![]() |
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra] |
INHOUD van deze pagina (verberg)
![]() |
---|
Een afbeelding van St. Patrick in middeleeuwse stijl.
Let op de typische Keltische tonsuur: het hoofd is geschoren tot een
haarlijn, die van oor tot oor liep. (Afbeelding gevonden op de website van Celtic Orthodox Christian Church |
Er is weinig bekend over de invulling van de liturgie (noot 1) tijdens de vroeg-christelijke perioden op Britse eilanden, hetgeen met name geldt voor de liturgische muziek. Het is de moeite waard om, gezien het cultuur-historische belang van de Keltische gebieden, de vroeg-christelijke cultuur nader onder de loep te nemen, zodat de samenhang met de liturgische muziek zichtbaar wordt. Het blijkt al echter snel dat dit onderwerp een complexe historische, geografische en culturele samenhang heeft, waarbij het risico bestaat, dat er zaken worden besproken, die snel buiten de context van deze website vallen. Om het geheel zo overzichtelijk te houden, heb ik ervoor gekozen is om een aantal kernpunten als leidraad te nemen, zodat deze pagina zo overzichtig volledig mogelijk samen te stellen.
Deze kernpunten zijn:
De Keltische Rite is een algemene aanduiding van de
diverse vroeg-christelijke rites in (het huidige) Groot-Brittanië,
Ierland, mogelijk Bretagne, sporadisch in Noord-Spanje, alsmede van die
in de kloosters die zijn opgericht na de Ierse missies van St.
Columbanus in Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Italië. De term
'Keltische Rite' is niet eenduidig en heeft betrekking op een grote
verscheidenheid aan verschillende godsdienstige gebruiken. Van hoe en
wanneer de periode hiervan begon, is weinig bekend, doch het einde
ervan is wel duidelijk. Deze werd bewerkstelligd in 1172, met de Synode van Cashel,
alwaar de Anglo-Romeinse rite in Ierland werd ingevoerd. Het bestaan
van een afwijkende rite ten opzichte van die in Rome wordt vaak
aangehaald als een bewijs dat de oorsprong van het christendom op de
Britse eilanden onafhankelijk van Rome heeft plaatsgevonden. Op zich is
dit niet verwonderlijk omdat in de vroege middeleeuwen, meerdere
christelijke stromingen waren. Het is aannemelijk dat er een verband
bestond tussen de liturgie van kerk van Brittanië en die van Gallië. De
eerste aartsbisschop van Canterbury, St. Augustinus onderkende de verschillen van de Mis van Rome met die in Gallië en merkte de Gallische gebruiken in Britannië op.
Het volgende citaat met betrekking tot deze verschillen is toegeschreven aan Gildas (AD 570) (noot 3), waaronder de vorm van de tonsuur (geschoren kruin):
"Britones toti mundo contrarii, moribus Romanis inimici, non solumn in misa sed in tonsura etiam"
"De Britten zijn in tegenspraak met de gehele wereld, en zijn tegengesteld aan de Romeinse gebruiken, niet slechts tijdens de Mis, maar ook in hun tonsuur"
Resumerend zijn er drie belangrijke verschillen aan te geven:
![]() | ![]() |
De Keltische tonsuur, met een haarlijn van oor tot oor. Dublin, Trinity College Library: Book of Durrow MS A. 4. 15. (57) | De coronale Romeinse tonsuur |
Tijdens de 4e eeuw blijkt er een georganiseerde kerk in Britannia te
zijn geweest, gezien de vertegenwoordiging ervan tijdens het Concilie
van Arles in 314 en van Rimini in 359. Een belangrijke rol speelde de
stichting van een opleiding- en missiecentrum in Tours, in Frankrijk,
het toenmalige Gallië, door St. Martinus. Kort na de dood van St.
Martinus (397), werd door zijn discipel St. Ninian in 412 een stenen
kerk in Whithorn (County Wigtownshire) gebouwd, dat aan St. Martinus
was opgedragen.
De kerk van Britannia had nauwe banden met die van
Gallië, hetgeen blijkt uit de toewijding aan St. Martinus, naast die
van de kerk van Withern, die van Canterbury. Dit, alsmede uit de missie
van Victridius van Rouen in 396 en St. Germanus (bisschop van Auxerre)
en St. Lupus (bisschop van Troyes) in 429, alsmede St. Germanus en St.
Severus (bisschop van Trier) in 447, met het doel de ketterij
(dwaalleer) van Pelagius (noot 4) in Brittania te
onderdrukken. Behalve enkele verklaringen van Gildas met betrekking tot
de wijding is er geen informatie van de rites van de Britse Kerk. Het
is aannemelijk dat deze Gallicaans (of Gallisch) was. Over de liturgie
van die tijd, tast men volledig in het duister, waarschijnlijk was deze
inheems van karakter, met of zonder eventuele vreemde invloeden van
buiten.
In een deel van Brittanië heeft het christendom pas zijn intrede gedaan door Ierse missies van de periode ná St. Patrick (St. Patricius),
ca. 385–461). Aan het einde van de 5e en begin 6e eeuw, kwamen St. Ia
en haar gezelschap, St. Piran, St. Sennen, St. Petrock en de overige
Ierse heiligen in Cornwall aan. Ze troffen daar een
bevolking aan die, onder het bewind van de koning Teudar, waren
teruggevallen tot het heidendom. Nadat de missionarissen het
christendom (weer) hadden ingevoerd deden ze dat volgens hun eigen
gebruiken. Dit leidde uiteindelijk tot een kerkelijke ruzie met Wessex
tijdens de dagen van St. Aldhelm (ca. 639-709), dat zeker tot vroeg in
de 10e eeuw doorging.
(Warren, 1881)(Jenner, 1908)
Ondanks dat er meer informatie over de Ierse rite bekend is, is de informatie ervan eveneens erg schaars. Voor de tijd van St. Patrick moeten er reeds christenen in Ierland zijn geweest, hoewel er niets bekend over hun godsdienstige handelingen. Bovendien wordt geen melding van hen gedaan in de Catalogus Sanctorum Hiberbiae, dat is toegeschreven aan 7e eeuwse Tírechán, biograaf van St. Patrick. Dit werk bevat een verdeling van de Ierse heiligen in drie orden, deze orden bestonden tijdens de opeenvolgende regeringen van vier koningen gedurende een periode van ongeveer 225 jaar. Deze periode begint met de komst van St. Patrick tot aan 665:
Het is aannemelijk dat St. Patrick de Heilige Mis volgens Galicaanse regels invoerde en dat deze langzamerhand, via Britse tradities, overging tot de Mis met Romeinse aanpassingen. Het duurde tot in de 12e eeuw, dat de afwijkende Ierse rite, die volgens Gilbert, bisschop van Limerick (1111-1145), in bijna geheel Ierland werd gepraktiseerd, werd afgeschaft. St. Malachy, bisschop van Armagh (1132-1148) begon met een campagne waarna, bij de Synode van
Cashel (1172), een einde werd gemaakt aan het Keltische christendom in Ierland en de Romeinse rite werd ingevoerd. De invoering van het Roomse gezag werd feitelijk opgelegd door koning Hendrik II van Engeland (1133-1189), nadat hij in 1155 van paus Adrianus IV de heerschappij over Ierland verkreeg
(Warren, 1881)(Jenner, 1908).
De eerste missies ter bekering naar het christendom in Ierland vonden plaats aan het einde van de 4e/begin 5e eeuw vanuit Gallië, alhoewel steeds meer de bewijzen zijn, die een connectie met de Egyptische Koptische kerk aannemelijk maakt. Sommige christenen waren aanvankelijk slaven, waarvan St.Patrick, telg uit een Romeinse familie, deel uit maakte, nadat hij vanuit Schotland naar Ierland werd ontvoerd.
