Musicologie van de Keltische en naburige stijlen
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra]

[Home][Auteur: Ben Dijkhuis][Laatste update: 22-08-2020][Hoofdstuk: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen][Gebruiksvoorwaarden]

Traditie van de harp en harpachtige instrumenten in de Keltische gebieden

INHOUD van deze pagina (verberg)

  1. 1. Inleiding
    1. 1.1 De harp in de Keltische taal-sprekende gebieden
    2. 1.2 Lier en crwth
    3. 1.3 Timpán
  2. 2. De harp in Ierland en Schotland
    1. 2.1 De 'Gaelische' harp
    2. 2.2 Ierse harpeneers en de Engelse kroon
    3. 2.3 Clàrsach en 'harpe'
    4. 2.4 Belfast Harpfestival
  3. 3. De harp in Wales
    1. 3.1 Cerdd dant
    2. 3.2 De vergeten harp van Wales
    3. 3.3 De 'Bray Harp'
    4. 3.4 Een harp van leer
    5. 3.5 De 'Triple Harp'
    6. 3.6 Lady Llanover
    7. 3.7 Canu penillion
  4. 4. De harp in Bretagne
  5. 5. 'Revival' van de harp in Ierland
    1. 5.1 Edward Bunting
    2. 5.2 Technische terminologie
  6. 6. Beroemde Ierse en Schotse harpen
    1. 6.1 Brian Boru's Harp (Trinity College Harp)
    2. 6.2 Queen Mary's Harp (Lude Harp)
    3. 6.3 Lamont Harp (Lude Harp)
    4. 6.4 Downhill Harp
    5. 6.5 Rose Mooney's Harp
  7. 7. Ierse/Schotse harpcomponisten uit de 17e en 18e eeuw
    1. 7.1 Turlough O'Carolan (1670-1738)
    2. 7.2 Cormac McDermott (? - 1618)
    3. 7.3 Rory Dall O'Catháin (ca. 1570 - ca. 1650)
    4. 7.4 Gerald O'Daly (17e eeuw)
    5. 7.5 John Scott (1550-1650) en Henry Scott (1550-1650)
    6. 7.6 Myles O'Reilly (ca.1635 - ?)
    7. 7.7 Ruaidhri Dall Mac Mhuirich (ca.1656 - ca.1714)
    8. 7.8 Thomas (ca.1640 - na 1717) en William Connellan (ca. 1645 - ca. 1700)
    9. 7.9 Cornelius Lyons (ca. 1670-1740)
    10. 7.10 David Murphy (ca. 1670-1746)
    11. 7.11 Arthur O'Neill (ca. 1737-1816)
    12. 7.12 Patrick Byrne (ca. 1794-1863)
  8. 8. Welshe harpisten-componisten uit de 17e - 19e eeuw
    1. 8.1 Philip Squire (17e eeuw) en Lewis Evans (†1666)
    2. 8.2 Charles Evans (17e eeuw)
    3. 8.3 Blind John Parry (1710-1782)
    4. 8.4 Edward Jones (1752-1824)
    5. 8.5 John Parry - Bardd Alaw (1776-1851)
    6. 8.6 John Orlando Parry (1810-1879)
    7. 8.7 John Thomas (1826-1913)
  9. 9. Annotaties en geraadpleegde bronnen
    1. 9.1 Voetnoten
    2. 9.2 Geraadpleegde bronnen
  10. 10. Aanvullende informatie
    1. 10.1 Websites
    2. 10.2 Media

1. Inleiding

1.1 De harp in de Keltische taal-sprekende gebieden

Evenmin als de doedelzak, is de harp geen uitvinding van Keltische herkomst, deze instrumenten waren reeds in de oudheid bekend en heeft sinds die tijd allerlei typen opgeleverd. Toch heeft de harp vanaf de middeleeuwen een dominante rol vervuld in de gebieden waar een Keltische taal wordt of werd gesproken. Het was uiteindelijk het belangrijkste instrument van de bardische traditie. Zie ook: Bardische kunst.

Naast de regionale oude benamingen van de harp cruit (Ierland), cláirseach (Ierland), clàrsach (Schotland), claasagh (Manx), telyn of delyn (Wales), telenn (Bretagne), telein (Cornish) bestaat een diversiteit aan middeleeuwse aanduidingen, die voor verwarring kan zorgen, daar het vaak ook benamingen zijn van andere snaarinstrumenten: lyra (lier), harpa, chrotta en cithara.

De harp was overigens niet het instrument, dat uitsluitend door de barden voor hun composities werd aangewend of ter begeleiding van het bardische lied ten dienste van de eer en glorie van hun meester. Het is bekend dat in kringen van de middeleeuwse geestelijkheid in Ierland eveneens uitgebreid gebruik van het instrument maakte. Tijdens de periode van kerstening van Ierland, zou het St. Patrick (ca. 385–461) zelf zijn geweest, die de zoons van de barden de geestelijke muziek van kerk leerde. (Meer hierover zie: De Keltische kerk)
De tweede bisschop van Dublin, die door de geestelijkheid en de inwoners van de Noors-Ierse stad was gekozen en door de Aartsbisschop Lanfranc in Londen in 1074 ingezegend, bleek in de Benedictijns Abdij bij Worcester, een Ier te hebben opgeleid. In een lang allegorisch (zinnebeeldig) gedicht, maakte deze bisschop Patrick (Gilla Patraic, †1084) twee verwijzingen naar muziek en de cithara. De eerste handelt over één van drie beeldschone zusters, waarschijnlijk drie Muzen, die hem liederen leerden:

"...Femina tum docuit (prima est) modulaminis odas
Me cithara chordis que sex resonare solebat:
Qua populis modulor, michimet que sepius utor..."


"..Daarna leerde de vrouw (zij was de eerste) mij gedichten met vindingrijke muziek
Op een harp
[sic]*) met zes snaren
Daarop maak ik muziek voor het volk; veel vaker speel ik het alleen voor mijzelf.."

(Rimmer, 1977)

*)Een instrument met zo weinig snaren, moet een lier zijn geweest, in dit geval als begeleiding van het lied.

Volgens de 'Wetten van Wales' (Leges Wallicae) van Hywel Dda (Hywel de Goede) (†950), waren er drie bezittingen onontbeerlijk voor een heer: zijn harp, mantel en schaakbord, terwijl drie schone zaken in zijn huis aanwezig moesten zijn: een deugdzame vrouw, het kussen in zijn stoel en zijn goed gestemde harp. Het bezit van een harp was een noodzakelijke kenmerk, waaraan een heer of vrij man moest voldoen. Om te voorkomen dat slaven zich voordoen als heer, was het hen nadrukkelijk verboden om les te geven of hen toe te staan om op de harp te spelen. Niemand anders dan de koning, zijn musici en een heer, was toegestaan om een harp in bezit te hebben. Het instrument mocht niet in beslag worden genomen bij schulden, omdat deze onteigening de betrokkene tot slaaf zou degraderen. (Munrow, 1976)(Chappell, 1859).

Giraldus Cambrensis (Gerald van Wales, Gerald de Barry) (1146-1223) was schrijver, geschiedkundige en geestelijke. Zijn vader, William de Barry behoorde tot de meest machtige edelen in Wales. Gerald studeerde in Parijs en keerde in 1172 terug, waarna hij in dienst kwam van de Aartsbisschop van Canterbury voor het doen van missies in Wales ten dienste van de Kerk. In 1184 vergezelde hij prins John tijdens een expeditie naar Ierland. Hij schreef veel publicaties over Ierland en Wales.

Giraldus noteerde zijn muzikale getuigenissen in Ierland en Wales, in drie in het Latijn geschreven werken, de Topographia Hiberniæ (Topographia Hibernica, 'De topografie van Ierland'), Itinerarium Kambriæ ('Reis door Wales') en Descriptio Kambriæ ('De beschrijving van Wales'). In deze werken beschreef hij zijn ervaringen gedurende de jaren 1180-1190, waarin hij de kunde van de Ierse harpeneers en Welshe zangtechniek prijsde.
Zijn verwondering van het Ierse harpspel, is nogal opmerkelijk, omdat Giraldus een bijzonder lage dunk had over de sociale status en gedrag van de Ieren. Naast het harpspel van de Ieren, was hij zeer onder de indruk van de meerstemmige Welshe en Noord-Engelse zang, die hij als uniek beschouwde en omschreef als een oude volkskunst.
Voor wat betreft de Ierse en Welshe harp, gaf hij een beschrijving van de toepassing van harmonieën in de harpmuziek. Over de oorsprong van de harpmuziek van Schotland en Wales meldt hij (Topographia Hiberniæ) :

"..Notandum uero quod Scotia et Wallia, hec propagationis, illa commeationis et affinitatis gratia, Hiberniam in modulis emula imitari nituntur disciplina.."

"..Het dient te worden opgemerkt, dat Schotland en Wales, de eerste vanwege redenen van afstamming, de laatste vanwege omgang en affiniteit, proberen op een wedijverig manier, Ierland op het gebied van muziek, te imiteren.."

Naar boven

1.2 Lier en crwth

De voorstelling van een Gallische bard (voorzien van een torque) uit de 2e eeuw v.C. met een zevensnarige lier. Het beeldje is gevonden tijdens de blootlegging in 1988, van een Gallisch fort bij het Bretonse plaatsje Paule, ca. 10 km ten zuidoosten van Carhaix-Plouguer. Het beeldje is 48 cm hoog en is uit het groene steen gehouwen, dat voorkomt in Pays Bigouden (Cornouaille).
Foto: Novopress.info, 2009 http://breizh.novopress.info/
De getokkelde lier, die wordt beschouwd als een voorloper van de harp, is vanuit de antieke wereld naar Europa gekomen. De traditie van het zingen onder de begeleiding van een lier, werd reeds voor onze jaartelling uitgeoefend. Hetgeen blijkt uit de optekeningen van de Griek Diodorus Siculus, rond 60-26 v.C, dat bij de Keltische volkeren, het 'de barden waren' die: 'zongen bij de begeleiding van instrumenten, gelijk lieren, en dat hun liederen handelden over eer en laster'. Dit beeld wordt deels bevestigd aan de hand van een archeologische opgraving in 1988 in centraal Bretagne (Paule), alwaar men een beeldje van 48 cm, dat dateert uit 2e eeuw v.C., had opgegraven met de voorstelling van een Gallische bard met een zevensnarige lier.

Het is bekend dat Angelsaksische minstrelen het instrument, rote, gebruikten bij het reciteren van epische en romantische gedichten (Munrow, 1976). Het instrument had zes snaren, waarvan de stemming door Hucbald van St. Amand (840-930), in zijn De Harmonica Institutione, als volgt werd geopperd: C D E F G A (noot 1). De lier werd getokkeld met de vingers of met een plectrum bespeeld. Het is eveneens gebleken, dat ten tijde van de middeleeuwen het instrument niet onbekend was bij de Vikingen. Tegenwoordig is Scandinavië, het enige gebied in Europa, waar de lier nog als volksinstrument in gebruik is.

