bleken hebben met het verzamelde werk van Child, en een herkenbare relatie blijken te bezitten vanuit het Engels:

(Ó Laoire, 2006)

Lyrics van versie A van 'The Twa Sisters', nr. 10 in Child's English and Scottish Ballads, Vol. 1 (Child, 1882)

Deze ballads neigen naar een Gaelische voorkeur voor de vertelling in proza-vorm en het blijkt dat in deze Ierse versies, eveneens een nadruk op de dialoog te worden bewaard. Hiermee kan het verklaard worden, waarom ze door Gaelische zangers zijn overgenomen. Andere Child's ballads die door de Ieren zijn overgenomen, zijn:

Lyrics van versie B van 'Bonny Barbara Allen', nr. 84 in Child's English and Scottish Ballads, Vol. 2 (Child, 1882)

Een aantal ballads uit Child's werk zijn door recente Ierse, Britse en Schotse groepen en zangers overgenomen en naar eigen inzicht gearrangeerd. Hier een kleine greep:

(van Dijk, 2005/2010)

2.3 Broadsheet ballads

Een belangrijke bron van Francis James Child, waren de zogenaamde broadsheet ballads (of broadside ballads). Broadsheets waren losse bladen, waarop nieuws, of een liedtekst, soms met een illustratie, was gedrukt. Feitelijk was dit een oude vorm van verspreiding van populaire media, die vanaf de 16e tot en met in de 19e eeuw populair was. De bladen werden op straat, taveernen, pubs en ander openbare gelegenheden, voor een luttel bedrag verkocht.
De, in het Nederlands vertaald, 'balladen op losse bladen' (Boone, 1999), waren overigens in geheel West-Europa en Noord-Amerika (song sheets) bekend, daarmee dus ook in Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Bretagne (zgn. feuilles volante).
Voor wat betreft Ierland, is daar de verzameling van Padraic Colum, een collectie van Engelstalige liederen die in de 19e eeuw door de Ieren zijn overgenomen en 'toegeëigend'. Het grootste deel van deze balladen zijn van anonieme tekstschrijvers, doch een deel zijn geschreven door 19e eeuwse Ierse muziekdichters (Colum, 1913).
De 33 balladen zijn door Colum als volgt ingedeeld: Love Songs (10), Miscellaneous Ballads (7) en Political Songs (16).

Enkele bekende titels:

(Colum, 1913)(Ó Laoire, 2006).

2.4 De Greig-Duncan Folk Song Collectie

De Greig-Duncan collectie is, evenals de Child's Ballads van zowel nationaal als internationaal belang, als het gaat om Engelstalige Schotse folk-songs. Het is het uiteindelijke resultaat van de inspanningen van de Schotse folk-song-verzamelaar, toneelschrijver en dorps-schoolmeester Gravin Greig (1865-1914) en dominee J.B. Duncan (1848-1917). Het betreft een grote verzameling aan teksten en melodieën, die hoofdzakelijk in hun geboortestreek Abderdeenshire, het noordoosten van Schotland, ongeveer een decade vóór de Eerste Wereldoorlog, zijn verzameld. Overeenkomstig de wens van Greig zijn de manuscripten aan de Aberdeen University geschonken. De volledige collectie bestaat uit 3050 teksten, waarvan er 2500 door Greig zijn verzameld en de rest door Duncan, alsmede 3100 melodieën, waarvan er 2300 door Greig zijn genoteerd en het overige door Duncan.
In 1923 vatte enkele leden van de Buchan Club in Aberdeen, het plan op om een selectie van de verhalende balladen, inclusief de melodieën en varianten te publiceren. Dit vond in 1925 plaats onder de publicatie: Gravin Greig, Alexander Keith (red.); Last Leaves of Traditional Ballads and Ballad Airs; 1925; Buchan Club, Aberdeen.

Mede op initiatief van de Aberdeen University, besloot men het volledige werk postuum te publiceren. De eerste twee delen verschenen in 1981/82: P. Shuldam-Shaw, E.B. Lyle (red.); The Greig-Duncan Folk Song Collection; 1981/82; Aberdeen Universite Press, in samenwerking met de School of Scottish Studies, University of Edinburgh. De gehele collectie, bestaande uit acht delen zijn uiteindelijk gedurende de periode van 1981-2003 verschenen.