Na 6 jaar ontsnapte hij en vertrok naar Gallië, alwaar hij in Tours, in het klooster van St. Martinus, een opleiding genoot. Hij keerde rond 433, als missionaris, naar Ierland terug. Voor zijn tijd waren er reeds christenen in Ierland, doch St. Patricks missie was vooral gericht tot de bekering van het gehele noordelijke gedeelte van Ierland.
![]() |
St. Patrick rust uit op steen. Onderaan bevinden zich slapende dieren die het niet-bekeerde volk symboliseren. (Uit een 13e eeuws verlucht manuscript. Gevonden op: www.traditioninaction.org) |
Gedurende deze tijd, vormden de druïden een heidense beweging in de oppositie tegen de kerk, die uiteindelijk resulteerde in het feit, dat de rol van de druïden nagenoeg was uitgespeeld. In Ierland was de klasse van der filid echter (zie ook Bardische kunst), door samenwerking met de kerkelijke autoriteiten, in staat om zich te handhaven. Hen werd zelfs toegestaan om de oude functies en privileges, waarvan een deel voorheen aan de druïden waren voorbehouden, voort te zetten. Het gebruik van de typische vorm van de tonsuur van de Keltische geestelijken, is hiervoor reeds besproken. Een ander bijzonder aspect in dit verband, is het gebruik van de harp in de Keltische liturgie.
Over de betekenis van de 'cirkel' of 'schijf' van het
Keltische kruis, bestaat weinig duidelijkheid, doch er is een
verklaring die wijst naar de Keltische spiritualiteit, n.l. dat de zon
symbolisch werd voorgesteld als een wiel met spaken. (Zie verder op deze pagina: Het Keltische kruis)
Het
christendom had tegen de zesde eeuw uiteindelijk een stevige basis
gekregen, terwijl de bestuurlijke en politiek structuur was gebaseerd
op zeven hoofd-koninkrijken, vele onder-koninkrijken en dynastieën. Een
systeem dat zich tot de inval van de vikingen (AD 795) handhaafde.
Ierland stond in de vroege middeleeuwen in het buitenland bekend als het eiland van heiligen en geleerden. Deze periode van rond de 7e eeuw, wordt ook wel het Gouden Tijdperk van Ierland genoemd, dat sterk afsteekt ten opzichte van de culturele verarming van het continentale Europa tijdens de duistere middeleeuwen. In Ierland kende men geen stedelijke nederzettingen, maar had wel belangrijke kloostercentra. Van deze kloosters moet men zich geen voorstelling maken van massieve gebouwen, zoals dat bij de latere kloosterorden het geval was. Doch moet men zich voorstellen als clusters van hutten en stenen kapelletjes ('temples', Iers: 'teampall') die door een bolwerk waren omgeven. Elke hut speelde een belangrijke rol in de kloostergemeenschap: huisvesting van de abt, monniken en hun gasten, alsmede dienende als scriptorium, keuken of brouwerij. De kloosters hadden tevens een centrale functie van de plaatselijke woongemeenschappen en hun nederzettingen rondom het klooster. Belangrijke Ierse kloostercentra waren onder andere Armagh (Ard Mhacha), Clonenagh (Cluain Eidnech), Clonmacnoise (Cluan Mhic Nóis), Kildare (Cill Dara) en Glendaloch (Gleann Dá Loch).
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Clonmacnoise aan de oever van de rivier Shannon in het Ierse graafschap Offaly. Foto's auteur. |
In Ierland bestond geen centrale kerk, doch werd regionaal vanuit verschillende kloosters (monastisch systeem) bestuurd. Veel Ierse monniken en geleerden waren reizigers, waarvan sommigen zich afzonderden op de eilanden, terwijl anderen zich bezig hielden met studie en met het onderwijzen en evangeliseren van Brittanië en het continentale Europa. Deze praktijk van de 5e en 6e eeuw werd peregrinatio ('rondzwervingen, reizen voor God') genoemd. Sommige monniken (peregrini) zochten afzondering in kleine gemeenschappen en zochten daarbij domicilie op de eilanden rond de Ierse kust en verder weg op de Hebriden, Orkney- en Shetlandeilanden. In 563 vestigde St. Columba (521 - 597) (noot 5) zich op Iona (Hebriden), dat zich tot de meest invloedrijke Ierse vestiging in Brittanië ontwikkelde en bekend staat vanwege zijn rol tijdens de kerstening van de Picten (Schotland). De monastische en ascetische levenswijze (noot 6) van de Ierse monniken, met name in de zeer afgelegen kloosters op de eilanden, moet bijzonder zwaar zijn geweest. Een extreem voorbeeld hiervan is het eilandje Great Skellig, een rotsmassa 12 km buiten de kust van zuidwest-Ierland. Tijdens de 8e eeuw ontstond een nieuw ascetische beweging, die heeft geleid tot een nieuwe orde der Culdees (Céli Dé, Goillidhe-Dé: beschermelingen, dienaren van God) (Haywood, 2001)(Norton-Taylor, 1975). De Ierse kloosters en monniken kregen gedurende de 9e eeuw veel te verduren na de invallen en plunderingen van de Vikingen.
Rond het einde van 6e/begin 7e trokken Ierse missionarissen, zoals St. Columbanus (543-615) en St. Fursa
(630-650) en hun metgezellen naar het continentale Europa om daar hun
missiewerk te verrichten, hetgeen leidde tot de oprichting van diverse
kloosters in Frankrijk, Zuid-Duitsland, Zwitserland en Noord-Italië.
St. Columbanus, was zelf een discipel van St. Comgall, die op zijn beurt de stichter was van de Abdij van Bangor
(graafschap Down, Noord-Ierland). Vanuit Bangor vertrok Columbanus met
twaalf Ierse volgelingen: Attala, Columbanus junior, Cummain, Domgal,
Eogain, Eunan, Gallus, Gurgano, Libran, Lua, Sigisbert en Waldoleno.
Het gezelschap landde op de Schotse kust en verbleef een korte tijd in
Engeland. Vervolgens kwamen zij vermoedelijk in 585, in Frankrijk aan,
van waaruit zij met hun apostolische missie begonnen.
Dat de missie van de Ierse geestelijken succesvol was
blijk uit de Ierse invloed op het continentale Europa, dat zich vanaf
de Britse eilanden tot aan Zuid-Italië uitstrekte, en voornamelijk
tussen de Seine en de Rijn geconcentreerd was. In de Zwitserse Kanton Sankt Gallen (St. Gallen) staat sinds eeuwen de belangrijkste Benedictijnen abdij van Europa, dat rond 613 is opgericht en vernoemd naar St. Gallus (†646), één van de discipelen en metgezellen van St. Columbanus. Andere bekende kloosters zijn die van Luxeuil, Bobbio en Ratisbon.
De
abdij van St. Gallen gaf onderdak aan een groot aantal Angelsaksische
en Ierse monniken, die daar manuscripten kopieerden ten behoeve van een
eigen kloosters. In de loop der tijd gingen deze Ierse kloosters
uiteindelijk over naar de Benedictijnse orde.