De crwth is een strijk-lier, waarvan men aanneemt dat die van de getokkelde lier afstamt. In de 9e eeuw bestonden lieren, die evenals de crwth in twee secties, werden opgedeeld, gescheiden door een toets of 'fingerboard'. Vanaf de 11e eeuw werd het gebruik van de strijkstok eraan toegevoegd. Er zijn, voor zowel de lier als crwth verschillende stemmingen mogelijk. Er zijn twee stemmingen van de Welshe crwth bekend:

Er bestond ook een meer eenvoudige, driesnarige crwth, dat onder de naam crwth trithant bekend stond. Andere benamingen voor de crwth zijn: chrotta, chrouth, chorus (Lat.) en crowd.

Replica van de zgn. Sutton Hoo-lier in het British museumEen 19e eeuwse crwth
(Foto: A. Praefcke, Bron: Wikipedia (EN)
Speler van de crwth op een 14e eeuwse fresco van het Westminster Abbey.
(Bron: flickr.com/groenling)
Een ingekerfde afbeelding van een speler van een harp- of lierachtig instrument op de z.g.n. Mal Lumkun Cross van Kirk Michael (Eiland Man) uit de 11e eeuw. Het Eiland Man was gedurende deze tijd bezet door de Deense Vikingen. De afbeeldingen op het Mal Lumkun Cross bevatten diverse Scandinavische kenmerken.Een afbeelding van een bespeler van de lier op de 9e eeuwse Cross of the Scriptures van Clonmacnoise in het graafschap Offaly, Ierland
(Foto van de auteur)

Illustratie uit een 8e eeuws Angel-Saksisch boek
(Gevonden op www: Viking songs)
Illuminatie van David met een gestreken lier (crwth trithant?) in het Tropaire de Saint-Martial de Limoges, 11e eeuw.
(Bibliothèque Nationale de France, BnF ms Lat 1118 fol. 104)
Detail uit de Hunterian Psalter, ca. 1170. MS. U.3.2, fol. 21v. University Library, GlasgowDetail: MS Yates Thompson 23 f. 147: 'Boek der uren' (1485), British Library
De bijbelse Koning David werd in de middeleeuwen vaak als musicus afgebeeld. Hier v.l.n.r.: met angelsaksische lier, crwth trithant, Gotische (bray-)harp en psalter.

Naar boven

1.3 Timpan

Van de timpan (Iers: tiompán) is weinig bekend, en is in Ierse bronnen veelvuldig beschreven, doch in mindere mate in Schotland en Wales. Het instrument is opgenomen in het relaas van Giraldus Cambrensis in zijn Topographica Hiberniae. Volgens de Engelse musicollog David Munrow zou de timpán of tympanon een Keltische vorm van een zgn. psalter zijn (of psalterium, Eng.: psaltery) geweest kunnen zijn (Munrow, 1976). Volgens Carolan zou het snaarinstrument in Ierland een lagere status hebben gehad dan de harp (Carolan, 2010), terwijl in een vermelding in een middeleeuws manuscript sprake is van de timpan bij de professionele bardische muziekuitoefening in Wales ('cerdd dant' = 'kunst der snaren', zie daarvoor ook het artikel Bardische kunst: 4.1 Drie kunstvormen).
Het zou ook goed kunnen gaan om een lier- of harpachtig instrument, waarbij de snaren over een klankkast waren gespannen (een soort plankciter wellicht). William Grattan Flood, meldt dat de timpan een klein instrument zou zijn, dat voorzien was van drie tot acht snaren en bespeeld met een strijkstok of plectrum. Andere benamingen volgens een vroeg-Ierse schrijver zijn: benn crot of peak harp. De driehoekige lier of psalter (nabla) of ocht-tedach (achtsnarige lier), was volgens Flood een populair Keltisch instrument gedurende de 7e tot elfde eeuw. Eveneens maakt Flood in dit verband melding van de trigonon of kinnor, een driesnarige, driehoekige harp. (Flood, 1905). De timpan en de timpanist zijn veelvuldig genoemd in diverse eeuwenoude documenten. Bijvoorbeeld in een gedicht inzake de 'Fair of Carman' in het Book of Leinster, een manuscript uit ca. 1160. (Breathnach, 1996). Eveneens is er een opmerkelijke melding van een gestreken instrument, dat voorzien is van een toets of 'fingerboard' (Joyce, 1906).

Zo beschreef Patrick Weston Joyce, zonder enig bewijs, dat de timpan als een instrument met overeenkomsten met de huidige gitaar of banjo (Joyce, 1908):

"The Irish had a small stringed instrument called a Timpan, which had only a few strings--from three to eight. The body was a small flat drum or tympanum (whence the name)(noot 2) with a short neck added; the strings were stretched across the flat face and along the neck, and were tuned and regulated by pins or keys and a bridge, something like the modern guitar, or banjo, but with the neck much shorter. It was played with a bow, or with both a bow and plectrum, or with the finger-nail; and the strings were probably stopped with the fingers of the left hand, like those of a violin."

Een 16e eeuwse afbeelding van een driehoekige tiensnarige psalter ('psalterium decacordum').
(Virdung: Musica getutscht (1511))
Een 'psalterist' op een detail van een middeleeuwse vierluik van Westminster Abbey (flickr.com/groenling)Een hedendaagse vorm van een diatonische dubbeloktaaf strijkpsalter

Francis W. Galpin opperde, eveneens zonder referentie, naar de mogelijkheid van een getokkelde of gehamerde instrument (Galpin, 1911):

"Elsewhere we are told that it was not so powerful as the Cruit, and although it was sometimes called the Benn-Crot, the pointed or triangular Cruit, it was considered inferior to and of later date than the Cruit proper ; tradition, too, gave it an Eastern origin. It seems very probable that this once popular Timpan was a form of Psaltery 'plucked with a quill,' in later days becoming a Dulcimer 'struck with a rod.'"

Deze optie is overgenomen door Derek Bell, voormalig harpist en clavicinist van de Ierse groep 'The Chieftains'.

Eugene O'Curry refereert naar het verhaal Lubhar Mic Aingis of Yew Tree of Mac Aingis in het Book of Leinster (Trinity College Dublin, TCD MS H 2.18 (cat. 1339), waarin de timpan wordt genoemd als een instrument met drie snaren (vertaling: O'Curry, 1873):

"He was a little man, with three strings in his Timpan. 'What is your name?''Fer-fi, the son of Eogabhal. 'What has brought ye back?' said Oilioll. 'We are disputing about this man'. 'What sort of man is he?' 'A good timpanist'. 'Let his music be played for us.' 'It shall be done', said he."

Tegenwoordig gaat men er inderdaad van uit dat de timpan niet op een harp of crwth geleken heeft, anders zou het geen andere naam hebben. Zo refereert men liever naar de opvatting van een driesnarige lier- of citerachtig instrument, zoals dat naar nieuwe inzichten valt af te leiden uit het onderzoek door Ann Buckley (Buckley, 1978). Haar uitgebreide analyse vanuit Oud-Ierse bronnen, heeft betrekking op verwijzingen naar het instrument over een lange periode, dat wil zeggen vanaf de 8e/9e eeuw tot en met de 17e eeuw. Haar onderzoek had betrekking op diverse aspecten van het instrument, dat wil zeggen de aard, de speeltechniek en de bespelers van het instrument (timpanisten).
Zo valt uit de bronnen af te leiden dat het gaat om een houten instrument (mogelijk wilgenhout), slank van formaat, licht van gewicht en versierd met metalen (zilveren of bronzen) beslag. Er is sprake van drie metalen snaren van metaal, van messing, brons en soms van goud (goudlegering). Het is daarbij niet uitgesloten dat het om twee, ongelijk gestemde drone- of bassnaren gaat en een melodiesnaar (kennelijk voorzien van een toets of 'fingerboard'). Het geluid van het instrument werd doorgaans gekwalificeerd door een zoete klank. Het spel werd kennelijk uitgevoerd met de vingernagels, incombinatie met stop-, en dempingtechnieken met de vingers.

Naar boven

2. De harp in Ierland en Schotland


Voor informatie over de moderne (neo-)'Keltische' harp of haakjesharp ('leverharp'), verwijs ik graag naar het artikel Muziekinstrumenten en ensemblespel in de traditionele Ierse muziek: Revival van de harp in de 20e eeuw

2.1 De 'Gaelische' harp

Hoewel de harp met metalen snaren ook elders bekend was, wordt er aangenomen dat de harp, qua vorm en speeltechniek, zowel in Ierland als in Schotland zich op dezelfde wijze ontwikkelde. Het instrument, in dit verband wordt het instrument ook wel 'Gaelische' harp genoemd, dit vanwege het feit dat in Ierland en Schotland Gaelisch wordt gesproken. Een betere benaming voor het instrument is in dit verband clàrsach (Schotland) (uitspr.: 'klahrsog') en cláirseach (Ierland)(uitspr.: 'klarsjog). De eerste referenties inzake de Ierse harp hadden betrekking op de cruit (uitspr.: 'krit'), terwijl de exacte vorm van dit instrument niet bekend is, is het wel zeker dat het ook voorkomt als naam voor een 9-snarige lier. De naam cruit werd reeds op snaarinstrumenten toegepast, voordat enig snaarinstrument in noordwest Europa bekend was. Rond de 12e eeuw had de naam specifiek betrekking op de Ierse harp, waarvan de vorm duidelijk afwijkt van de oude afbeeldingen op bijv. High Crosses. De aanduiding cláirseach is men voor het eerst tegengekomen in een 14e eeuws gedicht. Er is ooit gesuggereerd dat de cruit en cláirseach twee verschillende instrumenten zouden zijn geweest. De cruit zou zijn voorzien van snaren, die van paardenhaar zijn gemaakt, zoals in Wales, terwijl de cláirseach met metalen snaren ('wire-strung' of 'metal-strung', meestal dik draad van geel koper, brons of zilver, soms goud en stalen snaren voor de hoge tonen) was uitgevoerd. Alsnog gaat men er vanuit dat beide namen, cruit en cláirseach, evenwel betrekking hebben op hetzelfde instrument dat met metalen snaren was uitgevoerd. (Breathnach, 1996). Musicoloog en musicus Peter Greenhill heeft het na onderzoek aannemelijk gemaakt, dat in het middeleeuwse Wales een harp werd bespeeld, die met metalen snaren was uitgerust. Deze nieuwe inzichten zijn overigens in strijd met het gangbare idee, dat het uitsluitend aanwenden van darmsnaren en snaren van paardenhaar een typisch Welsh gebruik was en dat de harp met metaalsnaren kenmerkend voor Ierland en Schotland was. (Greenhill, 2004). Hierop wordt op deze pagina nog verder ingegaan.

Monifeith harp (Pictisch, 9e eeuw, Schotland)Dupplin Cross harp (Pictisch, 9e eeuw, Schotland)Ullard Cross harp, 9e eeuw, graafschap Kilkenny, Ierland.
Afbeelding uit Bunting's Ancient Music of Ireland.
Durrow Abbey Cross harp (eigenlijk 6-snarige lier), 10e eeuw, graafschap Offaly, Ierland.Detail van een bronzen miniatuur op de reliekschrijn van St. Mogue (Moedoc, Aidan van Ferns †626), 11e eeuw. National Museum Ireland, Dublin.