De delen zijn hoofdzakelijk per genre-categorie ingedeeld:

(Broadwood, 1925)(Olson, 2003)

Hieronder een greep van enkele folk-liederen, die door diverse recente musici, uit de Greig-Duncan Collectie zijn gearrangeerd en uitgevoerd:

2.5 De Roud Folk Song Index

De Roud Folk Song Index is een database die 146.000 referenties van liederen bevat, die vanuit de hele wereld verzameld zijn em afkomstig zijn van de mondelinge/auditieve traditie in de Engelse taal. De Roud Folk Song Index is een database met 300.000 referenties over 21.600 songs, die vanuit de mondelinge traditie in de Engelse taal over de hele wereld zijn vezameld. De database is door Steve Roud, was een bibliotecaris in de London Borough of Croydon, samengesteld. De Roud's Index is een combinatie van de Broadside Index (voor 1900 gedrukt) en een index van liederen uit het 'vrije veld', die door Roud zelf is samengesteld. Het omvat alle welbekende bronnen die bij Francis James Child (Child Ballads), inclusief de vastlegging van 1900 tot 1975 bekend waren Until early 2006 the index was available only by a CD subscription; it can now be found online on a website maintained by the English Folk Dance and Song Society.[1] http://library.efdss.org/cgi-bin/textpage.cgi?file=aboutRoud

2.6 De collecties van Petrie en Joyce

Portret van George Petrie door de Ierse schilder Bernard Mulrenin (1803 – 1868)
In navolging van het werk van Edward Bunting (1773-1843), The Ancient Music of Ireland (1797, 1809 en 1840), wiens verzameling aan Ierse airs op het harpspel was gebaseerd (zie: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen: Traditie van de harp en harpachtige instrumenten: Revival van de 'Gaelische' harp/Edward Bunting), alsmede na de uitgave van 'Irish melodies' (1807-1834) van Thomas Moore's, werd het verzamelde werk van George Petrie (1790–1866) gepubliceerd. In 1855 verscheen 'The Petrie Collection of the Ancient Music of Ireland', met bewerkingen voor de pianoforte. Deze bundel bevat 147 airs, zoals Petrie deze als zodanig heeft genoemd, vaak met tekst, maar ook puur instrumentaal. Het betreft hier dus teksten in het Gaelisch (met een vertaling naar het Engels), maar ook in het Engels. De bronnen van Petrie zijn talrijk en uit verschillende streken van Ierland afkomstig. Hiervan is een deel afkomstig van Patrick Joyce (zie ook hierna) uit het graafschap Limerick. In 1902-1905 verscheen postuum onder redactie van Charles Villiers Standford 'The Complete Collection of Irish Music (as noted by George Petrie)' in drie delen. Deze bevat 1582 melodieën, doch in tegenstelling met 'The Ancient Music', niet voorzien van pianobegeleiding en begeleidende informatie. Een aantal van Petrie's airs vind men terug in andere verzamelwerken. (Petrie, 1855)

De tekst en melodie op p. 24 en 25 van Petrie's Collection of Ancient Music. De tekst is in het Gaelisch en draagt de titel Ag an m-bóithrín buidhe (At the Yellow Little Road). Klik op de afbeelding voor een vergroting. (Petrie, 1855)
Midi

Patrick Weston Joyce (1827-1914), was een gepassioneerd schrijver over geschiedenis, taal en muziek. Hij tevens leverancier van zo'n twintig airs voor Petrie's 'Ancient Music of Ireland'. In 1875 verscheen van de hand van Joyce het redactionele werk 'Ancient Irish Music' met ongepubliceerde, oude populaire en diverse nieuwe airs. Om dit, evenals bij Petrie, dit onder auspiciën van de Society for the preservation and publication of the Melodies of Ireland te bewerkstelligen, mislukte echter.
Joyce schreef in zijn inleiding hierover het volgende:

"In the year 1855 was published 'The Ancient Music of Ireland', a volume which was edited by George Petrie, LL.D., under the superintendence of the 'Society for the preservation and publication of the Melodies of Ireland'. This volume contains a large number of airs, of which about twenty were contribute by me. It was my wish that all my collection, or all worthy of preservation, should be printed by the Society, but the publication ceased after the appearance of one volume; for he left no one behind him who was, at that time at least, either able or willing to undertake the editorship. His death was indeed an irreparable loss: for het possessed an extensive and critical knowledge of the subject, which it is to be feared few or none will ever equal. My only anxiety was to secure the publication of the airs I had preserved, that they might be saved from possible loss; but as I failed to do so under the auspices of the Society, I am now doing what I suppose is the next best thing, publishing them myself"

Het is het waard om te vermelden dat Joyce dichter bij de levende traditie stond, dan zijn voorgangers Petrie en Bunting. De meest airs heeft hij uit zijn geheugen geput, vanaf zijn kinderjaren in Glenosheen, zodat de stempel van de Ierse traditie hierop stevig heeft gedrukt. Er zijn harmonieën door J.W. Glover toegevoegd, en wel zodanig dat de modale toonsystematiek intact is gelaten.