Voor Schotland is er bijzonder weinig bekend, doch het staat vast dat er een connectie bestond met de rite van Ierland, waaronder de orde der Culdees. De Romeinse gebruiken, zoals de Romeinse berekening van de paasdatum, en de coronale tonsuur werden door de Picten overgenomen in 710, in Iona in 716-718. Pas in 1080 werd door St. Margaret van Schotland (echtgemenote van koning Malcolm III) geijverd voor een verandering in de richting van de Romeinse kerk, hoewel de Keltische rite mogelijk bleef bestaan, zoals blijkt uit een 11e eeuwse fragment (Communie aan de zieken) in het 'Book van Deer'. (Jenner, 1908)(Allan, 1912)
![]() |
Zgn. Triskelion-figuren in het Book of Durrow. Geïnspireerd op de kunst van de La Tène-cultuur Dublin, Trinity College Library: Book of Durrow MS A. 4. 15. (57) |
De bloei van de Keltische cultuur en wetenschap, tijdens de christelijke periode, heeft duidelijke sporen nagelaten in de vorm van de fraaie beeldende kunst bij een tal van toepassingen. Deze Keltische beeldende kunst kan in vier klassen worden ingedeeld:
De fraaie illustraties in de diverse verluchte manuscripten, die
door de Ierse monniken zelf zijn vervaardigd staan duidelijk in verband
met de reeds genoemde culturele bloeiperiode in Ierland. De figuren
waren enkelvoudige of samenstellingen van allerlei geometrische
patronen (vlechtwerkpatronen) en symbolen geïnspireerd op de stijl van
de La Tène-cultuur, vaak gecombineerd met stilistische afbeeldingen van
dieren. Fraai in dit verband zijn o.a. de illustraties van het 7e eeuwse evangelisatieboek Book of Durrow en door de monniken van Iona rond ca. 800, vervaardigde evangelisatieboek, Book of Kells. Dit laatste zeer minitieuze werk met een hoog artistiek gehalte, wordt eveneens Boek van Columba genoemd, mogelijk vanwege een eerbetoon aan St. Columba.
De
verscheidenheid aan voorstellingen in de diverse manuscripten hebben
een verschillende functies: inleidende pagina's, initialen (versierde
beginletters), symbolen en portretten van de evangelisten en heiligen,
scènes van het leven van Christus, etc.
Warren (Warren, 1881)
beschouwde deze ornamentale kenmerken van deze bijzondere illustraties,
als een paleografisch bewijs dat de herkomst van de Keltische rite is
beïvloed door de oosterse invloeden, hetgeen ook zou gelden voor de
christelijk-Ierse architectuur, zoals lage kerkgebouwen en de typische
ronde torens.
![]() | ![]() |
---|---|
Twee pagina's uit het Book of Kells Dublin, Trinity College Library: Book of Kells (Leabhar Cheanannais) MS A. I. (58) |
Deze versierende stijl vinden we in de meeste manuscripten terug, eveneens in werken die zijn aangetroffen in voormalige Ierse kloosters van het continentale Europa. Voorbeelden zijn de codices van het Zwitserse St. Gallen-klooster, waarvan hieronder enkele voorbeelden zijn getoond.
![]() | ![]() |
Fragment uit een Ierse evangelisatieboek (Quator evangelia) van St. Gallen (p. 2). Door Ierse monniken verlucht in ca. 750. Bron: St. Gallen, Stiftsbibliothek, Cod. Sang. 51 | Een
fragment van een Ierse kopie (p. 5) uit de 8e eeuw van het evangelie
van Johannes, een gift aan Karel de Grote ter ere van zijn kroning (AD
768). Bron: St. Gallen, Stiftsbibliothek, Cod. Sang. 60 |
![]() |
Kidalton Cross, Islay, Schotland (AD ca. 800) |
Het Keltische kruis, ook wel wiel-kruis genoemd, is naast de bovengenoemde illustraties van de verluchte manuscripten, één van de meest opvallendste kenmerk van het Keltische christendom. Aanvankelijk was het een kruis, die zich in de vorm van vier uitstekende spaken vanuit het centrum van de cirkel (wiel) ontspringt. Later werd de onderste spaak verlengd tot een langere kolom. De voorstellingen in steen waren de zgn. 'cross-slabs', waarop het kruis in een platte steen was gekerfd (v.n.l. Ierland) en een groot aantal exemplaren van de staande High Cross, die men veelvuldig in Ierland, Groot-Britannië, met name Schotland en de eilanden aantreft. De meeste kruizen dateren uit de 8e tot en met de 12de eeuw en zijn aanvankelijk voorzien gekerfde geometrische versieringen, die vergelijkbaar zijn met de, reeds eerder genoemde, Keltische ornamentiek. Kruizen van latere perioden, tonen eveneens bijbelse voorstellingen. De gebeeldhouwde vormen en figuren leveren eveneens extra informatie, die interessant zijn voor de musicologie. Zo treft men bijvoorbeeld afbeeldingen van muzikanten en hun instrumenten aan, waaronder harpeneers, bespelers van de lier en pipers. (Zie ook: Traditie van de harp en harpachtige instrumenten in de Keltische gebieden)
Over de wijze waarop het Keltische kruis is ontstaan, is zowel vanuit een christelijke als Keltische gezichtspunt te beschouwen.
Een verklaring, en tevens de meest onwaarschijnlijke, is dat de vorm van het kruis langzamerhand uit één
van de oudste christelijke symbolen zou zijn ontstaan, namelijk het labarum of het zgn. chi-rho monogram: . Dit symbool vormt een combinatie van de twee Griekse hoofdletters Χ
(chi) en Ρ (rho), de initialen van Christus (Grieks: ΧΡΙΣΤΟΣ of in
kleine letters: Χριστος). De ontwikkeling vond plaats door kanteling
van het kruis, de cirkel om het labarum en vervolgens verdween het
boogje van de rho.
![]() | ![]() |
De vermeende ontwikkeling van het Keltische kruis uit het Chi-Rho monogram, hetgeen gezien wordt aan de hand van verschillende steeninscripties van het Eiland Man.
Dat over deze ontstaanstheorie grote twijfels rijzen, is af te leiden van het feit dat de cirkel om het 'labarum' is getekend. M.a.w. de cirkel zelf
komt niet uit het 'labarum' voort. (1) St. Just (2) Penmachno (3,4) Kirkmadrine (5) Whithorne (6) Aglish (7) Maumenorig (8) 'Recent' kruis, St. Olave's Church, Ramsey, 1860. (Kermode/Scot, 1907) | Een staande 'Cross Slab' van St. Madoes, Perthshire (Schotland). (Allan, 1912) |
Vanuit een Keltische gezichtspunt, bestaat er een betere verklaring, namelijk dat het wielkruis letterlijk een wiel met vier spaken, een voorstelling van de zon symboliseert. Het Keltische kruis zou dan feitelijk een combinatie zijn van het Keltische zonnesymbool en dat van Christus als zijnde het 'Licht van de wereld'. Daarmee is het Keltische idee van de levenskringloop in de vorm van de ononderbroken cirkel, gebruikt als God's verbondenheid met de mensheid. Dit wordt gesymboliseerd door een omarming door de 'armen' van het kruis. In dit verband komt het voor, dat de doornenkroon, die Christus droeg bij zijn kruisiging, op de plaats van de cirkel wordt afgebeeld.
Alhoewel er geen absoluut bewijs bestaat, wordt er verondersteld dat de hoogkruizen mogelijk werden beschilderd. De reden voor deze aanname is, dat er tijdens onderzoek pigmentsporen op gekerfde afbeeldingen zijn gevonden. Gezien de veelvuldige toepassing van kleuren op Keltische kunstvormen, wordt deze mogelijkheid versterkt.