Naar boven

2.2 Ierse harpeneers en de Engelse kroon

Dat de harpspelers bijzonder gewaardeerd werden in het politieke en culturele leven van het Gaelische Ierland, blijkt uit vermeldingen in nationale annalen. De Annals of Loch Cé meldt de dood in 1225 van Aedh Ó Sochlachainn, Vicar van Cong:

"..saí canntairechta ocus crotglesa, maroen re gles doe denum do féin nach dernadh remhe.."
"..professor in zang en harpstemming die voor hemzelf een stemming uitvond, die niet eerder was bedacht.."

In de Annals of Ulster werd de dood van Florence Corcoran in 1496 (Flood: Aedh O'Corcrain in 1433) genoemd:

"..sai cruitire & fhir thed & fer budh roibhind do bel & do laimh.."
"..een meester harpeneer en instrumentalist, a man melodieus in zang en in spel.."

Elizabeth I, koningin van Engeland en Schotland ('Darnley Portrait', ca. 1570)

Een keerzijde waren de lijsten in Engelse staatsdocumenten ten tijde van Elizabeth I (*1533–†1603), waarin musici, waaronder harpspelers als criminelen, koninklijke gratie hadden gekregen. (Flood, 1905)(Breathnach, 1996). Aan het einde van Elizabeth's regeerperiode had zij de opvatting, dat de muziek van harpspelers een vorm van verzet was en beschuldigde de muzikanten van subversiteit. Na 1569 vaardigde zij een aantal decreten uit tegen 'bards, minstrels, pipers and rhymers' in Ierland. Op 28 januari 1603 kwam zij met een proclamatie en beval Lord Barrymore, tot het vogelvrij verklaren en tot uitroeiing van de harpspelers:

"Hang the harpers wherever found, and destroy their instruments"

Het is een zeer opmerkelijk feit, dat zij tijdens het uitvaardigen van dit decreet, zelf een Ierse harpspeler aan haar hof in dienst had. Dit was Cormac McDermott, die vanaf 1591 deel uitmaakte van de Royal Musick tot het sterfjaar van Elizabeth; 1603. Na haar dood ontving hij een pensioen van £46 10s. 10d!

Vanaf 1609 werd de Engelse onderdrukking ook nog eens verhevigd met etnische zuivering en discriminerende maatregelen tegen de katholieke Ierse bevolking (Articles of Plantation). Tijdens dit klimaat van angst en onderdrukking, ook in Wales, zorgde uiteindelijk voor een einde van de cultuur van het voor-christelijke bardisme. Hiermee verdween de klasse van de filid en de Bardische Scholen van Ierland (in Schotland pas in de 18e eeuw) en daarmee ook de oude Gaelische harptraditie.

2.3 Clàrsach en 'harpe'

Enkele citaten van Schotse origine met betrekking tot de harp:

"...to heare the sweet and delicate voice of cunning singers, intermedled with the melodious sound of lutes, cirters, clairshoes, or the other quiet instruments of that kind..." [Alexander Hume (1556-1609)]

..1507, Jan. 1. Item, that day giffen to divers minstrales schawmeris, trumpetis taubroneris, fitheralis, luteris, harparis, clarsacharis, piparis, extending to lxix persons ... x.li.xi.s..
[Uit een rekening inzake de huishouding van de Lord High Treasurers of Scotland, waarin de betalingen van de musici zijn vermeld]

Opvallend in het laatste citaat zijn de twee benamingen voor de harp: harparis ('harp') en clarsacharis ('clàrsach'). Er zat blijkbaar verschil tussen beide instrumenten. De 'harp' zou van de Lowlands zijn, die is voorzien van darmsnaren ('gut strung'), die met de vingertoppen werd gespeeld. De type snaren en speelwijze heeft blijkbaar betrekking op de, in de rest van Europa gangbare, Gothische harp. De clàrsach van de Highlands en Ierland. Dit instrument had metalen snaren (messing of 'geel-koper') en werd met de vingernagels bespeeld. Beide instrumenteen waren blijkbaar gelijktijdig in gebruik, vaak in combinatie met de luit. (Phillips, Taylor, 1990)

Een melding met dezelfde strekking vindt men in George Buchanan's History of Scotland (1565). In een vertaling uit 1594 van John Monipennie worden zowel de Harpe als de Highland clàrsach genoemd:

"..They delight much in musicke, but chiefly in Harpes and Clairshoes of their own fashion. The strings of te of the Clairshoes are made of brasse wyar [messing draad], and the strings of the Harpes of sinews [pezen, darmen]; which they strike either with their nayles growing long, or else an instrument appointed for that use. They take great pleasure to deck the Harpes and Clairshoes with silver and precious stones, and poor ones, that cannot attain hereunto, decke them with christall..."

Naar boven

2.4 Belfast Harpfestival

Rond de tijd van het beroemde (zie verder op deze pagina: Belfast Harpfestival in 1792, leek het oude beroep van bard te zijn uitgeroeid. Harpspelers hadden hun status van hofmusici verloren en gingen over naar een zwervend bestaan. Zij vervielen in armoede, en kregen op geen enkele manier ondersteuning. Hun levenswijze is beschreven in de memoires van de harpspeler Arthur O'Neill (1734-1818). De blinde harpspeler en componist Turlough O'Carolan (1670-1738), wordt hierbij door velen als laatste bard betiteld. Hoewel na hem, het overigens niet aan zwervende barden heeft ontbroken.
In het begin van de 19e eeuw, kreeg de harpmuziek en de bijbehorende folklore een herleving bij het grote publiek. Dit gebeurde dankzij de hulp en moeite van de Dublinse dichter-musicus Thomas Moore (1779-1852). Moore schreef diverse gedichten op melodiën van de Ierse volksmuziek en publiceerde deze met veel succes.

3. De harp in Wales

3.1 Cerdd dant

Over de middeleeuwse muziek- en dichtkunst van de Welshe 'baird', resp. de cerdd dant (letterlijk: 'snaarmuziek' of 'kunst der snaren') en cerdd dafod (letterlijk: 'muziek van de taal' of 'kunst van de taal'), is reeds één en ander geschreven in Bardische kunst: Cerdd dant en cerdd dafod.
De belangrijkste historische bron met betrekking tot de oude harpmuziek en -technieken, is het Robert ap Huw manuscript. (Zie ook: Vormen en technieken: Cerdd dant, deel 1). In het manuscript komen naast de 33 harptabulaturen, eveneens de grondprincipes van de zgn. '24 mesur' (in het Engels vaak vertaald als Twenty-Four Measures) duidelijk naar voren. Naast de snaarstemming van de Robert-ap-Huw-harp, worden nog de onderwerpen harmonie en de '24 mesur' voor een deel, op de pagina Vormen en technieken: Cerdd dant, deel 1: Mesur, verder besproken.

3.2 De vergeten harp van Wales

(Met dank aan Peter Greenhill voor zijn waardevolle suggesties en gegevens)

Evenals Ierland en Schotland, heeft Wales een rijke historische harptraditie, waarbij het vaak de gewoonte is om een aantal kenmerkende verschillen aan te geven, zodat men de Iers/Schotse en de Welshe harp van elkaar kan onderscheiden. Dat zijn de vorm van het instrument en de besnaring ervan. Men ging er altijd vanuit, dat van de vroegste harpen, uitsluitend de Ierse en Schotse cláirseach/clàrsach met metalen snaren ('wire strung') waren toegerust. Elders in het middeleeuwse West-Europa zouden de zgn. Gothische harpen met darmsnaren ('gut strung') in gebruik zijn geweest, zodat men in dit verband aannam, dat de vroege Welshe harpen (telynnau, enkelv.: telyn) aanvankelijk darmsnaren hadden, en later snaren, die van paardenhaar (telyn rawn, 'hair-strung harp') waren gemaakt. (Deze snaren werden vervaardigd door bundeltjes van paardenstaarthaar in elkaar te vlechten.)
Eén van de sculpturen van de Lincoln Cathedral, met de afbeelding (1275) van een harp met een z.g.n. Ierse vorm.
Foto: Alison Stones. Gevonden op: Images of Medieval Art and Architecture website.
Een 'Gaelische harp' op een detail van een middeleeuwse vierluik van Westminster Abbey (flickr.com/groenling)
Een andere sculptuur (mogelijk niet middeleeuws?), is een andere engel met een soortgelijke harp: Lincoln, Cathedral Church of the Blessed Virgin Mary, Angel Choir North side, figure 13, Angel with Harp (flickr.com/gordonplumb)

Er doen zich echter feiten voor, die aantonen, dat de vroege Engelse en Welshe harpen eveneens van metalen snaren waren voorzien. Het is daarom de vraag of de uitvoering van het instrument werkelijk een Ierse uitvinding is (vandaar de term 'Gaelische harp'), zoals vaak wordt gesuggereerd, mede gezien het feit dat elders in Europa eveneens harpen met metalen snaren hebben bestaan. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de harp, volgens het 'Ierse model', dat wil zeggen het instrument met de kenmerkende robuuste bouw, een pilaar met een T-vormige doorsnede en de typisch golvende kam, met zekerheid in Engeland, doch ongetwijfeld ook in Wales, bekend was. Voor wat betreft de iconografie zijn er meerdere afbeeldingen in Engeland bekend, waaronder middeleeuwse sculpturen van het 'Ierse model' in de Lincoln Cathedral (Lincoln, Lincolnshire), alsmede een afbeelding uit 1380 in de St. Mary's Church in Ware. (Zie ook de externe site: The History of the harp in England). In dit verband is het nog vermeldenswaard dat er nog meer interessante overeenkomsten zijn met Wales. Zo wordt de kam van de harp (het onderdeel met de stempennen) in het Welsh cwr genoemd en in het Gaelisch cor.

Het ooggetuigeverslag van Giraldus Cambrensis in zijn Topographica Hiberniæ (ca. 1185), geeft reeds een duidelijke indicatie over de toepassing van messing-snaren in de drie landen, die dezelfde muziek met elkaar deelden, namelijk Ierland, Schotland en Wales:

"...Æneis quoque utuntur cordis, non de corio factis."

"Zij speelden op bronzen snaren in plaats van snaren die van darmen zijn gemaakt."

(Vertaling gebaseerd op de Engelse vertaling in C. Page, Voices and Instruments of the Middle Ages (1986), p.230)

Uit de oude bardische dichtkunst van Ierland is het bekend, dat men vaak aan de harp en aan muziek in het algemeen, een betoverende kracht toekende. Het is echter minder bekend, dat voor de oude Welshe poëzie hetzelfde geldt. Een groot aantal Welshe gedichten beschrijven de puurheid, brillantie, zoetheid en helderheid, alsmede het bel-achtige geluid van de harp. Daarnaast was het niet ongebruikelijk om vervoegingen te gebruiken, die betrekking hadden op metallische eigenschappen: aur dannau (gouden snaren), goldwir (gouddraad) en arianllais telyn (zilveren stem van een harp). Een belangrijk gedicht uit ca. 1495, in dit verband is gecomponeerd door Owain ap Llywelyn ab y Moel, waarin twee soorten materialen voor de harp werden aangegeven, één soort zonder naam (ongetwijfeld brons of messing), die voor de hoge tonen werd aangewend en voor de overige snaren goldwir of gouddraad. De samenstelling en de bijbehorende fysische eigenschappen van de diverse goudlegeringen zijn tegenwoordig goed bekend, hetgeen door modern onderzoek door de harpiste Ann Heymann en anderen na haar, is aangetoond. Het goudgehalte blijkt een positieve invloed op de klank te hebben, terwijl de snaren vrij dun mogen zijn. (Greenhill, 2004).