Nr. 15 uit Joyce 'Ancient Irish Music'. Een air uit Glenosheen met de titel 'T is not your gold would me entice. Klik op de afbeelding voor een vergrootte weergave. (Joyce, 1890)
Midi

Naast het bovengenoemde werk, heeft Joyce nog een paar publicaties op zijn naam staan. Old Irish Folk Music and Songs werd in 1909 gepubliceerd, waarvan het tweede deel van het werk 58 Anglo-Ierse liederen bevat, waaronder de populaire titels: 'The Boyne Water'; 'The Blackbird' ('Bunny Bunch of Roses'); 'Brennan on the Moor'; 'The Enniskillen Dragon'; 'Willy Reilly' en 'The Curragh of Kildare', enz. (Joyce, 1909).

Verder verschenen nog eerder van zijn hand nog Irish Peasant Songs (1906) en Irish Music and Song (1888).

2.7 'Wren-hunt'-liederen

'Hunting the Wren' (Eng.: wren = winterkoninkje) is een oud gebruik met een lange traditie tijdens de midwinterfeesten op de Britse Eilanden: naast Wales, eveneens in Schotland, Eiland Man, Ierland en (zeldzaam) in Engeland.

De rituelen waren niet overal hetzelfde. Er zijn verschillende vormen van de liederen, waaronder veel vraag-antwoord-dialogen. Alhoewel de muzikale traditie zich sterk heeft gehandhaafd, is het ritueel waarover het feitelijk gaat na 1930 in Wales verdwenen.
In het westen van Ierland echter is het gebruik voortgezet tijdens St. Stephen's Day in de 70-er jaren van de vorige eeuw en daarna als herleefde traditie voortgezet. Vooral in vroegere tijden werd de 'wren-hunt' in Ierland uitgevoerd met een optocht van, met stro-pak en -masker uitgedoste jongeren met (z.g.n. mummers of wren boys) in de leeftijd van acht tot twintig jaar, in groepen van vijf. Zij droegen een hulsttak of een tak van de gaspeldoorn, dat versierd was met linten waaraan de lichamen van een aantal vogeltjes bengelden. Het winterkoninkje werd overigens niet altijd gedood en in sommige gebieden vrijgelaten vanwege het geloof dat het doden ervan ongeluk kon brengen. De optocht ging van huis tot huis, begeleid met het ritmische geluid van de bodhrán (van oorsprong een werktuig om graan te scheiden) en soms met een concertina of mondharmonica om de liedjes ('luck visit-songs' met het karakter van een bedellied of drinkliederen) van de 'wren-boys' te begeleiden (Kinney, 2004)(Woods, 1997).
(Zie ook: YouTube-filmpje; The West Clare Wren Boys; 2006)
(Inzake de nog steeds levende 'wren-hunt'-traditie van het Eiland Man, raadpleeg dan het hoofdstuk 'Dans- en danhistorie', het artikel Dans- en danshistorie van het Eiland Man):

3. Het middeleeuwse Anglo-Ierse-Latijnse repertoire

Lees ook in het hoofdstuk Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen: De Keltische kerk en in het hoofdstuk Harmonie: Harmonie in context: 4.7 Kenmerkende polyfonie in de Ierse middeleeuwse liturgische manuscripten.

3.1 Cantilenae

Het was in de middeleeuwen niet ongebruikelijk om seculaire (niet kerkelijke) liederen om te zetten naar een gewijde tekst. Thomas, de aartsbisschop van York (AD 1070), zou elk niet-kerkelijk lied, carol of ballade, die werd gezongen door de minstreels, onmiddelijk omgezet hebben naar een gewijde tekst, doch met behoud van de oorspronkelijke melodie. Het is opmerkelijk dat het bestaan van zeer oude Engelse volksliederen gerelateerd zijn aan optekeningen in de archieven van de 'Kilkenny Corporation'.
Richard Ledrede, Bisschop van Ossory (berucht om zijn betrokkenheid bij heksenprocessen in 1324 en 1331) zou verantwoorderlijk zijn voor zestig liederen in het Latijn, waarvan er zes eveneens in het Engels zijn omgezet.
Deze Latijnse liederen, cantilenae (enkelvoud: cantilena), zijn door Ledrede geschreven om te worden gebruikt door de geestelijken van de Kathedraal van Kilkenny, bij grote festivals en andere gelegenheden. (Flood, 1905).