![]() |
![]() |
Een doornenkroon, als cirkel van een Keltisch kruis, afgebeeld op een sarcofaag van de 'Rock of Cashel'. Dit symboliseert mogelijk Christus, als het 'Licht van de wereld', als vervanging van het voor-christelijke Keltische zonnesymbool. Foto: Ben Dijkhuis. |
Musici afgebeeld op Muiredeach's High Cross van Monasterboice (County Louth, Ierland). We zien van links naar rechts een piper, een speler op een driehoekig lier, en een speler op een zogenaamde 'triple pipe' Foto: Ben Dijkhuis. |
(Haywood, 2001)(Norton-Taylor, 1975)(Kermode/Scot, 1907)(Allan, 1912)
Van de Keltische liturgie zijn, in tegenstelling met de
Ambrosiaanse, Romeinse, Gallicaanse en Mozarabische liturgische zang,
slechts weinig geschriften bewaard gebleven. Dit geldt dus ook voor de
manuscripten met liturgische zang.
De twee belangrijkste manuscripten in dit verband, zijn de Ierse handschriften, Antifonarium van Bangor (7e eeuw) en het Boek der Hymnen (Liber Hymnorum) (11e eeuw). In alle gevallen bevatten deze manuscripten diverse teksten van gezangen, doch zonder muziek (noot 7).
Dit geldt eveneens voor het 11e eeuwse Ierse Liber Hymnorum, dat
uitsluitend uit Latijnse en Iers-Gaelische teksten bestaat. Een groot
aantal teksten in bovengenoemde werken zijn eveneens gevonden in het Turijnse fragment, Leabhar Breac ('Speckeled Book') en het Boek van Cerne. (Zie ook op deze pagina: Appendix A: Manuscripten met betrekking tot de Keltische liturgie).
Door een aantal auteurs is melding gemaakt van het gebruik van de harp als begeleiding bij de Ierse liturgische zang. Giraldus Cambrensis (ca.1146–ca.1223) (noot 8) schrijft in zijn Topographica Hibernia (Topografie van Ierland):
"Hinc accidit, ut
Episcopi et Abbates, et Sancti in Hibernia viri cytharas circumferre et
in eis modulando pie delectari consueverint"
(Flood, 1905)
"Zo kon het gebeuren, dat
de bisschoppen, de abten en de heiligen van Ierland de gewoonte hadden
om, tijdens hun peregrinatio, hun harpen mee te nemen en daarop te
spelen, waarbij zij een vrome verrukking ondervonden."
(Wright, 1894, vert. uit het Engels BGD).
John Healy beschrijft, dat St. Patrick de zoons van de barden de geestelijke muziek van kerk bijbracht:
"...St. Patrick leerde de
zoons van de barden hoe ze de psalmen van David moesten zingen, en
samen de zoete muziek van hymnen van de Kerk...
Zij mochten hun
harpen behouden en de liederen van Erin’s heroïsche jeugd zingen, zoals
in de dagen van weleer. Maar de grote heilige leerde hen ook hoe zij
hun harp konden stemmen, zodat zij meer verheven melodieën konden
spelen, dan die van de eetzaal en de mars van het slagveld..."
(Vrije vertaling door BGD naar: John Healy (1841-1918) (aartsbisschop van Tuam) in ’Life and Writings of St. Patrick’. (Healy, 1902)(Flood, 1905)
Vallely meldt dat zowel hymnen als psalmen bij hun uitvoering door een lier of harp werden begeleid:
"Hiberno-Latin hymns
make up the largest body of material from any Celtic-speaking region,
as well as being among the most unique and striking aspects of early
Irish liturgy. They attest to a new fusion between Latin poetry and
indigenous Irish verse forms. Some hymn texts refer to the performance
of hymns which, as with the psalms, were sometimes accompanied by a
lyre or harp."
(Vallely, 1999)
Van de teksten van de Ierse perigrini in Italië, neemt het Antifonarium van Bangor een bijzondere plaats in. Het is een afspiegeling van het liturgische gebruik van bijbelteksten in de Ierse kloosters, zoals deze een eeuw na de dood van Columbanus werd toegepast. Het betreffende manuscript is in de Abdij van Bangor in Ierland (Graafschap Down) tussen 680-691, ten tijde van Abt Cronanus samengesteld en kwam vervolgens, via een monnik in de Abdij van het Italiaanse Bobbio terecht. Het werk werd in 1609, door Kardinaal Federico Borromeo, tijdens de oprichting van de Ambrosiaanse bibliotheek, naar Milaan gebracht. De naam 'Antiphonarium Benchorense' werd door de beroemde Italiaanse geleerde Muratori gegeven, die het manuscript in Milaan ontdekte. Gezien de inhoud van dit werk, blijkt de naam antifonarium niet geheel toepasbaar. Het werk bevat: zes cantica, twaalf metrische hymnen, negenenzestig collecten (korte gebeden) voor de Getijden, speciale collecten ten behoeve van speciale personen of gebeurtenissen, zeventig beurtzangen, Credo (geloofsbelijdenis) en Pater Noster (Onze Vader). Van de twaalf hymnen, is er een achttal dat niet in andere werken is aangetroffen. Tien zijn er bedoeld voor liturgische toepassingen. (Jenner, 1908)
De zes cantica van het Antifonarium van Bangor zijn:
![]() | Laudate pueri dominum laudate nomen domini Te deum laudamus te dominum confitemur Te ćternum patrem omnis terra ueneratur.... |
Een manuscriptfragment van het Antifonarium van Bangor (Milaan, Bibliotheca Ambrosiana, C. 5. inf.) met de canticus Hymnus in die Dominica. Rechts, nogmaals hetzelfde tekstfragment. (Voor de volledige tekst: Klik hier). Dit is de Hiberno-Latijnse variant op deze bekende canticus, dat met de eerste regels van psalm 112 (Laudate pueri dominum) begint. Afbeelding gevonden op: http://foundationsirishculture.gaillimh.eu/index.php?optn=com_wrapper&view=wrapper&Itemid=65 (Foundations of Irish Culture Project AD 650-800; IE/EU), dode link) |
![]() | Cantemus domino gloriose enim honorificatus est equum et ascensorem projecit in mare Adiutor et protector factus est mihi in salutem hic deus meus, et honorificabo eum deus patris mei, et exaltabo eum. Dominus contrerens bella dominus nomen est illi Currus Pharaonis et exercitum eius proiecit in mare Electi principes eius submersi sunt in rubro mari Pylago cooperuit eos deuenerunt in profundum tanquam lapis |
De canticus Cantemus Domino genoteerd in het hedendaagse Gregoriaans. Bron fragment: Graduale Romanum, p. 239d-e | Het Hiberno-Latijnse tekstfragment van de canticus, zoals vermeld in het Antifonarium van Bangor, de Ierse Liber Hymnorum (het Franciscaner exemplaar) en de Southampton Palter (St. John's College, Cambridge). Klik hier voor de volledige tekst. |
Met betrekking tot de hymne Ymnum quando commonicant sacerdotes (Sancti venite, Christi corpus sumite). [fol. 10v-11r, nr. 8.], dat overigens in enkel ander werk is gevonden, bestaat een legende, dat de hymne door engelen is geschreven tijdens de gelegenheid van de ontmoeting van St. Patrick en St. Sechnall. Dit verhaal wordt verteld in het voorwoord van de St. Sechnall's Hymne (Secundinus) in de Leabhar Breac (Warren, 1895). Klik hier om de tekst zichtbaar te maken.
Het Antifonarium van Bangor is ten behoeve van de Henry Bradshaw Society als facsimile uitgegeven, in combinatie met een verbeterde tekst, door F.E. Warren in 1895/1896 (Warren, 1893)(Warren, 1895).