De toepassing van het type snaren blijkt sterk bepalend te zijn van het soort muziek dat op de harp moet worden gespeeld. Zoals gezegd bestonden in de middeleeuwse Welshe bardische cultuur twee vormen voor het uitvoeren van muziek. Dat waren cerdd dafod ('muziek van de taal'), waarbij de reciteerder of zanger (datgeiniad) gebruik maakte van het stampen met een stok of de begeleiding van een snaarinstrument (lier, harp of crwth) en cerdd dant, de pure instrumentale muziek (harp, crwth en timpán). Feitelijk waren er dus twee soorten van harpspel te onderscheiden, namelijk de instrumentale begeleiding ter ondersteuning van een vocale uitvoering en ten tweede de zuivere instrumentale muziek. De Welshe musicoloog en musicus Peter Greenhill geeft aan, dat er geen twijfel bestaat dat de lier, die was voorzien van snaren van paardenhaar aanvankelijk het instrument was, dat voor instrumentale begeleiding werd aangewend, doch gedurende de 14e eeuw door diverse harpen met paardenhaar-snaren, werd vervangen.

Het belangrijkste bewijs, dat voor de instrumentale muziek een harp werd aangewend met metalen snaren, is direct af te leiden uit het Robert ap Manuscript en kan als volgt worden geresumeerd:

Het is een gegeven, dat de muziek in het Robert ap Huw betrekking heeft op een klein instrument met slechts vijfentwintig metalen snaren. De mechanische spanning die zo'n instrument kan verdragen is minder groot dan de oudste nog bestaande metaalsnarige exemplaren, die nog eens met vier extra snaren in het lage toongebied zijn toegerust. Dit zou betekenen dat dit Welshe instrument minder robuust is, waarbij b.v. de T-vormige doorsnede van de pilaar mogelijk niet nodig was. Peter Greenhill pleit daarom voor een herwaardering van sommige vroegere voorbeelden van Welshe en Engelse harpen, waarvan men aanvankelijk aannam, dat zij niet metaalsnarig waren. Hij suggereert hierbij een geschikte kandidaat, met robuuste bouw en voorzien van een, op een 'barok'-type lijkend, frame, waarvan een voorbeeld op een Welshe sculptuur in Dynevor, is te zien (Greenhill, 2004).

3.3 De 'Bray Harp'

De Welshe harp met paardenhaar-snaren wordt meestal aangeduid met 'Bray Harp', dit vanwege het speciale geluidseffect, die ermee kon worden geproduceerd. Deze instrumenten waren, evenals de Gothische harpen voorzien van zgn. 'snaarhaken' (Eng.: bray pins; Welsh: gwarchïod).

Schematische voorstelling van de positie van de 'bray pins' voor het speciale geluidseffect.
Dit waren L-vormige, houten pennen met een tweeledig doel; het vastzetten van de snaar op de klankkast en het veroorzaken van een typisch brommend/zoemend geluid (een soort vervorming van de oorspronkelijk snaartrilling), als de haak de snaar net aanraakt. In het geval dat het genoemde geluidseffect niet was gewenst, kon de haak van de snaar worden weggedraaid, zodat het zoemen ophield. De harpist William Taylor heeft een belangrijke rol gespeeld in de herleving van deze unieke klank. (Uitleg van William Taylor door middel van mp3-bestanden vindt u op: Finnamore, D.J. ; Traditional Welsh Harp Technique

Een 24-snarige Gothische harp, die is voorzien van 'snaarhaken' ('bray pins').
(Glareanus: Dodekachordon, 1547)
Een (onnauwkeurige) afbeelding van de z.g.n. Ariandlws of Mostyn zilveren harp, die prijkt op de voorkant van het Robert ap Huw-manuscript. Dit juweel was de prijs voor de beste harpeneer tijdens de eisteddfodau van Caerwys van 1523-1567. (Harper, 2007)
(Robert ap Huw manuscript, Lbl Addl MS 14905, voorheen: B.M. Addl. MS 14905, 16e eeuw)

Naar boven

3.4 Een harp van leer

(Met dank aan Peter Greenhill voor de noodzakelijke verbeteringen)

Bard Iolo Goch (ca. 1325-ca.1398) (of zijn tijdgenoot Dafydd ap Gwilym) gaf in een gedicht* en uitvoerige, doch kritische omschrijving van een harp uit zijn tijd. Deze beschrijving handelt over een destijds nieuw ontwerp, waarbij de klankkast werd gevormd door een klankbord van geel leer, dat op een hol lichaam was aangebracht, aan de achterzijde met een veter was aangetrokken en bovendien was voorzien van darmsnaren. Dit instrument, de 'harp van leer' (telyn ledr), verving de lier met paardenhaar-snaren (telyn rawn) als begeleidingsinstrument voor het bardische vers.
De dichter, was geen instrumentalist en had belang bij een goede instrumentale begeleiding voor zijn poëzie. Hij hield van de lier en had een hekel aan de harp, en terwijl hij de harp van leer bekritiseerde, gaf hij aan dat hij eveneens niet te spreken was over de, reeds lang in gebruik zijnde, metaalsnarige harp**.

De naam telyn rawn werd in 1350 voor de lier met paardenhaar-snaren gebruikt, doch werd later, in 1450, genoemd voor de harp dat met paardenhaar-snaren was uitgerust. Deze 'bray harp' werd eveneens als begeleidingsinstrument aangewend. Het voordeel van de telyn ledr, was onmiskenbaar het geringe gewicht. Omdat dit instrument, evenals de lier, als begeleidingsinstrument fungeerde, was het handig voor de vocalist of degene die hem begeleidde, deze gemakkelijk te kunnen meenemen.
In latere gedichten blijkt dat van beide harpsystemen het beste werd gebruikt, zoals blijkt uit een gedicht van Sion Phylip ca. 1580:

"..Wood, skin and hair, lovely and complete the gift; Which with bone must be tightened [stempennen van been].."

*Cywydd moliant i'r delyn rawn a dychan i'r delyn ledr (Praise of the Horsehair Lyre and Satire on the Leather Harp).
**'y filiast efydd' ('brass greyhound bitch')

(Harper, 2004)(Greenhill, 2004)

3.5 De 'Triple Harp'

Bevestiging van de snaren op een 'Welsh Triple Harp'

Tijdens de renaissance werd de behoefte om chromatisch verhoogde tonen ('kruizen en mollen') toe te passen steeds groter, hetgeen veel technische problemen voor de speler opleverde bij een voorgestemde zgn. diatonische stemming. Dit probleem heeft aanvankelijk geleid tot de uitvinding van de dubbelsnarige harp. De Italiaanse musicus Vincenzo Galilei (1520–1591) meldt in zijn Dialogo della musica antica e della moderna (1581):

"..Enige maanden geleden, heb ik (via het ambt van een hoffelijke Ierse heer) de besnaring van zo'n harp onderzocht. Ik vond, dat het leek op hetgeen, dat een dubbel aantal snaren had, en enkele jaren geleden in Italië werd geïntroduceerd..." (Munrow, 1976)

Hierbij wees Galileï naar een grote chromatische harp met twee rijen snaren, die mogelijk in de 16e eeuw vanuit Vlaanderen in Italië was geïntroduceerd. Dit type harp was voorzien van een rij met de gebruikelijk 'diatonische' snaren een tweede rij met de chromatische tonen ('kruizen').
Een meer succesvolle uitvinding was de zgn. drievoudig besnaarde harp of triple harp (de Italiaanse uitdrukking arpa doppia betekende zowel dubbel- als drievoudig besnaarde harp). De laatste was een 16e eeuws Italiaanse uitvinding met drie rijen snaren: de twee buitenste rijen waren identiek gestemd in een diatonische toonladder, terwijl zich in de binnenste rij de snaren met chromatische tonen bevonden. Eind 17e eeuw vond de introductie van het instrument plaats in Wales. Charles Evans was de eerste Welshe triple harpist, die werd genoemd. Hij was de vaste harpeneer aan het hof in 1660, alwaar hij zijn officiële titel His Majesty's harper for the Italian harp, verkreeg. Pas enkele jaren later werd mogelijkerwijs het eerste exemplaar in Wales vervaardigd door Ellis Sion Siamas van Llanfachraeth, Merioneth. Van hem werd gezegd dat hij harpist aan het hof van koningin Anne (1665–1714) was. De Welshe triple harp waren zodanig ontworpen dat ze op linker schouder van de speler rustte, dit in tegenstelling tot het continentale gebruik, waarbij het instrument op de rechter schouder rust. (Ellis, 1991)

Een beschrijving van het instrument is gegeven in de The Welsh Harper (1839) door de Welshe harpist John Parry (Bardd Alaw, 1776–1851):

"..The compass of the Triple Harp, in general, is about five octaves, or thirty-seven strings in the principal row, which is on the side played by the right hand, called the bass row. The middle row, which produces the flats and sharps, consists of thirty-four strings; and the treble, or left hand row, numbers twenty-seven strings. The outside rows are tuned in unison, and always in the diatonic scale, that is, in the regular and natural scale of tones and semitones, as a peal of eight bells is tuned. When it is necessary to change the key, for instance, from C to G, all the Fs in the outside rows are made sharp by raising them half a tone. Again, to change from C to F, every B in the outside rows is made flat, by lowering it a semitone. When an accidental sharp or flat is required, the performer inserts a finger between two of the outer strings, and finds it in the middle row..."

Sinds de 17e eeuw werd deze harp, nauwelijks nog in Europa bespeeld. Ondanks dat het spel op dit instrument niet gemakkelijk is, werd het in Wales een groot succes. Uiteindelijk overleefde het zelfs de concurrentie van andere populaire instrumenten, zoals de piano. In de loop der tijd is het uiterlijk iets veranderd, van een laag naar een hoog model harp, alsmede de, aan weerszijden, bevestigde snaren in plaats aan één zijde van de 'hals'. De Welsh Harp of Welsh triple harp (telyn deires staat tegenwoordig bekend als een traditioneel instrument. Heden ten dage, is zonder enige twijfel Robin Huw Bowen de belangrijkste vertolker op het instrument. Naast musicoloog, is hij tevens componist van een groot aantal composities voor het instrument. Andere moderne vertolkers zijn Eleanor Bennett, Dafydd Roberts, Cheryl Ann Fulton, Ann Griffiths en Llio Rhydderch.