3.2 Dublin Troper (Dublin Troparium)

Fragment uit de Dublin Troper of Sarum Use (ca. 1360).
(University of Cambridge, Additional MS 710, fol. 130r.)

Dit 14e eeuwse manuscript (Cambridge University Addl. 710) in het latijn, staat bekend als Dublin Troper of Sarum Use (noot 6) (Flood, 1914). Het uit 142 bladen bestaande codex, bevat hoofdzakelijk tropen, prosen en hymnen (Zie daarvoor: Ecclesiastische modaliteit: Appendix B: Enkele termen inzake de Gregoriaanse muziek). Het was ooit in gebruik in de Christ Church Cathedral in Dublin. De muziek begint op folio 32r met een Kyrie eleison. De gezangen zijn genoteerd op een rode vierlijnige notenbalk, voorzien van rode en blauwe initialen. Naast de diverse eenstemmige werken, bevat het manuscript eveneens een 14e eeuwse driestemmige zang van de hymne Angelus ad Virginem (noot 7). De notatie hiervan is, zoals bij het Gregoriaans, niet metrisch (d.w.z. maatloos), doch wel mensuraal. Dat wil zeggen, dat aan de noten een relatieve tijdsduur is toegekend.
In de 'Miller's Tale' van Geoffrey Chaucer's (ca. 1343 - 1400) Canterbury Tales, wordt beschreven hoe de de 'hende' Nicholas zichzelf begeleidde op de psalter (sautrye) terwijl hij dit lied zong (Chaucer, 1996):

"And all above there lay a gay sautrye,
On which he made a-nightes melodye
So sweetely that all the chambre rung ---
And
Angelus ad Virginem he sung,
And after that he sung the
Kinges Note.
Full often blessed was his merry throte!"

De ritmische structuur van de 'Angelus', dat is samengesteld uit tripletfiguren, geeft de indruk van een dansdeun. Tal van verschillende bewerkingen en vertalingen naar het Engels, hebben ervoor gezorgd dat het lied bekendheid kreeg als kerstlied (Christmas Carol). Enkele titels zijn: Gabriel, From Heven King Was To The Maide Sende en The Angel Gabriel From Heaven Came.
Michael Raven (Raven, 1984) meldt in dit verband, dat 'Gabriel From Heven-King' de oudst bekende Engelse dansdeun zou zijn. Hij refereert naar een publicatie van een metrische versie van de melodie, door Dobson en Harrison in Medieval English Songs (1979).

Angelus ad Virginem
Uit: Dublin Troper of Sarum Use (ca. 1360)
(Eerste twee coupletten)

Bron Engelse vertaling: Anderson, D.D.; Angelus ad Virginem; The Hymns and Carols of Christmas website
Angelus ad Virginem, Sub intrans in conclave
Virginis formidinem, Demulcens, inquit 'Ave'!
Ave Regina Virginum! Caeli Teraeque Dominum.
Concipies, Et paries, Intacta, Salutem hominum;
Tu porta caeli facta, Medela Criminum

'Quomodo conciperem, Quae virum non cognovi?
Qualiter infringerem, Quod firmamente vovi?'
'Spiritus Sancti gratia, Perficiet haec omnia.
Ne timeas, Sed gaudeas, Secura, Quod castimonia
Manebit in te pura, Dei potencia!'
When the angel came secretly to the Virgin in her room,
soothing the maiden's fear, he said: 'Hail!
Hail, Queen of virgins. While yet untouched by man
you shall conceive and bear the Lord of heaven and earth,
Salvation for mankind.
You have become the gate of heaven, a remedy for sins.'