Het Ierse Liber Hymnorum, zoals deze verzameling van manuscripten bekend staat, bevat naast hymnen, cantica en gebeden in het Hiberno-Latijn, eveneens acht hymnen in het Iers-Gaelisch. Elke hymne wordt met een voorwoord, in het Latijn of Iers, ingeleid. Veel van de hymnen en cantica zijn terug te vinden in andere liturgische werken, waaronder het Antifonarium van Bangor, Leabher Breac ('Speckled Book') en het Boek van Cerne. Van de Liber Hymnorum bestaan overigens twee manuscripten, ieder met een deels van elkaar, afwijkende inhoud. Eén exemplaar bevindt zich in het Trinity College in Dublin (11e eeuw) en de andere -van iets latere datum- in het Franciscaner Convent in Dublin. Een geamendeerde compilatie van beide werken (in twee delen met teksten en vertalingen), aangevuld met gegevens uit ander manuscripten, door J.H. Bernard en R. Atkinson, is in 1898 uitgegeven door de Henry Bradshaw Society (Bernard/Atkinson, 1898)..
Op welke wijze de Liber Hymnorum is gebruikt is niet precies bekend. In ieder geval was het niet louter een werk voor de liturgie. Eigenlijk had het een dubbele functie. Het bevat een aantal hymnen en cantica, die duidelijk in verband kunnen worden gebracht met de monastische diensten van het Westerse christendom. Een ander deel was bestemd voor persoonlijk gebruik of een bepaalde gelegenheid, in plaats van het dagelijkse gebruik in een koor. Volgens Bernard is het aannemelijk, dat de Ierse hymnen waarschijnlijk op festivals voor de vieringen van St. Patrick en St. Brigid werden gezongen. De hymne Hymnus S. Oengusii Meic Tipraite in laudum S. Martini (Hymnne van St. Aengus Mac Tipraite, als een lofuiting voor St. Martinus) was mogelijk bestemd voor het feest van de Gallische geestelijke St. Martinus. Het overige gebruik van de hymnen was zeer divers, b.v. bij onheil, zoals de pest of plotseling gevaar, alsmede persoonlijk gebruik bij gebeden of penitentie en betovering tegen pijn en gevaar. (Bernard/Atkinson, 1898).
Het Boek der Hymnen bevat hymnen, naast die van enkele niet-Ierse dichters, van Patrick, Columba, Gildas, Sechnall, Ultan, Cummaim of Clonfert, Muging, Coleman mac UiClussaigh, Colman mac Murchan, Cuchuimne, Oengus, Fiach, Broccan, Sanctam, Scandalan Mor, Mael-Isu ua Brolchain en Ninine. De namen van Comgall en Camelac zijn feitelijk vanuit het Antifonarium van Bangor, toegevoegd. (Jenner, 1908)
![]() | |
Fragment uit fol. 13b van het exemplaar van het Ierse Liber Hymnorum (Liber Hymnorum Éireannach a dó) van het Franciscaner Convent in Dublin, fol. 14b. | |
![]() | |
Fragment uit fol. 6b van het 11e eeuwse exemplaar van het Ierse Liber Hymnorum (Liber Hymnorum Éireannach a dó) van het Trinity College Dublin. | |
(De volledige afbeeldingen zijn gevonden op: Ask about Ireland) |
Hier volgt de Hiberno-Latijnse hymne getiteld Ymnus Sanctii Patricii (Hyme aan St. Patrick), zoals deze is opgenomen in het Trinity College-exemplaar van het Irish Liber Hymnorum, nr. 31, fol.32 (Bernard/Atkinson, 18980. De Engelse vertaling rechts is van Rev. John R. Shaw (Cosart, et al, 1999). | |
Ecce fulget clarissima Patricii sollempnitas in qua carne deposita felix transcendit sidera Qui mox a pueritia diuina plenus gratia uitam cepit diligere dignitatis angelicć Hic felici prosapia natus est in Brittania perceptoque bantismate studet ad alta tendere | Behold, brightly shineth Patrick's festival, Wherein, having put aside the flesh, Happy, he passes through the stars. Who at once from boyhood Filled with divine grace Began to love the life Of angelic quality. He, born of lineage In Britain, And having receive baptism, Strives towards the heights. |
Klik hier voor de volledige tekst en vertaling. |
Vervolgens de Iers-Gaelisch hymne getiteld Lorica S. Patricii (De Lorica van St. Patrick), zoals deze is opgenomen in het Trinity College-exemplaar van het Irish Liber Hymnorum, nr. 24 fol.19, 20. De Engelse vertaling is van R. Atkinson (Bernard/Atkinson, 1898).
Deze hymne diende feitelijk als een bezwering ter bescherming van Patrick en zijn
volgelingen (Lorica = Romeins borstschild). De in het Engels vertaalde
tekst, van het voorwoord in het Iers, luidt als volgt: "Patrick made this hymn; in the time of Loegaire mac Neill, it was made, and the cause of its composition was for the protection of himself and his monks against the deadly enemies that lay in ambush for the cerics. And it is a lorica of faith fort the protection of body and soul against demons and men and vices: when any person shall recite it daily with pious meditation on God, demons shall not dare to face him, it shall be a protection to hem against sudden death, it shall be a lorica for his soul after his decease. Patrick sang it when the ambuscades were laid for him by Loegaire, in order that he should not go to Tara to sow the Faith, so that on that occasion they were seen before those who were lying in ambush as if they were wild deer having behind them a fawn, viz. Benen; and 'Deer's Cry' is its name" | |
Atomriug indíu niurt trén togairn trinoit cretim treodataid fósin óendatad in dúlemain dail. Atomriug indiu niurt gene Christ co n-a bathius niurt crochta co n-a adnocul, niurt n-eseirge co fresgabail, niurt tóniud do brethemnas bratha | I arise to-day: vast might, invocation of the Trinity,- belief in a Threeness confession of Oneness meeting in the Creator(?). I arise to-day: th might of Christ's birth and His baptism the might of His Crucifixion and Burial the might of His Resurrection and Ascension the might [of] His Descent to the judgement of Doom. |
Klik hier voor de volledige tekst en vertaling. |
---|
Het ensemble voor middeleeuwse muziek, Altramar, vertolkt reconstructies van een drietal hymnen uit het Liber Hymnorum (Trinity College Dublin, MS 1441) op de CD, Crossroads of the Celts, Medieval Music of Ireland, Brittany, Scotland and Wales. Deze hymnen zijn:
De Ambrosiaanse versie van het Gloria in excelsis Deo. (Antiphonale Missarum, 1959) |
Gloria in excelsis deo et in terra pax hominibus bone voluntatis. Laudamus te, benedicimus te tis. Adoramus te, glorificamus te. Gratias agimus propter gloria tuam magnam. Domine Deus, Rex Caelestis. Deus Pater omnipotens. Domine Filium genite Ihesu Christe. Domine Deus, Agnus Dei, Filius Patris qui tollis peccata mundi miserere nobis. Qui tollis peccata mundi suscipe deprecationem nostram. Qui sedes ad dexteram patris, miserere nobis. Quoniam tu solus sanctus, tu solus Dominus, tu solus Altissimus, Ihesu Christe. Cum Sancto Spiritu in gloria a Dei Patris. Amen. Een Gallicaanse variant van de bovengenoemde canticus in het Psalterium Gallicanum (Wolfcoz-Psalter) (ca. 820-830): Cod. Sang. 20, p. 356 (Sankt Gallen, Stiftsbiblitheek)(transciptie: BD) |
Gloria in excelsis deo, et in terra pax hominibus bonae uoluntatis. Laudamus te, benedicimus te, adoramus te, glorificamus te, magnificamus te, gratias agimus tibi propter magnam misericordiam tuam, domine rex caelestis, deus pater omnipotens, domine filii unigenite iesu christe, sancte spiritus dei, et omnes dicimus, amen... Domine, filii dei patris, agne dei qui tollis peccatum mundi, miserere nobis, suscipe orationem nostram qui sedes ad dexteram dei patris, misserere nobis, quoniam tu solus sanctus, tu solus dominus, tu solus gloriosus cum spiritu sancto in gloria dei patris. Amen Cotidie benedici mus te et laudamus nomen tuum in aeternum et in saeculum saeculi amen. Dignare domine die ista sine peccato nos custodire. benedictus es domine deus patrum nostrorum. Et laudabile et gloriosum nomen tuum in saecula amen. Misere nobis domine, misere nobis. Uerba mea auribus, usque et deus meus, mane et exaudies uecem meam, mane oratio mea praeueniet te domine. Diebus adque nocti bus horis adque momentis, misere re nobis domine. Orationibus ac meretis sanctorum tuorum miserere. Angelorum archange lorum patriarcharum prophetarum, miserere nobis domine. Apostolorum martirum et confessorum adque uniuersa gradus sanctorum, miserere. Gloria et honor patri et fili et spiritui sancto, et nuc et semper et in saecula saeuculorum. Amen. De Hiberno-Latijnse versie uit het Antifonarium van Bangor (fol. 33r, 33v) (Bangor Antiphonary, 7e eeuw). (Warren, 1893) |
Domine, fili dei patris, agne dei, qui tollis peccata mundi, miserere nobis. Suscipe orationem nostram, qui sedes ad dexteram patris, miserere nobis, domine. Quoniam tu solus sanctus, tu solus dominus, tu solus gloriosus, cum spiritu sancto, in gloria dei patris. amen. Dignare domine nocte ista sine peccato nos custodire. Benedictus es domine deus patrum nostrorum et laudabile et gloriosum nomen tuum in aeternum et in seculum seculi. amen. Domine deus salutis meae in die clamaui et nocte coram te. INtret oratio mea in conspectu tuo inclina aurem tuam ad precem meam domine. Scuto circumdadit te veritas eius non timebis a timore nocturno. De Hiberno-Latijnse uit het Ierse Boek der Hymnen (Leabhar Imuinn, Liber Hymnorum, 11e eeuw). (Warren, 1881). Facsimile uit: James Henthorn Todd; Leabhar Imuinn: The Book of Hymns of the Ancient Church of Ireland, vol. 2; 1869; University Press, Dublin; p. 179-181 (Todd, 1869) |
Vier tekstversies van het bekende Gloria in excelsis Deo. De eerste van boven is de Ambrosiaanse versie, die qua tekst gelijk is aan de hedendaagse Gregoriaanse versie. De tweede toont een manuscript fragment van het Psalterium Gallicanum (Sankt Gallen). De derde is van het Ierse Antifonarium van Bangor, en tot slot de vierde, uit het Ierse Boek der Hymnen (Liber Hymnorum). De passages die vet gedrukt zijn de afwijkingen van de bovenste tekst. |
![]() |
In het Zwitserse kanton Sankt Gallen staat sinds veel eeuwen de abdij van St. Gallen, één van de belangrijkste Benedictijnenkloosters van Europa. De geschiedenis van deze abdij begint met de stichting van een hermitage in 612 of 613 door een groep Ierse monniken onder leiding van St. Gallus, een volgeling en metgezel van St. Columbanus. St. Gallus hield daar zijn verblijfplaats nadat St. Columbanus naar Italië was vertrokken en stierf aldaar in 646. Zijn graf bleek uiteindelijk een monument van verering te zijn en op de plaats van zijn cel werd een kapel gebouwd. Als bewaker van de relikwieën van de heilige, kreeg de Duitse priester Othmar in 719 de leiding, waarna de opdracht werd gegeven voor de bouw van het klooster. Als eerste abt, leidde hij de abdij in de geest van de Keltische leer van St.Columbanus, waarna in 747 de Benedictijnse orde werd ingevoerd, zodat het uiteindelijk meer een Europees karakter kreeg. Naast de stichting van het klooster was Othmar verantwoordelijk voor de stichting van de zgn. scholen van St.Gallen, dat leidde tot een culturele rijkdom op het gebied van kunst, wetenschap en literatuur. Bij het massaal handmatig kopieëren van diverse werken, werd de basis van de huidige bibliotheek van St.Gallen gelegd. De abdij gaf zijn gastvrijheid aan velen, waaronder een tal van Angelsaksische en Ierse monniken, die aldaar diverse manuscripten voor een eigen kloosters kopieerden. Twee opmerkelijke gasten van het klooster waren de zangers Peter en Romanus, die op verzoek van Karel de Grote, door Paus Adrianus I aldaar de het gebruik van de Gregoriaans zang propageerden.
De periode vanaf het begin van de 9e tot het einde van 10e eeuw was voor het klooster een gouden tijdperk. Er waren veel beroemde geleerden, waaronder de drie Notkers (Balbulus, Labeo en Physicus), Eckhard en Hartker. Onder het bewind van Abt Gotzbert (970 – 985) werd een gloednieuwe groteske kerk gebouwd en de bibliotheek uitgebreid. Onder zijn leiding werden eveneens veel nieuwe manuscripten aangeschaft en werden monniken aangezet om die te kopieëren. Tegenwoordig zijn in de abdij-bibliotheek nog 400 manuscripten bewaard gebleven, waaronder de beroemde Antiphonale Missarum (Cod Sang 339, AD 980/1000), het Cantatorium van St.Gallen (Cod Sang 359, AD 922-925: het eerste complete muziekmanuscript ter wereld, in neumen-notatie) en het Hartker Antiphonarium (Cod Sang 390-391, AD 990-1000).
Binnen de context van deze website is aantal van deze manuscripten uit de huidige bibliotheek van St. Gallen (St. Gallen Stiftsbibliothek) van belang. Niet zozeer, omdat dit direct onder het hoofdstuk Keltische liturgie valt, maar vooral vanwege de diverse invloeden die resteren vanuit de Ierse tijd van het klooster, zoals blijkt uit de veelheid aan de verluchte manuscripten die, naast de Karolingische, in een groot aantal gevallen in de Ierse stijl zijn vervaardigd. In zijn History of Irish Music (1905), wordt door de Ierse musicoloog W.H. Grattan Flood een aantal werken van St. Gallen onder de aandacht gebracht (Flood, 1905).
Dit psalmboek is een produkt van de tweede helft van de 9e eeuw en is mogelijk in noord Frankrijk vervaardigd. Het boek bevat een verzameling psalmen, met een groot aantal bijgeschreven, voornamelijk 14e en 15e eeuwse, commentaren. De psalter bevat naast psalmen een aantal cantica en een litanie aan de heiligen, dat overigens niet in St.Gallen is vervaardigd. De zeer fraaie verluchte initiaal van de eerste psalm (Beatus vir) op de eerste pagina is sterk beïnvloed door de Ierse stijl van ornamentiek. De psalmen en cantica bestaan louter uit tekst en worden niet vergezeld met neumen. (Bron: Cod Sang 15, Stifstbibliothek St. Gallen)
Dit psalmboek (AD 820-830) staat ook bekend als het Wolfcoz Psalter en is één van oudste exemplaren met verluchte initialen met een zeer hoge kwaliteit. Het manuscript is zowel in Ierse als Karolingische stijl verlucht. (Bron: Cod Sang 20, Stifstbibliothek St. Gallen)
![]() |
Een fraai verluchte initiaal van de sequentie Laudes
Salvatori het Liber Ymnorum Notkeri. Opvallend zijn de vele
klavertjes-drie in het complexe vlechtwerk van de letter L. Rechts zijn
de neumen opgetekend. (Bron: Einsiedeln Stiftsbibliothek, E Codex 121). |
Notker Balbulus ('de stotteraar') (*ca. 840-†912) was een monnik van de abdij van St. Gallen, doch staat bekend als Middellatijns prozaschrijver, als dichter, maar ook als componist. Hij is één van de eerste auteurs van sequensen, die deze wijze van componeren mede ontwikkelde en populariseerde, hoewel zijn bijdragen in het algemeen wordt overschat (Blom, 1962). Toch hebben de sequensen van zijn hand de nodige faam verworven. Beroemd in dit verband zijn de verzameling sequensen, die bekend staat als de Liber Ymnorum Notkeri. Dit werk is opgenomen in het manuscript, dat momenteel in bezit is van de bibliotheek van het Zwitserse Abdij Maria Einsiedeln, en is vermeld onder E. Codex 121 (Graduale und Sequenzen Notkers von St. Gallen) en wordt beschouwd als het tot nu toe oudste complete werk van de Gregoriaanse zang met muzieknotatie. Het is op bijzondere wijze fraai verlucht, waarbij de Karolingische illustratie-stijl duidelijke Ierse kenmerken heeft. W.H.G. Flood refereert naar W.K.Sullivan, die melding maakt van een opmerkelijk verfraaide initiaal van de hoofdletter L van een sequentie voor Pasen, getiteld Laudes Salvatori vice modulemur supplici. Het ornament bestaat uit uitgebreid gevlochten figuur, die is voorzien van een prominente hoeveelheid driebladige klavertjes (shamrocks)(noot 9).
Overigens is het Liber Ymnorum Notkeri eveneens merendeels ge&integreerd, doch met minder uitbundige ornamentiek, in een 11e eeuwse codex van St. Gallen. Deze staat omschreven als 'kalender, computus (berekening paasdatum), troparium en sequentiarum' en staat geregistreerd onder Cod. Sang. 378. Het Liber Ymnorum Notkeri is te vinden is het sequentiarum (deel 4) van dit manuscript, pagina 146-296.
![]() |
Portret van Notker Balbulus op een 10e eeuwse miniatuur. Afbeelding gevonden op: Notker I. Balbulus (der Stammler) Ökumenisches Heiligenlexikon - website. De bron van deze afbeelding is waarschijnlijk een manuscript van het Staatsarchiv des Kantons Zürich, W I 3 19, XXXV. Zie info: Cod. Sang. 376 : http://www.e-codices.unifr.ch/en/description/csg/0376 |
De verluchtingen in Ierse stijl, die in diverse manuscripten van St.Gallen worden aangetroffen zijn, is één van de kenmerken, die W.H.G. Flood hanteerde voor zijn veronderstelling dat Notker Balbulus onder invloed van zijn Ierse leermeesters stond. Zijn leraren waren Tuotilo (*>830- † ca. 913, musicus en componist van tropen), Iso van St. Gallen (†871, schrijver) (v.d. Akker, 1980) en de Ier Moengall (Marcellus). Naast het feit dat Marcellus de gelatiniseerde naam voor Moengall is, was het voor W.H.G. Flood aannemelijk, dat Tuotilo de Latijnse benaming is van Tuathal, hetgeen de Ierse afkomst van Tuotilo verraad. Flood vervolgt met de mededeling dat Tuathal een vaardige bespeler van de cruit (Ierse harp) en psalter was (Flood, 1905).
Naast zijn sequensen, had Notker eveneens een belangrijk aandeel bij het gebruik van de muzieknotatie in de vorm van neumen. Toevoegingen van bepaalde letteraanduidingen bij afzonderlijke neumen, fungeerden deze als een instructie en hulpmiddel voor de zanguitvoering van de cantus planus.
Dit is een verzameling tropen en sequensen (Codex Sang 546) van
Pater Joachim Cuontz († 1515), die kort voor de zaligverklaring van
Notker Balbulus (1513), door Abt Franz Gaisberg (1504-1529) is
samengesteld. Veel melodiën zijn de eerste in de geschiedenis van St.
Gallen, die door middel van vijf(!)-lijnige notenbalk zijn genoteerd.
Een bijzondere hymne, een zgn. responsorium (met refrein), is het stuk dat is getiteld met Media vita in morte sumus (Temidden van het leven zijn wij in de dood). Een tijdlang heerste de onterechte veronderstelling, dat deze hymne door Notker Balbulus
was gecomponeerd. Doch, zoals u in het voorgaande hebt kunnen lezen,
hechtte W.H.G. Flood, veel waarde aan het werk van Notker, gezien een
vermeende Ierse connectie en was derhalve nog niet op de hoogte, dat
het Media vita geen product van hem was. In zijn A History of Irish Music publiceerde W.H.F. Flood een zelf-geïnterpreteerde transcriptie van dit stuk. Flood zegt hierover:
"Among
the numerous Sequences composed by St.Notker is the famous one on the
Bridge, the 'Antiphona de morte', commencing Media vita in morte sumus
--'In the midst of life we are in death'-- which was almost immediately
adopted throughout Europe as a funeral anthem. Not unfrequently are the
words 'In the midst of life we are in death', quoted as Scriptural, but
the text is only one of the many contributions to the Sacred Liturgy
due to Irish writers and composers." (Flood, 1905).
![]() | ![]() |
Een fragment van het manuscript Cod. Sang. 546, fol. 319, p. 704 met het begin van Media vita in morte sumus | De transcriptie van Media vita van W.H.G. Flood naar het hedendaagse notenschrift. (Flood, 1905). (Iets door BGD aangepast). Klik hier voor een grotere afbeelding. |
Over het Media vita, bestond een magisch
bijgeloof. Enerzijds zou het tegen de dood bescherming geven, doch
anderzijds zou het zingen ervan zelfs de dood veroorzaken. Dit zou
zelfs hebben geleid, dat in 12 eeuw tijdens de Concilie van Keulen, een
verbod werd afgekondigd om dit stuk te zingen te zingen, tenzij het
Bisdom daar uitdrukkelijk toestemming voor gaf. (Flood, 1905).
Er zijn recente uitvoeringen, met een Keltisch-Ierse interpretatie. Een tweestemmig arrangement is van Mary McLaughlin en William Coulter, dat op hun CD, Celtic Requiem
staat geregistreerd (1998, Windham Hill Records), waarbij zij Flood's
transcriptie als leidraad hebben gebruikt. Een andere uitvoering,
gedeeltelijke meerstemmig is te vinden op een CD van Anúna, Anúna (1995, Atlantic). Zie ook: YouTube-filmpje; Anuna - Media Vita; 2006
Media vita in morte sumus Quem qućrimus adjutorem nisi te, Domine? Qui pro peccatis nostris juste irasceris Refr.: Sancte Deus, sancte fortis Sancte misericors Salvator Amaræ morti ne tradas nos In te speraverunt patres nostri Speraverunt et liberasti eos (Refr.) Ad te clamaverunt patres nostri Clamaverunt et non sunt confusi (Refr.) Gloria Patri, et Filio et Spiritui Sancto (Refr.) | In het midden van het leven zijn we in de dood In wie zoeken we hulp anders dan in U, Heer? Die door onze zonden met recht boos moge worden Refr.: Heilige God, sterke heilige Meelijdende heilige, redder Geef ons niet over aan de bittere dood Onze ouders wachtten op U Zij wachtten, en U bevrijdde hen (Refr.) Onze ouders riepen U aan Zij riepen en werden niet verward (Refr.) Ere zij de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest (Refr.) |
De tekst van het responsorium Media Vita in morte sumus. De Nederlandse vertaling, is gevonden op http://lirama.net/song/35902/35542+35545 (Lirama-website, dode link).. |
Mis van het Romeinse type in het 'Codex Oxoniensis Posterior'. Dit manuscript bevindt zich in het Bodleian Library in Oxford en is opgedragen aan St. Germanus. De tekst is overwegend in het Latijn met kanttekeningen in het Cornisch, Welsh en oud-Engels en is mogelijk gerelateerd aan het klooster van St.Germanus in Cornwall. (Jenner, 1908)(Bodleian Library MS. Bodl. 572, fol. 1; Early Manuscripts at Oxford University)
De Cott. Vesp. A. xiv vormt een deel van de Cottonian Vocabulary.
Dit 12e eeuwse manuscript bevat ca. zeven pagina's, waarbij voorafgaand
aan de woordenlijst een kalender met Keltische namen is opgenomen,
gevolgd door de levens van Welshe en Cornische heiligen. De woordenlijst, bevat eveneens ecclesiastische en liturgische termen. De Missa de S. David (Mis van St. David), is gebaseerde op Life of St. David
van Rhigyfarch (Ricemarch, 1057-1099), bisschop van de St. David's
kathedraal (St. David's, Pembrokeshire). Het niet aannemelijk dat dit
laatste werk is samengesteld, nog vóórdat de kerk van Wales onder
Normandische of Engelse invloed kwam te staan. Daarom kan dit
manuscript niet als Keltisch worden aangemerkt.
(Getranscribeerd en vertaald door Wade-Evans, Arthur W. (Arthur Wade), 1875-: Life of St. David; On line beschikbaar; The Internet Archive: Books from microfilm)
(British Library London. Cott. MS. Vesp. A. xiv, fol. 69b)
(Warren, 1881)
(Turin Gospel Book Fragment). Een
manuscript van de Biblioteca Nazionale di Torino, dat mogelijk is
geschreven in Bobbio. Het bestaat uit zes bladen met cantica en
psalmen. Twee van de eenentwintig stukken zijn ook terug te vinden in
het Antifonarium van Bangor (Jenner, 1908)
(Bibl. Nazionale di Torino, Cod. O.iv.20)
Dit manuscript is in het Noord-Italiaanse Bobbio aangetroffen door
de 17e eeuwse Benedictijnen-monnik Mabillon en bevindt zich nu in
Parijs. Het werk bevat een 'Missa Romensis cottidiana' en diverse
Missen 'van de dag' en 'met intenties', waaronder de Orde van de Doop
en Benedictio Cerei.
(Bibliotheque National Paris, BnF, MS Lat. 13246)
(Jenner, 1908)
Reeds op deze pagina besproken: Liturgische muziek van de Keltische kerk: Antifonarium van Bangor
(Biblioteca Ambrosiana, C.5 Inf.)
Dit manuscript zou voor het grootste deel geschreven door een zekere Moelcaich aangevuld met toevoegingen van latere datum. De Royal Irish Library, geeft de mogelijkheid dat het is geschreven in Lorrha, bisdom van Killaloe (graafschap Clare in Ierland), na 792, waarschijnlijk in de 9e eeuw. Het is in de 18e eeuw ontdekt en kwam terecht in de bibliotheek van de hertog van Buckingham in Stowe. Via de graaf van Ashburnham in 1849 is het in bezit gekomen van de Royal Irish Library. Het is het oudst bekende missaal van de Ierse kerk. Het bevat een deel van de Evangelie van Johannes, alsmede het Ordinarium en Canon van de Mis, drie missen, de Orde van de Doop, Visitatie, Zalving, Communie der Zieken en een verhandeling over de Mis in het Iers. Van dit laatste is een variant te vinden in het 14e eeuwse Leabhar Breac ('Speckled Book').
(Jenner, 1908)(Warren, 1881)(RIA, 2008)
(Royal Irish Academy, Dublin: Library MS D ii 3)
Een Engelse tekst staat, zolang het duurt op de website: Celtic Orthodoxy; web.archive.org
Dit boekje in zakformaat met 74 folio bevat de Vier Evangeliën, met
portretten van Mattheus, Marcus en Lucas. Johannes is voorgesteld door
middel van zijn symbool, de adelaar. Tussen het evangelie van Lucas en
die van Johannes, zijn de Orde van Zalving en de Communie aan de Zieken
opgenomen. Dimma was een schrijver in Roscrea (graafschap Tipperary),
omstreeks de tijd van St. Cronan (†619).
(Jenner, 1908)
(Trinity College Dublin, MS 59)
Eveneens een evangelisatieboek in zakformaat. Bevat de Vier
Evangeliën, een Officie voor de Zalving en Communie aan de Zieken en
fragmentarische aanwijzingen voor de dienst.
(Jenner, 1908)
(Trinity College Dublin, MS 60)
Een Nieuwe-Testament-manuscript met Latijnse en Ierse toevoegingen.
Het is geschreven in rond 807/08 door Ferdomnach of Armagh (†845),
schrijver van Armagh. Door de liturgische toevoegingen is aangetoond,
dat men in de 9e eeuw bekend was met de Romeinse rite.
(Warren, 1881)
(Trinity College Dublin, MS 60)
Reeds op deze pagina besproken: Liturgische muziek van de Keltische kerk: Boek der Hymnen
(Trinity College Dublin, MS 1441 (E.4.2))(Franciscan Convent, Dublin: MS A 2)
Dit evangelisatieboek van Schotland, destijds het land der Picten,
was aanvankelijk in het bezit van het Deer Abbey in Buchan. Het bevat
een deel van de order van de Communie aan de Zieken, met een
handgeschreven rubriek in het Gaelisch, vermoedelijk uit de 11e eeuw.
Het manuscript bevindt zich tegenwoordig in de Cambridge University
Library.
(Jenner, 1908)
(Cambridge University Library, MS. ii.6.32)
Verder nog enkele niet-liturgische manuscripten:
Een gebedenboek voor persoonlijk gebruik, dat in verband wordt
gebracht met Aethelwald, bisschop van Lichfield (818-830). Het
manuscript is gebonden in een band, dat duidt op de Cerne Abbey in
Dorset, doch bevindt zich tegenwoordig in de Cambridge University
Library. Het boek bevat hymnen en gebeden (in het Latijn en Gaelisch)
en is Northumbrisch (Mercia) van oorpsprong.
(Jenner, 1908)(CUL, 1998
(Cambridge University Library, Ll.1.10)
Dit zijn zeven manuscript fragmenten in het Iers. Deze bevat een
litanie, het Te Deum en een aantal persoonlijke devoties. De oorsprong
is mogelijk Northumbrisch (Mercia)
(Jenner, 1908)
(British Library, London. Harl. MS 7653)
Dit manuscript is eveneens mogelijk Northumbrisch van oorsprong en
bevat onderdelen van de Evangeliën, collecten (gebeden), hymnen,
cantica, persoonlijke devoties etc.
(Jenner, 1908)
(British Library, London. MS Royal 2.A.XX)
Dit manuscript in het
Gaelisch is gedateerd op AD 1408-1411 en geschreven door Murchadh
Riabach Ó Cuindlis, schrijver in Cluain Lethan en Lothra (Lorrha) in
Múscraige Tíre (in het noorden van het graafschap Tipperary). Het bevat
religieus en bijbels materiaal, dat is afgeleid vanuit het Latijn, de
Ierse literatuur en geschiedenis, inclusief het leven van St. Patrick
en St. Brigid. Hoewel het geen liturgisch werk is, bevat een variant
van een traktaat over de Ierse Mis, die ook in de Stowe Missaal is
aangetroffen. Bovendien treft men in dit werk o.a. nog een zevental
hymnen aan, die ook voorkomen in het Boek der Hymnen.
(Jenner, 1908)(Bernard/Atkinson, 1898)(RIA, 2008)
(Royal Irish Academy, Dublin: Library 23 P 16)
![]() |
Afbeelding van Giraldus Cambrensis op een verlucht initiaal |