3.6 Lady Llanover

Augusta Hall, Lady Llanover
Uitsnede van een schilderij van Charles Augustus Momewicke, 1862

Lady Llanover was de bijnaam van Augusta Hall-Waddington, geboren in Ty Uchaf in Wales, op 21 maart 1802. Zij wordt beschouwd als de belangrijkste persoon die heeft bijgedragen aan het behoud en herleving van de Welsh 'triple harp'. Vanaf 1826, was zij sponsor voor diverse wedstrijden tijdens eisteddfoddau (Zie: Keltisch erfgoed: Eisteddfod. In eerste instantie van de Eisteddfod van Brecon. Tijdens de Eisteddfod in Cardiff in 1834, won zij de prijs voor een essay met de titel: 'The Advantages resulting from the Preservation of the Welsh language and National Costume of Wales'. Voor deze gelegenheid ontving zij de erenaam Gwenynen Gwent ('Bee of Gwent' /'Bij van Gwent').

Naast de ondersteuning tijdens de eisteddfoddau, droeg zij op diverse andere wijzen bij aan het behoud van de Welshe harptraditie:

3.7 Canu penillion

Canu penillion (letterlijk: 'het zingen van stanza's', penill = 'stanza'), ook bekend als 'penillion-zang' ('penillion singing') is een Welshe zangvorm die in combinatie met een traditionele harp-air wordt uitgevoerd (canu gyda'r tannau: lett.: 'zingen met het spel van de snaren'). Men neemt aan dat er een mogelijke connectie bestaat met de oude bardische harp-zang-traditie. Men onderscheidt bij penillionzang grofweg twee stijlen, die men de 'Noord-Welshe' en de 'Zuid-Welshe' stijl noemt. Met de laatste bedoelt men doorgaans de techniek, waarbij men het lied unisoon (gelijkluidend) met de harpmelodie meezingt. Specifiek is de 'Noord-Welshe stijl' in dit verband van belang. Het bijzondere daaraan is dat men de versregels van een gedicht, ten opzichte van harpbegeleiding improviserend uitvoert. Deze improvisatie (of compositie) bestaat uit een tegenmelodie ('counter melody' 'gosod') ten opzichte van de melodie van de harpbegeleiding ('cainc'). Een bepaalde harpmelodie kan voor meerdere gedichten worden gebruikt, waarbij de keuze van een geschikte stanza en de juiste harpmelodie een rol speelt.
(Dit onderwerp wordt verder in het hoofdstuk 'Vormen en Technieken', uitgebreid behandeld: Canu Penillion.)

Naar boven

4. De harp in Bretagne

Het bestaansbewijs van de Bretonse Keltische harp (telenn, vergelijk telyn in het Welsh) is slechts bekend uit taalkundig, historische en iconografisch materiaal. In zijn boek L'Archipel des Musiques Bretonnes, refereert Yves Defrance naar 6e eeuwse Bardische kunst en het gebruik van harp.

"Il n'est ni ange, ni homme, que ne pleure quand chante la harpe"
Er is geen engel noch mens, die niet huilt wanneer de harp wordt bespeeld

(Citaat door Yves Defrance uit een Bretons bardisch gedicht uit de 6e eeuw) (Defrance, 2000)

Omstreeks 480 n.C. zou de harp door missionarissen naar Bretagne zijn gebracht. Het instrument werd dikwijls, naast koning David, in verband gebracht met Merlijn en St. Hervé, beschermheilige van de barden en musici van Armorica (het Gallische Bretagne). In een charter uit 1069 (Nantes) is melding gemaakt van een harpeneer in dienst van graaf Hoël V van Cornouaille (†1084), met de naam Cadiou de Quimper. De Engelse koning Richard Leeuwenhart, zou tijdens zijn kroningsfeest in 1189 een beroep hebben gedaan op harpeneers van Armorica. (Becker, Le Gurun, 2002)
De Bretonse harpeneers, die in de middeleeuwse geschriften alom werden geprezen vanwege hun begeleiding van lais (enkelvoud: lai, thematisch gedicht, zie ook: Bardische kunst: Laoithe, hadden meestal een hoge sociale status vanwege hun hoge afkomst.

Twee Bretonse lais in het middel-Engels beginnen met bijna dezelfde 22 openingsregels, met een beschrijving van het het karakter van de Bretonse lai en een hommage aan de harpeneers van Bretagne. De een is getiteld Sir Orfeo en de tweede, mogelijk van vroegere origine is Lay le Feine, een vertaling van Le lai del Fraisne van Marie de France (van vóór 1190). De genoemde openingsregels komen echter niet voor in de Franse versie, en moeten derhalve door de Engelse vertaler extra zijn toegevoegd (Carol Wood, 2002)

"We redeth oft and findeth it y-write
And this clerkes wele it wite-
Layes that ben in harping
Ben y-founde or ferli thing.
Of al things that men seth
Mest o love for sothe thai beth.
In Breteyne bi hold time
This layes were wrought, so seith this rime
When kinges might our y-here
Of ani mervailes that ther were,
Thai token an harp in gle and game,
And maked a lay and gaf it a name."
[written]
[And these clerks know well]
-
[Tell about miraculous things]
[said]
[Most of love in truth they are]
[Brittany][in olden time]
[these]
[anywhere hear]
[any marvels]
[They]
-
Sands, D. B (red.); Middle English Romances; 1966; Holt, Rinehart and Winston, New York; p. 234-235.

Twee miniaturen uit de Mont Saint-Michel manuscripten, alwaar de spelers het instrument op hun linkerschouder laten rusten. Links toont Koning David, die de harp bespeelt (Musée des Manuscripts Avranches, MS 3; fol. 3; 13e eeuw) en rechts twee musici, waarvan één de harp bespeeld (Musée des Manuscripts Avranches, MS 222; fol. 23; 13e eeuw).)

Er is een interessante verwijzing naar de middeleeuwse z.g.n. Mont Saint-Michel manuscripten. Mont Saint-Michel is eeen eiland voor de Normandische kust, dat in historisch opzicht ooit deel heeft uitgemaakt van het Gallische Armorica (Bretagne). Veel kloosters in Frankrijk werden in de vroege middeleeuwen door o.a. Ierse geestelijken gesticht. Het eerste heiligdom van de abdij van Mont Saint-Michel is gesticht door bischop Aubertus in het jaar 708, naar verluid na een visioen met de aartsengel Sint Michael. Ondanks dat er kennelijk geen relatie bestaat tussen de stichter van het heiligdom en Ierland, tonen bepaalde miniaturen en lettertypen van de verluchte manuscripten kenmerkende Ierse invloeden. (Zie ook: De Keltische kerk). Een van de monnik-kopiïsten was een zekere Gelduin, die eveneens met de aartsengel Michael in een 10e eeuws manuscript was afgebeeld (Leservoisier, 2007). De afbeeldingen hierboven tonen eigentijdse miniaturen met het interessante kenmerk dat het instrument op de linker schouder rust, hetgeen dezelfde authentieke houding is, die men ook bij het bespelen van de 'Gaelische harp' veronderstelt .

De kleine Bretonse harp zou volgens Yves Defrance een diatonische instrument zijn geweest, zoals de Ierse cláirseach, rijkelijk versierd met dierlijke symbolen en zou zijn voorzien van 7 tot 30 metalen snaren, die mogelijk met een plectrum (!) (of vingernagels!) werden bespeeld. Deze details ondersteunen de zienswijze, dat ook buiten Ierland metaalsnarige harpen in gebruik zijn geweest, op plaatsen alwaar de Ieren weinig bemoeienis hadden. Sinds het einde van de middeleeuwen is de harp uit het hof verdwenen en ontbeerde elders populariteit.
Een 'revival' van de Bretonse harp vond pas in de 20e eeuw plaats, dankzij inspanningen van een enkele Bretoenen. Eén van hen is Jord Cochevelou (1889-1974), wiens passie werd voortgezet door zijn zoon Alan Cochevelou (*1944) (beter bekend onder zijn artiestennaam: Alan Stivell. (Defrance, 2000).

Naar boven

5. 'Revival' van de harp in Ierland

5.1 Edward Bunting

Edward Bunting (1773-1843) een 19-jarige kerkorganist, werd in 1792 als muzieknotulist voor het beroemde Belfast Harp Festival aangetrokken. De organisatie van dit festival vond plaats in opdracht van James MacDonell en de Belfast Harpers Society. Men was zich bewust van de dreigende teloorgang van de muziek en speeltechniek van de eeuwenoude Ierse harptraditie en voor de volgende generaties verloren dreigde te gaan. Aan dit festival namen diverse Ierse harpspelers deel, alsmede één deelnemer uit Wales. De jongste deelnemer, William Carr, was 15 jaar oud en de oudste, Denis Hempson (Donnchadh Ó Hámsaigh), 97 jaar. Bunting heeft naast de muziek eveneens de traditionele speeltechnieken en kennis op schrift vastgelegd.

Gedurende Buntings leven publiceerde hij drie collecties, in 1797, 1809 en 1840. Zijn werk is voor de muziekhistorici van enorm belang, omdat de meeste 'antieke' kennis met betrekking tot de Ierse harptraditie hierin is vastgelegd. De collecties bevatten, naast muziek uit de 17e en 18e eeuw, waaronder composities van Turlough O'Carolan, eveneens een aantal anonieme werken, die Bunting zelf classificeerde als 'very ancient'. Deze sympathieke kwalificatie, hoewel ongedateerd en zonder muziekhistorisch bewijs, betrok hij op oude melodieën, waarvan zelfs een deel afkomstig zou zijn uit de tijd van legendarische bard Ossianus. Zijn publicaties was slechts een kleine greep uit zijn collectie. Het is jammer dat de bassen en harmonieën, achteraf met behulp van eigentijdse arrangeurs werden toegevoegd. Hierdoor vond er een ernstige vertekening van het oorspronkelijke idioom plaats. De nodige voorzichtigheid bij de interpretatie van Buntings werk is dus op zijn plaats.

Het Belfast Harpfestival in 1792.
Edward BuntingDenis Hempson

Men gaat er vanuit dat Denis Hempson (1695-1807!) rond deze tijd, de laatste harpspeler was, die de cláirseach volgens oude traditie bespeelde. Dat wil zeggen dat de harp was voorzien van metalen snaren ('wire strung harp'), dat de harp op de linkerschouder steunde, dat de snaren werden aangeslagen met de vingernagels en met de vingertoppen werden gedempt. Na zijn dood dreigde de oude muziekstijl, het instrument en traditionele speeltechniek voorgoed in de vergetelheid te raken.
Pas na ongeveer 170 jaar later, in de jaren 1970, ontstond er een opbloei van de oude traditie van de cláirseach, vooral vanwege het pionierwerk van de Iers-Amerikaanse harpiste en muziekhistorica Ann Heymann. Zij maakte een studie van Bunting's werk en zijn manuscripten en legde zich toe op de traditionele speeltechniek van het instrument.

Deelnemers aan het Belfast Harpfestival van 1792:
Denis Hempson (97, blind, Co. Derry), Arthur O'Neill (58, blind, Co. Tyrone), Rose Mooney (52, blind, Co. Meath), Daniel Black (75, blind, Co. Derry), Hugh Higgins (55, blind, Co. Mayo), Patrick Quin (47, blind, Armagh), Charles Fanning (56, Co. Cavan), Charles Byrne (80, Co. Leitrim), James Duncan (45, Co. Down), William Carr (15, Co. Armagh), Williams The Welshman.

midi
Lamentation of Deirdre for the Sons of Usnach is volgens Buntingde de oudste air uit zijn collectie en volgens hem, mogelijk het oudste, nog bestaande Ierse muziekstuk.
Klik hier voor een vergroting.
(Bunting, 1840)

Naar boven

5.2 Technische terminologie

(Voor de uitspraak van de diverse Gaelische termen zie de website: Chadwick, S.; Irish harp terms; 2002-2004; Clarsach.net website; UK)

Harptypen
Bunting noemt in 'Ancient Music of Ireland' een aantal namen voor de harp (Bunting, 1840):

De eind 17e eeuwse Sirr harp. Een typisch voorbeeld van 'Large High-Headed' harpEind 17e eeuwse Otway harp. Een zgn. 'Large Low-Headed' harp
Uit: R.B. Armstrong, The Irish and Highland Harps (Edinburgh 1904).

Delen van de harp (Bunting, 1840):

Opvallend in dit verband is de terminologie, die naar voren komt uit het werk van de Welshe dichter Dafydd ap Gwilym (ca. 1315- ca.1360) (Harper, 2007):

Snaarschoenen (crú na d-tead) van de Lamont harp (Schotland, 15e eeuw)
Uit: R.B. Armstrong, the Irish and Highland Harps (Edinburgh 1904).

Zie ook: Toonsystematiek: Oud-Keltische toonsystemen en notaties: Snaarstemming van de Gaelische harp naar Bunting

Naar boven

6. Beroemde Ierse en Schotse harpen

6.1 Brian Boru's Harp (Trinity College Harp)

De Brian Boru's Harp
(Afbeelding uit W.G. Flood, A History of Irish Music)

Deze middeleeuwse harp, dat momenteel wordt bewaard in het Trinity College van Dublin, stond model voor de afbeelding die op de Ierse (Euro)munt, alsmede het logo van Guiness. Dit gold ook voor het gouden embleem op de groene vlag, die rebellen droegen, tijdens de dramatische Paasopstand (Eastern Rising) van 1916. In tegenstelling tot zijn naam suggereert, was het instrument nooit het bezit van Brian Boru (Brian Bóruma mac Cennétig) (926/941?–1014). Deze Hoog-Koning of Ard Righ van Ierland werd beroemd vanwege de Slag van Clontarf in 1014 tegen Viking-opstandelingen, waarin hij zelf het leven verloor. Over de herkomst van het instrument bestaan verschillende beweringen. Flood (Flood, 1905) meldt dat de harp rond 1220 gemaakt zou zijn voor Donnchadh Cairbre O'Brien, koning van Thomond, wiens dood is opgetekend op 8 maart 1242-43. Het instrument zou in de 13e eeuw naar Schotland zijn gestuurd om te dienen als losprijs voor de vrijlating van de bard O'Daly.
Tegenwoordig gaat men er vanuit dat de harp uit de 14e eeuw afkomstig is.
De Ierse harpist Arthur O'Neill speelde het instrument bij bijzondere gelegenheid in 1760, in de straten van Limerick. Voor dit doel was het instrument van nieuwe snaren voorzien. De laatste eigenaar was Colonel Conyngham, die de harp in 1781 aan het Trinity College in Dublin schonk. De Brian Boru's Harp had 29 snaren, waarbij later een bassnaar is toegevoegd. Het bereik was C - d3 (Flood, 1905).

6.2 Queen Mary's Harp (Lude Harp)

Deze clársach is in de 15e eeuw gebouwd in de Westelijke Hooglanden van Schotland. Samen met de Lamont Harp, was de Queen Mary Harp gedurende lange tijd in bezit van de Robertsons of Lude in Perthshire. De harp zou in de 16e eeuw geschonken zijn door Queen Mary van Schotland aan een nazaat van de Robertsons, Beatrix Gardyn van Banchory.
De laatste die op de harp speelde was John Robertson van Lude, Perthshire († ca.1729), die gehuwd was met een nazaat van Beatrix Gardyn. Zijn repertoire is bewaard gebleven en in 1789 gepubliceerd door John Bowie.
Oorpspronkelijk had het instrument 29 snaren. De langste was 61 cm lang Later werde een extra bassnaar toegevoegd

6.3 Lamont Harp (Lude Harp)

De Lamont harp was eveneens in de 15e eeuw gebouwd. Mogelijk in het Schotse Argyll, waarna het door Lilias Lamont in 1460 naar Lude was gebracht, waar het tot de 19e eeuw bleef.
De Lamont Harp had 31 snaren, waarvan de langste 62 cm bedroeg. Later is een extra bassnaar toegevoegd.
Zowel de Queen Mary Harp, als de Lamont harp zijn te bezichtigen in het National Museum in Edinburgh.

Klik hier voor een foto van de Queen Mary Harp (National Museum of Edinburgh).
Klik hier voor foto's van de Lamont Harp(National Museum of Edinburgh).

De Queen Mary Harp.
(From Wikipedia, the free encyclopedia. This image is licensed under the terms of the GNU Free Documentation License, Version 1.2 or any later version)
De Downhill Harp. De karakteristieke kop is een afbeelding van de kop van een aal.Rose Mooney's Harp
(National Museum of Ireland)

6.4 Downhill Harp

Deze harp is in 1702 door Cormac O'Kelly. Het instrument is in bezit van Guiness en wordt bewaard in het Guiness Storehouse in Dublin. Het eigenaardige in dit verband is het feit dat Guiness niet de Downhill Harp voor hun logo gebruikt maar de Brian Boru's Harp. De harp werd gekocht voor Denis Hempson, één van de bekendste deelnemers van het Belfast Harpfestival in 1792. Sinds deze schenking heeft Hempson de rest van z'n leven op dit instrument gespeeld. Na de dood van Hempson op de respectabele leeftijd van 112(!), werd de harp nagelaten aan de Bruce-familie van Downhill Derry, waarna het werd gekocht door de firma Arthur Guinness Son & Company in Dublin.
Het instrument heeft 30 snaren, waarvan de langste 97 cm bedraagt.

6.5 Rose Mooney's Harp

Deze harp werd aanvankelijk abusievelijk O'Neill's of O'Carolan Harp genoemd. Dit instrument is lijkt, qua model, veel op de Downhill Harp en is in de 17e of 18e eeuw gebouwd. De harp bevindt zich in Dublin, in het National Museum of Ireland. De naam O'Carolan of O'Neill Harp suggereert dat beide harpisten op dit instrument zouden hebben gespeeld. Deze bewering blijkt echter geen grond van waarheid te bevatten, hoewel het wel mogelijk is dat een andere O'Neill eigenaar van de harp is geweest.
Deze harp is voorzien van 36 snaren, waarbij de grootste lengte 118 cm bedraagt.

Naar boven

7. Ierse/Schotse harpisten/componisten uit de 17e - 19e eeuw

7.1 Turlough O'Carolan (1670-1738)

Turlough O'Carolan. Schilderij van Francis Bindon (c.1690-1765).
(Dublin, National Gallery of Ireland)

Een zeer belangrijke plaats in de Ierse muziek wordt ingenomen door de composities van Turlough O'Carolan (Toirdhealbhach Ó Cearbhalláin). Deze blinde Ierse harpist en bard leefde ten tijde van de barok, een tijd die volgens historici rond 1600 begint en eindigt met de dood van Johann Sebastian Bach in 1750.
Turlough was de zoon van een boer die ook als smid werkzaam was. Bij het bereiken van de 14-jarige leeftijd van de jongen verhuisde het, door armoede gedreven, gezin O'Carolan.

John O'Carolan, Turlough's vader kwam in dienst bij de familie MacDermott Roe in het dorpje Alderford in de County Roscommon. Lady Mary, de 'dame des huizes' zorgde voor de opleiding van Turlough. In 1688, na een waterpokkenepidemie werd Turlough blind. De jongen kreeg gedurende drie jaar harplessen en ontpopte zich al snel tot een vooraanstaand musicus. Op zijn 21ste levensjaar begon hij zijn carrière als reizend harpist en poëet.

Het lukte O'Carolan om de kenmerkende barokmuziek van zijn tijd te combineren met de muziek van de Ierse traditie. Hij liet zich hierbij beïnvloeden door het werk van Italiaanse meesters (Vivaldi, Corelli en Geminiani) en componeerde op Ierse leest geschoeide liederen, airs, marsen, laments en verschillende traditionele dansdeunen. Bekend zijn vele composities onder de naam 'Planxty'. Deze naam gaf hij aan composities die door hem waren opgedragen aan zijn patroons en opdrachtgevers.

Enkele titels van de vele composities (ca. 220 zijn er bekend) van O'Carolan zijn:
'Carolan's Concerto', 'Mrs Judge', 'Mrs MacDermott Roe', 'Owen O'Rourke', 'Carolan's Welcome', 'The Fairy Queen', 'Sí Bheag, Sí Mhór' (De kleine heuvel, de grote heuvel. Mogelijk O'Carolan's eerste bekende compositie), 'Squire Wood's Lamentation', 'Planxty Irwin', 'Planxty Fanny Power', 'Planxty Burke', 'Planxty Drew', 'Lord Inchiquin', 'George Brabazon', 'Miss McDermott' ('Princess Royal'), 'Eleanor Plunckett' etc.
(Hitchner, 1996)(Yeats, 1984)

midi
Si Bheag, Si Mhor ('Kleine heuvel, Grote heuvel') wordt beschouwd als de eerste compositie van Turlough O'Carolan.
Klik hier voor een vergroting.
(Arr. midi en bladmuziek: Ben Dijkhuis).

(Voor het volledige repertoire, incl. midi-bestanden, zie:
The Complete Works of Turlough O'Carolan: Contemplator website)

7.2 Cormac McDermott (? - 1618)

Is mogelijk afkomstig uit het graafschap Roscommon. Vanaf het eind van de jaren 1590, was hij harpspeler in dienst van Sir Robert Cecil, de eerste Graaf van Salisbury. Maakte deel uit van de Royal Musick van Elizabeth I van 1591-1603. Uit 17e eeuwse bronnen, zijn acht composities bewaard bleven, die aan hem zijn toegeschreven. De meeste zijn polyfone dansmelodieëen voor zgn. consorts van drie tot vijf instrumenten, allen voorlopers van de latere consort-instrumenten. Sommige dansen zou hij alleen op de harp hebben uitgevoerd. MacDermott was harpist van de Ierse metaalsnarige harp en zou gedurende zijn leven het instrument met een extra rij van acht snaren hebben uitgebreid rond het middenoctaaf (precies boven de centrale C), voor het aanwenden van chromatiek (Ellis, 1991). De hedendaags harpiste Ann Heymann heeft een bijdrage geleverd aan de interpretatie en uitvoering van MacDermotts composities.

7.3 Rory Dall O'Catháin (ca. 1570 - ca. 1650)

(Ruaidhrí Dall Ó Catháin). Staat ook bekend als Rory O'Kane, of Rory Dall. Deze blinde Ierse 'gentleman' harpspeler verbleef het grootste deel van zijn leven in Schotland. Met name de Atholl-streek van Perthshire. Hij was componist van de beroemde airs: o.a. 'Port Atholl', 'Port Gordon', 'Port Lennox', 'Lude's Supper', 'The Hawk of Ballyshanonn', 'Da Mihi Manum' ('Give me your Hand'). De laatste staat eveneens bekend onder de Ierse naam 'Tabhair Dom Do Lámh'. Sir Walter Scott (1771 - 1832) introduceerde Rory Dall in zijn 'Legend of Montrose' als 'de beroemdste harpspeler van de Westelijk Hooglanden'. In het verhaal figureerde Rory Dall de leraar van Annot Lyle. Het is zeker dat Rory Dall O'Catháin in Schotland is gestorven, mogelijk in een huis van een voornaam persoon, waar hij zijn harp en zilveren stemsleutel achterliet.

7.4 Gerald O'Daly (17e eeuw)

Cearbhall Ó Dálaigh. Gerald O'Daly was een tijdgnoot Rory Dall O'Catháin. Het lied 'Eibhlín a Rún' (Eleanór a Rún; Eileen Aroon) is aan hem toegeschreven. Bunting prijsde hem als een man, hoog in rang en kennis, die muziek verhief tot een bijzondere prestatie. (Opmerking: Terwijl Bunting O'Daly in de 17e eeuw plaatst, beweert Flood (1905), dat het lied in 1386 is gecomponeerd door Carrol O'Daly {Cearbhall O Dalaigh} (†1405): een beroemde Ierse minstreel-harpspeler, die door oude annalisten wordt beschreven als de 'chief composer of Ireland', en Ollamh van het Land Corcomroe (in het noorden van het Ierse graafschap Clare).

7.5 John Scott (1550-1650) en Henry Scott (1550-1650)

John en Henry (Harry) waren, zoals Bunting omschreef, twee broers, geboren in het Ierse graafschap Westmeath. Beiden waren uitmuntende componisten en uitvoerders op de harp, in het bijzonder met hun kenmerkende caoinans (lamentaties of klaagzangen). Volgens deze lijn produceerden zij gevoelige passages voor Purcell en O'Hussey, resp. Baronnen van Loughmoe en Galtrim.

7.6 Myles O'Reilly (ca.1635 - ?)

Myles O'Reilly (Miles Reilly) was een eminent harpspeler en componist uit Killinkere, in het Ierse graafschap Cavan. Door de harpspelers van het Belfast Harpfestival werd de Schotse air 'Lochabar no more' aan hem toegeschreven. O'Reilly schreef deze onder de titel 'Limericks's Lamentation' (Marbhna na Luimneach). Thomas Connallon zou plagiaat hebben gepleegd, door deze onder de naam 'Lochabar no more' naar Schotland te brengen.

7.7 Ruaidhri Dall Mac Mhuirich (ca.1656 - ca.1714)

(Met dank aan Simon Chadwick voor de correctie). Stond eveneens bekend als Ruaidhri Mac Gille Mhoire of Roderick Morison, maar ook als Rory Dall(!). Hij kwam uit Bragar, Eiland Lewis (Buiten-Hebriden) in Schotland. Het grootste deel van zijn leven bracht hij door als harpspeler in het gevolg van de McLeods in Dunvegan, Eiland Skye (Binnen-Hebriden). Hij verliet al redelijk vroeg het Ierse graafschap Ulster om naar Schotland te verhuizen, waar hij tot zijn dood aan toe veel faam verwierf. Hij zou aan veel huizen van de Schotse adel ontboden zijn, alsmede aan het hof van koning James VI.

7.8 Thomas (ca.1640 - na 1717) en William Connellan (ca. 1645 - ca. 1700)

De Connellan-broers zijn geboren in Cloonmahon in het Ierse graafschap Sligo. Van Thomas wordt beweerd dat hij de melodie van 'Limericks's Lamentation' (Marbhna na Luimneach, gecomponeerd door Myles O'Reilly van Killinkere, graafschap Cavan). Hij deed dit onder de titel 'Lochaber', alsof het zijn eigen compositie was. Hij verkreeg een onderscheiding in de vorm van de titel 'baillie', een soort burgemeester, van de stad Edinburgh, waar hij uiteindelijk ook stierf. In Ierland had Thomas veel faam. Thomas was componist van o.a. 'The Dawning of the Day', 'The Golden Star', 'Love in Secret', 'Bonny Jean', 'The Jointure' en 'Molly St. George'. Zijn broer William had een heel andere stijl. Van zijn hand zijn o.a. 'Lady Iveagh', 'Saely Kelly' en 'Molly McAlpine'. Overigens bestaat enige verwarring van een aantal melodieën, aan welke van de twee broers ze moeten worden toegeschreven.

7.9 Cornelius Lyons (ca. 1670-1740)

Was een tijdgenoot en vriend van O'Carolan. Hij was de harpspeler voor de Graaf van Antrim. Hij stond bekend als een man met goede manieren en gewoonten. Er is slechts één van zijn composities, 'Miss Hamilton', bewaard gebleven. Toch staat Lyons goed bekend vanwege variaties die hij schreef op een aantal melodieën. Dit deed hij, ondanks dat hij geen klassieke opleiding had, in een pure barokstijl.

7.10 David Murphy (ca. 1670-1746)

Murphy was geboren in Leinster en heeft veel faam verworven als uitvoerend musicus. Hij speelde eveneens in Frankrijk voor Lodewijk XIV. Vanwege het feit dat hij zich een aantal airs en pronkerige opsmuk aanmatigde, wekte dit de nodige irritatie bij O'Carolan. Dit leverde hem een reputatie van zondebok en verfoeilijke concurrent, bij O'Carolan op. De air 'Lord Mayo' is aan Murphy toegeschreven.

Bron: (Ellis, 1991)(Bunting, 1840)(Chadwick, 2004)(Bertrand, 1998).

7.11 Arthur O'Neill (ca. 1737-1816)

De blinde harpist Arthur O'Neill is geboren in het 'townland' Drumnastrade in de parochie van Clonfeacle (graafschap Tyrone) en staat bekend als een virtuoos op de cláirseach. Hij wordt in verband gebracht met Edward Bunting, de Belfast Harp Society en het Belfast Harp Festival. Tot 1813 was hij leraar in dienst van de Society. Hij is het meest bekend om zijn levendige en humoristische vertellingen die door Edward Bunting zijn verzameld [The Memoirs of Arthur O'Neill (1734-1818)].
Zijn blindheid werd door een ongeluk in zijn vroege jeugd veroorzaakt. Het is bekend dat hij 1760 de huidige Trinity College Harp in straten van Limerick bespeelde. In het Ulster Museum van Belfast bevindt zich een eind-18e-eeuwse harp die aan Arthur O'Neill zou zijn toegeschreven, doch waarvoor geen enkel bewijs bestaat.

De 'O'Neill's harp' in het Ulster Museum van Belfast.
Foto: auteur.
Arthur O'Neill.
(Uit: Flood, W.H.G.; The Story of the Harp; 1905)

7.12 Patrick Byrne (ca. 1794-1863)

Een portret van Patrick Byrne.
Uit: Armstrong, R. B.; The Irish and Highland Harps; 1904; David Douglas, Edinburgh; p. 139 (suppl.).
Patrick Byrne (Pádraig Dall Ó Beirn) wordt beschouwd als de laatste (blinde) harpist met betrekking tot het spelen van de historisch traditionele Ierse harp. Hij was bovendien de eerste van de traditionele musici, die is gefotografeerd. Hij werd rond 1794 geboren in de parochie van Magheracloone (graafschap Monaghan) en werd een veelbelovende leerling op de harpschool van de Belfast Harp Society in 1820. In 1821, na acht maanden studeerde af en ontving daarbij een harp als slagings-cadeau. Hij gaf diverse concerten in Engeland, Ierland en Schotland, waaronder voor koningin Victoria en prins Albert en ontving de 'Royal Warrant' in 1841. Later in zijn leven woonde in Ierland, in Farney en werkte voor de Shirley-familie van Carrickmacross (graafschap Monaghan).
Er bestaat een kleurrijk verslag van een uitvoering van Brian Boru's March in 1861 te Dublin, die door Patrick Byrne in een uitgebreide variatie met gesproken titels werd uitgevoerd. Hij verhaalde daarbij het verloop van de slag van Clontarf in 1014 tegen de vikingen, waarbij koning Brian Boru zelf het leven verloor. Dit verslag is gepubliceerd door D.H. (?); The Blind Irish Harper; 1968; The Emerald, vol 2 no.33, sept. 19th 1868; New York; p.108-109. De tekst is herdrukt door Francis O’Neill in 1913 in zijn Irish Minstrels and Musicians (O'Neill, 1913).
(N.B. O'Neill meldt dat de betreffende uitgave van The Emerald in 1870 was en dat Byrne's uitvoering in 1860 plaatsvond):

"Byrne's command of the harp was complete, the writer tells us. His touch was singularly delicate yet equally firm. He could make the strings whisper like the sigh of the rising wind on a summer eve, or clang with a martial fierceness that made your pulses beat quicker. After quaffing a generous tumbler of punch, he would say, "Now, ladies and gentlemen, I am going to play you the celebrated march of the great King Brian to the field of Clontarf, when he gave the Danes such a drubbing. The Irish army is far off, but if you listen Attentively you will hear the faint sound of their music." Then his fingers would wander over the upper range of strings with so delicate a touch that you might fancy it was fairy music heard from a distance. Anything more fine, more soft and delicate than this performance, it is impossible to conceive. "They are coming nearer!" And the sound increased in volume. "Now here they are!" And the music rolled loud and full. Thus the march went on; the fingers of the minstrel's right hand wandering farther down the bass range. You find it hard to keep your feet quiet, and feel inclined to take part in the march music assumes a merry, lightsome character, as if it were played for dancers. "Rejoicing for the victory!" But this abruptly ceases; there is another shriek and dischord, jangling and confusion in the upper bass stings. The harper explains as usual, "They have found the old King murdered in his tent." Then the air becomes much slower and singularly plaintive. "Mourning for Brian's death." There is a firmer and louder touch now, with occasional plaintive effects with the left hand. "They are marching now with the brave old King's body to Drogheda." The music now assumes a slow and steady tone, the tone is lowered, and grows momentarily louder and louder, till finally it dies away...And all these marvellous effects are produced upon what is used as a simple dance tune in the south of Ireland."
[CHAPTER VII HARPERS OF NOTE]

8. Welshe harpisten/componisten uit de 17e - 19e eeuw

8.1 Philip Squire (17e eeuw) en Lewis Evans (†1666)

De naam van Philip Squire werd genoemd als harpist in 1618, die in dit jaar de Ier Cormac MacDermott aan het hof van Elizabeth I opvolgde. Squire werd overigens extra betaald met een bedrag van £30 voor het opleiden van Lewis Evans tot musicus voor de Ierse harpe en andere instrumenten, alhoewel hij zeven jaar op zijn geld moest wachten. In 1633 werd Lewis als luitenist genoemd onder de naam 'Lewis Williams'. In 1966 werd hij als harpist genoemd. Ondanks zijn verdiendsten vanwege afspraken met drie Engelse koningen; James I, Charles I en II, stierf hij als een behoeftig man.

8.2 Charles Evans (17e eeuw)

In 1660 dook een nieuwe naam als harpist aan het hof op, Charles Evans. Bovenop zijn salaris van £5 ontving hij een vergoeding voor zijn snaren. Er eveneens sprake dat een nieuwe harp voor hem werd gekocht voor het bedrag van £15. Zoals hiervoor is reeds is gezegd was Charles Evans de eerste Welshman die in 1660 de triple harp introduceerde. Het is overigens niet waarschijnlijk dat Charles de zoon van Lewis Evans was.

8.3 Blind John Parry (1710-1782)

Blind John Parry of Ruabon. Geschilderd door William Parry.
De meest bekende 18e-eeuwse harpist was John Parry. Beter bekend als Blind John Parry en stond later eveneens bekend als Blind Parry uit Rhiwabon (Ruabon). Hij was geboren in Bryn Cynan (bij Nefyn) en diende zijn eerste patroon op het Cefn Amwlch Manor, dat bij hem in de buurt was gelegen. Ondanks zijn blindheid maakte hij veel furore als reizende harpist en speelde in de huizen van de Londense aristocratie en elders. In Rhiwabon (bij Wrexham) was hij huisharpist van Sir Watcyn Williams Wynn van Wynnstay I en II. Ondertussen bleek hij naast Wales en Engeland, eveneens in Ierland bekendheid te genieten, gezien zijn concerten in Londen, Oxford, Leeds en Dublin. In 1767 zong hij verzen ter ere van de Prince of Wales.
Hij bleek een bewonderaar van George F. Handel te zijn. Het is bekend dat hij tijdens een optreden muziek van Corelli, Vivaldi, Geminiani, een Concerto Grosso van Handel op de harp vertolkte, alsmede enkele Engelse en Schotse airs. Parry publiceerde enkele muziekcollecties in Londen: 'Antient British Music' (1742), met vierentwintig airs in twee delen, doch zonder titels. In 1761 verscheen 'A Collection of Welsh, English and Scotch Airs with new variations, Four New Lessons for Harp of Harpsichord, composed by John Parry, and Twelve Airs for guitar'. Verder British Harmony (1745) met tweeënveertig oude airs, waarvan er twee van Engelse oorsprong zijn. In 1745 bestond de intentie, om met de hulp van zijn amanuensis Evan (Ifan) Williams (uit Llangybi, bij Pwllheli), deel twee van Antient British Music te publiceren. Met deze publicatie is het nooit wat geworden, doch de oorspronkelijk manuscripten zijn recentelijk ontdekt door de musicus en musicoloog Osian Ellis in de Parry Library van de Royal College of Music in Londen (Ellis, 1991). Deze manuscripten bevatten eveneens voorbeelden van canu gyda'r tannau (zang met de harp).
(Meer over het onderwerp canu gyda'r tannau en canu penillion, zie het hoofdstuk Vormen en Technieken: Canu Penillion)

8.4 Edward Jones (1752-1824)

Edward Jones, die bekend werd onder Bardd y Brenin (King's Bard), was niet louter een verdienstelijke harpist, maar hij is met name bekend geworden vanwege zijn beroemd publicaties; The Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards (1784, 1794), alsmede de twee vervolgwerken op het laatste; The Bardic Museum (1802) en Hen Ganiadau Cymru (Cambro-British Melodies )(1820). Het verhaal gaat dat hij op twaalfjarige leeftijd ouder harpisten tijdens een competitie versloeg, waarna hij het advies kreeg om carrière in Londen te maken, alwaar de harp een grote populariteit kende. Hij diende als harpist voor de Prince of Wales in 1788 en toen de laatste koning werd droeg hij van 1790-1820 de titel Bardd y Brenin. Van 1805-1820 woonde hij in St. James Palace en bewoog zich onder de Engelse adel. De musicus en musicoloog Dr. Charles Burney schreef in het dagboek van zijn dochter Fanny dat Edward Jones in 1775 voor hen speelde. Hij speelde echter op een nieuwe concert- of pedaalharp: 'a fine instrument of Merlin's construction: he plays with great neatness and delicacy'. In de zomer van 1820 keerde hij terug naar Wales. Hij ontving een medaille als beste zanger met de harp tijdens de Eisteddfodd van Corwen (1789) en voor de beste verzameling aan penillion in Bala in hetzelfde jaar. Hij was twee keer jurylid voor de harpcompetitie tijdens de eisteddfodau van Carmarthen (1819 em Wrexham (1820). Het is aannemelijk dat Edward Jones afgunstig was naar het succes van John Parry, gezien het ontbreken van referenties naar hem in de Musical and Poetical Relicks van 1784, twee jaar na Parry's dood. Pas in de uitgave van 1794 verschenen er slechts zuinige verwijzingen. Door zijn publicaties zette Jones de Welshe harp weer op de kaart, met name de verzameling aan lyrische strofen, die bekend staan als hen benillion (volkspoëzie, letterlijk: 'oude stanza's'), zijn door deze publicaties voor het nageslacht bewaard gebleven. (Ellis, 1991)(Welsh Biography On Line)

8.5 John Parry - Bardd Alaw (1776-1851)

Portret van John Parry (Bardd Alaw), gepubliceerd in 'The Welsh Harper' (1839).
Bron: Digital collection of the National Library of Wales.
De tweede John Parry, bekend onder naam Bardd Alaw (Master of Song) was een geboren en getogen inwoner van Denbigh. Hij zorgde voor de voortzetting van het verzamelen en publiceren van Welshe harpmuziek. De eerste publicatie in 1804 was voor een militaire band. In 1807 verscheen van zijn hand Welshe airs voor harp, piano, fluit en cello en in 1809 Welshe melodieëen met Engelstalige teksten. In 1839 verscheen zijn The Welsh Harper, een herdruk van Edward Jones' Bardic Remains, gevolgd door een volgend deel in 1848 met een groot aantal melodieën van zichzelf. Hij schreef de inleiding onder de titel 'Antiquity of Welsh Music', waarvan de tekst overigens zeer onbetrouwbaar was, zo gebruikte hij een fragment uit het Robert-ap-Huw-manuscript waarbij hij van veronderstelde bardische tekens gebruik maakte die verder niets met het origineel van doen hadden (zie: Oude 'Keltische' toonsystemen en notaties: Inzake oud-Ierse en Welshe muzieknotatie: Gefantaseerde 'bardische tekens'). Hij kende Edward Jones goed en zorgde voor het veilen van zijn bezittingen na zijn dood: oude zeer waardevolle boeken, zijn zessnarige crwth, een pibgorn (hornpipe), een antiek Welshe harp, Franse Holtzman-pedaalharp, hetgeen totaal slechts £500 opleverde.
John -Bardd Alaw- Parry vestigde zich in 1807 in Londen, alwaar hij aanvankelijk als blaasmuzikant en later als componist en arrangeur, de kost verdiende. Hij arrangeerde jarenlang concerten voor de Vauxhall Gardens en schreef muziek voor toneelstukken die in Drury Lane werden opgevoerd. Zijn meeste werken zijn verloren gegaan, doch een deel is bewaard gebleven, met name zijn harp-airs die voor penillion-zang worden aangewend, waaronder de titels Cadair Idris, Llanofer en Cainc y Datgeiniad. (Ellis, 1991)

8.6 John Orlando Parry (1810-1879)

John Orlando Parry was John Parrys' zoon en was een talentvolle harpist. Zijn instrument was de pedaalharp, die steeds meer populariteit kreeg. Zijn leraar was de beroemde Franse harpist Nicolas Bochsa (1789-1856). Naast harpist was John Orlando ook een goede zanger en pianist. Hij werd beroemd als concert-entertainer en reisde samen met de componist en pianist Franz Liszt tijdens een concert-tournee in 1840/41. Verder hield hij dagboeken van zijn reizen bij, die momenteel in het bezit zijn van de National Museum van Wales in Cardiff. (Ellis, 1991)

8.7 John Thomas (1826-1913)

John Thomas (Pencerdd Gwalia)
De meest prominente Welshe harpist van de 19e eeuw was John Thomas, die zichzelf de bardische titel Pencerdd Gwalia (Meester van Wales) toeëigende. Hij was geboren in Bridgend in Zuid-Wales en won reeds op twaalfjarige leeftijd de prijs voor het spel op de triple harp tijdens de eisteddfod van Abergavenny in 1838. Door de dochter van de dichter Byron, Lady Lovelace, werd hij aangemoedigd om aan de Royal Academy of Music in Londen te studeren, alwaar hij als een traditionele Welsh harpist begon. De gebruikte techniek, het rusten van de harp op de linker schouder en het gebruik van de linkerhand voor de hoge tonen, waren niet toegestaan in de conventionele Europese speelstijl, zodat hij werd gedwongen deze technieken af te leren. Hierbij kreeg hij gedurende zes jaar lessen van J.B. Chatterton.
Gedurende de winters van 1851-1860 had hij zijn tourneeën in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Italië en Rusland. Hierbij pikte hij diverse melodieën uit deze landen op, die hij weer gebruikte in zijn eigen harpsolo's.
Zijn composities bestonden uit harpconcerten, een symfonie, ouvertures, kwartetten en opera's. Verder stukken vaoor harp en piano, harptranscripties van Schubert's liederen.
Thomas werd hoogleraar voor de harp aan de Royal Academy of Music, Royal College of Music en de Guildhall. In 1871 werd hij als hofharpist voor koninging Victoria aangesteld. Hij werkte eveneens als dirigent voor de London Welsh Coral Union en gaf veel concerten met Welshe muziek, inclusief zijn eigen oratoria Llewelyn en Bride of Neath Valley. Zijn carrière overschaduwde echter de Welshe traditie van eisteddfodau en de openbare optredens herbergen.
Ondanks zijn status van vooraanstaand componist en arrangeur, stond hij bekend als een persoon met een gebrek aan zelf-kritiek. Osian Ellis meldt zijn voorkeur voor de omgang in high-society-kringen en zijn toewijding van zijn eigen muziek naar de dames uit gegoede milieus, boven contacten met de sobere componisten uit zijn tijd. Dit heeft volgens Ellis ertoe geleid, ondanks zijn kaliber als meester-harpist, dat zijn tijdgenoten niet door zijn composities werden geïnspireerd. Tegenwoordig wordt hij vooral herinnerd als arrangeur van diverse traditionele Welshe harp-airs die tot op de dag van vandaag worden gespeeld. John Thomas werd in zijn functie als docent aan de Londense colleges, door Gwendolen Mason, docente van Osian Ellis (1928), opgevolgd. (Ellis, 1991)

9. Annotaties en geraadpleegde bronnen

9.1 Voetnoten

  1. Guido d'Arezzo (ca. 992-1050) ontwikkelde een soortgelijk toonsysteem, die uit drie toonschikkingen van zes tonen (hexachordum) bestond: hexachordum naturale: c d e f g a; hexachordum molle: f g a bes c d en hexachordum durum: g a b c d e.
  2. De tympanum was de Latijnse voor een soort Romeinse lijsttrom.

9.2 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Www

10. Aanvullende informatie

10.1 Websites

10.2 Media

Www

Discografie