'How can I conceive, since I have not known a man?
How can I break the vow, I made with firm intent?'
'The grace of the Holy Spirit shall bring all this to pass.
Fear not, but rejoice, secure in the knowledge that pure chastity
shall remain yours through God's mighty power.'
midi
De folk-versie van 'Angelus ad Virginem' of 'Gabriel From Heven-King', dat door Raven is genoemd als de oudste Engelse country dance-deun. De bron van deze versie is: Dobson, E.J., Harrison, F.,Ll. Harrison; 1979; Medieval English Songs; Faber and Faber, London.
Klik hier voor een vergroting.
midi

De in 1970 uitgebrachte Franstalige facsimile-uitgave van de Dublin Troper, onder redactie van Jean Dom Hesbert, maakt melding van een aantal 'Ierse prosen', dat wil zeggen dat ze in een Ierse stijl zijn gecomponeerd (Hesbert, 1970). De drie belangrijkste zijn: Een andere opvallende compositie in dit verband is de monofone cantica Omnis caro peccaverat, het 'Lied van de zondvloed'. Dit stuk is ouder dan de Dublin Troper en mogelijk geschreven door de uit Wales afkomstige Engelse schrijver Walter Mapes (Gualterius Mappus, ca.1140 - ca.1210) (Hesbert, 1970), de melodielijn van dit stuk bevat hoorbare kenmerken van een insulair idioom (noot 8).

Naar boven

4. Annotaties en bronnen

4.1 Voetnoten

  1. Door sommigen wordt geopperd dat de melodie van dit lied is gebruikt voor de melodie van de shanty 'What shall we do with a drunken sailor' ('Early in the morning'). Dat beide melodieën enkele overeenkomsten overeenkomsten hebben, berust m.i. op louter toeval. De oudste publicaties van 'Early in the morning' vond ik in W.B. Whall; Ships, Seasongs and Shanties; 1913, James Brows & Son, Glasgow; p. 107 en als 'Drunken Sailor' in Cecil Sharp's English Folk-Chanteys; 1914; London, Taunton; p. 8, 66-67. Het lied zou volgens Whall door 'Indiamen' van 'John Company' (Engelse Oostindië-vaart) gezongen zijn, en wijst dus eerder op een Engelse dans een Ierse origine. Volgens Sharp is de melodie van oorsprong duidelijk een 'bagpipe-air'.
  2. Opvallend in dit verband, is de terminologie volgens Edward Bunting in zijn 'Ancient Music of Ireland', p. 28, 34 (1840):
    "Luinneach: Merry, jovial music: Supposed to apply to the Luinigs of the Highlands of Scotland"
    en
    "Luinneóg/luinneag: A chorus"
  3. De drie genres van deze 'klassieke' onderverdeling van instrumentale muziek, dat in de oude bronnen, met name in de mythologische verhalen, wordt genoemd, zijn goltraí (droevige muziek); suantraí (slaapmuziek) en geantraí (vrolijke muziek). Het is verleidelijk om deze indeling naar moderne muzikale maatstaven te vertalen (daarbij maakt men soms gebruik van theatrale terminologie: 'Three Noble strains of Ireland'): goltraí (lamentaties, rouwmuziek), suantraí (slaapliedjes, 'lullabies') en geantraí (dansmuziek). Zie ook: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen: De drie edele melodieën van Ierland
  4. Soortgelijke technieken worden eveneens toegepast door zwarte congregaties in de VS, in Alabama en North Carolina, doch meer in de vorm van het zingen van hymnen. Ook blijken er overeenkomsten te zijn bij de Koptische Kerk van Ethiopië (Martin, 2003)
  5. Heterofonie is niet hetzelfde als polyfonie of harmonie. Polyfonie is het samenspel van onafhankelijke melodieëen. Harmonie is gebaseerd op de opeenvolgende verbindingen van intervallen en akkoorden. Heterofonie is een welklinkende samenzang of -spel, waarin geen strakke conventies aan de gezamelijk stemmen ten grondslag liggen. Met andere woorden, iedere stem heeft een bepaalde mate van vrijheid in de uitvoering.
  6. University of Cambridge, Additional MS 710. De Sarum Use is van oorsprong de middeleeuwse liturgie vanaf de 12e eeuw, inclusief de liturgische regels en het muzikale repertoire (rite) van de Kathedraal van Salisbury (Sarum). Het werd in 1549, met wijzigingen, in het 'Book of Common Prayer' van de Anglicaanse kerk, opgenomen.
  7. Fol. 130 en 130v.
  8. Fol. 126. Een uitvoering van Omnis caro peccaverat, onder de titel 'The Lai of Noah and the Flood' kan worden beluisterd vanaf het CD-album van Sequentia; Visions from the Book; 1996; CD; RCA.

4.2 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Naslagwerken

Www

4.3 Media

Video

Muziekbestanden

Filmografie: