Het is een gegeven, dat de muziek in het Robert ap Huw betrekking heeft op een klein instrument met slechts vijfentwintig metalen snaren. De mechanische spanning die zo'n instrument kan verdragen is minder groot dan de oudste nog bestaande metaalsnarige exemplaren, die nog eens met vier extra snaren in het lage toongebied zijn toegerust. Dit zou betekenen dat dit Welshe instrument minder robuust is, waarbij b.v. de T-vormige doorsnede van de pilaar mogelijk niet nodig was. Peter Greenhill pleit daarom voor een herwaardering van sommige vroegere voorbeelden van Welshe en Engelse harpen, waarvan men aanvankelijk aannam, dat zij niet metaalsnarig waren. Hij suggereert hierbij een geschikte kandidaat, met robuuste bouw en voorzien van een, op een 'barok'-type lijkend, frame, waarvan een voorbeeld op een Welshe sculptuur in Dynevor, is te zien (Greenhill, 2004).
Schematische voorstelling van de positie van de 'bray pins' voor het speciale geluidseffect. |
Een 24-snarige Gothische harp, die is voorzien van 'snaarhaken' ('bray pins'). (Glareanus: Dodekachordon, 1547) | Een (onnauwkeurige) afbeelding van de z.g.n. Ariandlws of Mostyn zilveren harp, die prijkt op de voorkant van het Robert ap Huw-manuscript. Dit juweel
was de prijs voor de beste harpeneer tijdens de eisteddfodau van Caerwys van 1523-1567. (Harper, 2007) (Robert ap Huw manuscript, Lbl Addl MS 14905, voorheen: B.M. Addl. MS 14905, 16e eeuw) |
Bard Iolo Goch (ca. 1325-ca.1398) (of zijn tijdgenoot Dafydd ap Gwilym) gaf in een gedicht* en
uitvoerige, doch kritische omschrijving van een harp uit zijn tijd. Deze beschrijving handelt over een destijds nieuw ontwerp, waarbij de klankkast werd gevormd door een klankbord van geel leer, dat op een hol lichaam was aangebracht, aan de achterzijde met een veter was aangetrokken en bovendien was voorzien van darmsnaren. Dit instrument, de 'harp van leer' (telyn ledr), verving de lier met paardenhaar-snaren (telyn rawn) als begeleidingsinstrument voor het bardische vers.
De dichter, was geen instrumentalist en had belang bij een goede instrumentale begeleiding voor zijn poëzie. Hij hield van de lier en had een hekel aan de harp, en terwijl hij de harp van leer bekritiseerde, gaf hij aan dat hij eveneens niet te spreken was over de, reeds lang in gebruik zijnde, metaalsnarige harp**.
De naam telyn rawn werd in 1350 voor de lier met paardenhaar-snaren gebruikt, doch werd later, in 1450, genoemd voor de harp dat met paardenhaar-snaren was uitgerust. Deze 'bray harp' werd eveneens als begeleidingsinstrument aangewend. Het voordeel van de telyn ledr, was onmiskenbaar het geringe gewicht. Omdat dit instrument, evenals de lier, als begeleidingsinstrument fungeerde, was het handig voor de vocalist of degene die hem begeleidde, deze gemakkelijk te kunnen meenemen.
In latere gedichten blijkt dat van beide harpsystemen het beste werd
gebruikt, zoals blijkt uit een gedicht van Sion Phylip ca. 1580:
"..Wood, skin and hair, lovely and complete the gift; Which with bone must be tightened [stempennen van been].."
*Cywydd moliant i'r delyn rawn a dychan i'r delyn ledr (Praise of the Horsehair Lyre and Satire on the Leather Harp).
**'y filiast efydd' ('brass greyhound bitch')
(Harper, 2004)(Greenhill, 2004)
Bevestiging van de snaren op een 'Welsh Triple Harp' |
Tijdens de renaissance werd de behoefte om chromatisch verhoogde tonen ('kruizen en mollen') toe te passen steeds groter, hetgeen veel technische problemen voor de speler opleverde bij een voorgestemde zgn. diatonische stemming. Dit probleem heeft aanvankelijk geleid tot de uitvinding van de dubbelsnarige harp. De Italiaanse musicus Vincenzo Galilei (1520–1591) meldt in zijn Dialogo della musica antica e della moderna (1581):
"..Enige maanden geleden, heb ik (via het ambt van een hoffelijke Ierse heer) de besnaring van zo'n harp onderzocht. Ik vond, dat het leek op hetgeen, dat een dubbel aantal snaren had, en enkele jaren geleden in Italië werd geïntroduceerd..." (Munrow, 1976)
Hierbij wees Galileï naar een grote chromatische harp
met twee rijen snaren, die mogelijk in de 16e eeuw vanuit Vlaanderen in
Italië was geïntroduceerd. Dit type harp was voorzien van een rij met
de gebruikelijk 'diatonische' snaren een tweede rij met de chromatische
tonen ('kruizen').
Een meer succesvolle uitvinding was de zgn. drievoudig besnaarde harp of triple harp (de Italiaanse uitdrukking arpa doppia
betekende zowel dubbel- als drievoudig besnaarde harp). De laatste was
een 16e eeuws Italiaanse uitvinding met drie rijen snaren: de twee
buitenste rijen waren identiek gestemd in een diatonische toonladder,
terwijl zich in de binnenste rij de snaren met chromatische tonen
bevonden. Eind 17e eeuw vond de introductie van het instrument plaats
in Wales. Charles Evans was de eerste Welshe triple
harpist, die werd genoemd. Hij was de vaste harpeneer aan het hof in
1660, alwaar hij zijn officiële titel His Majesty's harper for the Italian harp, verkreeg. Pas enkele jaren later werd mogelijkerwijs het eerste exemplaar in Wales vervaardigd door Ellis Sion Siamas van Llanfachraeth, Merioneth. Van hem werd gezegd dat hij harpist aan het hof van koningin Anne (1665–1714) was. De Welshe triple harp waren zodanig ontworpen dat ze op linker schouder van de speler rustte, dit in tegenstelling tot het continentale gebruik, waarbij het instrument op de rechter schouder rust. (Ellis, 1991)
Een beschrijving van het instrument is gegeven in de The Welsh Harper (1839) door de Welshe harpist John Parry (Bardd Alaw, 1776–1851):
"..The compass of the Triple Harp, in general, is about five octaves, or thirty-seven strings in the principal row, which is on the side played by the right hand, called the bass row. The middle row, which produces the flats and sharps, consists of thirty-four strings; and the treble, or left hand row, numbers twenty-seven strings. The outside rows are tuned in unison, and always in the diatonic scale, that is, in the regular and natural scale of tones and semitones, as a peal of eight bells is tuned. When it is necessary to change the key, for instance, from C to G, all the Fs in the outside rows are made sharp by raising them half a tone. Again, to change from C to F, every B in the outside rows is made flat, by lowering it a semitone. When an accidental sharp or flat is required, the performer inserts a finger between two of the outer strings, and finds it in the middle row..."
Sinds de 17e eeuw werd deze harp, nauwelijks nog in Europa bespeeld. Ondanks dat het spel op dit instrument niet gemakkelijk is, werd het in Wales een groot succes. Uiteindelijk overleefde het zelfs de concurrentie van andere populaire instrumenten, zoals de piano. In de loop der tijd is het uiterlijk iets veranderd, van een laag naar een hoog model harp, alsmede de, aan weerszijden, bevestigde snaren in plaats aan één zijde van de 'hals'. De Welsh Harp of Welsh triple harp (telyn deires staat tegenwoordig bekend als een traditioneel instrument. Heden ten dage, is zonder enige twijfel Robin Huw Bowen de belangrijkste vertolker op het instrument. Naast musicoloog, is hij tevens componist van een groot aantal composities voor het instrument. Andere moderne vertolkers zijn Eleanor Bennett, Dafydd Roberts, Cheryl Ann Fulton, Ann Griffiths en Llio Rhydderch.
Augusta Hall, Lady Llanover Uitsnede van een schilderij van Charles Augustus Momewicke, 1862 |
Lady Llanover was de bijnaam van Augusta Hall-Waddington, geboren in Ty Uchaf in Wales, op 21 maart 1802. Zij wordt beschouwd als de belangrijkste persoon die heeft bijgedragen aan het behoud en herleving van de Welsh 'triple harp'. Vanaf 1826, was zij sponsor voor diverse wedstrijden tijdens eisteddfoddau (Zie: Keltisch erfgoed: Eisteddfod. In eerste instantie van de Eisteddfod van Brecon. Tijdens de Eisteddfod in Cardiff in 1834, won zij de prijs voor een essay met de titel: 'The Advantages resulting from the Preservation of the Welsh language and National Costume of Wales'. Voor deze gelegenheid ontving zij de erenaam Gwenynen Gwent ('Bee of Gwent' /'Bij van Gwent').
Naast de ondersteuning tijdens de eisteddfoddau, droeg zij op diverse andere wijzen bij aan het behoud van de Welshe harptraditie:
Het bestaansbewijs van de Bretonse Keltische harp (telenn, vergelijk telyn in het Welsh) is slechts bekend uit taalkundig, historische en iconografisch materiaal. In zijn boek L'Archipel des Musiques Bretonnes, refereert Yves Defrance naar 6e eeuwse Bardische kunst en het gebruik van harp.
"Il n'est ni ange, ni homme, que ne pleure quand chante la harpe"
Er is geen engel noch mens, die niet huilt wanneer de harp wordt bespeeld
(Citaat door Yves Defrance uit een Bretons bardisch gedicht uit de 6e eeuw) (Defrance, 2000)
Omstreeks 480 n.C. zou de harp door missionarissen naar Bretagne zijn gebracht. Het instrument werd dikwijls, naast koning
David, in verband gebracht met Merlijn en St. Hervé, beschermheilige van de barden en musici van Armorica
(het Gallische Bretagne). In een charter uit 1069 (Nantes) is melding gemaakt van een harpeneer in dienst van graaf Hoël V van Cornouaille (†1084), met de naam Cadiou de Quimper. De Engelse koning Richard Leeuwenhart, zou tijdens zijn kroningsfeest in 1189 een beroep hebben gedaan op harpeneers van Armorica. (Becker, Le Gurun, 2002)
De Bretonse harpeneers, die in de middeleeuwse geschriften alom werden geprezen vanwege hun begeleiding van lais (enkelvoud: lai, thematisch gedicht, zie ook: Bardische kunst: Laoithe, hadden meestal een hoge sociale status vanwege hun hoge afkomst.
Twee Bretonse lais in het middel-Engels beginnen met bijna dezelfde 22 openingsregels, met een beschrijving van het het karakter van de Bretonse lai en een hommage aan de harpeneers van Bretagne. De een is getiteld Sir Orfeo en de tweede, mogelijk van vroegere origine is Lay le Feine, een vertaling van Le lai del Fraisne van Marie de France (van vóór 1190). De genoemde openingsregels komen echter niet voor in de Franse versie, en moeten derhalve door de Engelse vertaler extra zijn toegevoegd (Carol Wood, 2002)
"We redeth oft and findeth it y-write And this clerkes wele it wite- Layes that ben in harping Ben y-founde or ferli thing. Of al things that men seth Mest o love for sothe thai beth. In Breteyne bi hold time This layes were wrought, so seith this rime When kinges might our y-here Of ani mervailes that ther were, Thai token an harp in gle and game, And maked a lay and gaf it a name." | [written] [And these clerks know well] - [Tell about miraculous things] [said] [Most of love in truth they are] [Brittany][in olden time] [these] [anywhere hear] [any marvels] [They] - |
Sands, D. B (red.); Middle English Romances; 1966; Holt, Rinehart and Winston, New York; p. 234-235. |
Twee miniaturen uit de Mont Saint-Michel manuscripten, alwaar de spelers het instrument op hun linkerschouder laten rusten. Links toont Koning David, die de harp bespeelt (Musée des Manuscripts Avranches, MS 3; fol. 3; 13e eeuw) en rechts twee musici, waarvan één de harp bespeeld (Musée des Manuscripts Avranches, MS 222; fol. 23; 13e eeuw).) |
Er is een interessante verwijzing naar de middeleeuwse z.g.n. Mont Saint-Michel manuscripten. Mont Saint-Michel is eeen eiland voor de Normandische kust, dat in historisch opzicht ooit deel heeft uitgemaakt van het Gallische Armorica (Bretagne). Veel kloosters in Frankrijk werden in de vroege middeleeuwen door o.a. Ierse geestelijken gesticht. Het eerste heiligdom van de abdij van Mont Saint-Michel is gesticht door bischop Aubertus in het jaar 708, naar verluid na een visioen met de aartsengel Sint Michael. Ondanks dat er kennelijk geen relatie bestaat tussen de stichter van het heiligdom en Ierland, tonen bepaalde miniaturen en lettertypen van de verluchte manuscripten kenmerkende Ierse invloeden. (Zie ook: De Keltische kerk). Een van de monnik-kopiïsten was een zekere Gelduin, die eveneens met de aartsengel Michael in een 10e eeuws manuscript was afgebeeld (Leservoisier, 2007). De afbeeldingen hierboven tonen eigentijdse miniaturen met het interessante kenmerk dat het instrument op de linker schouder rust, hetgeen dezelfde authentieke houding is, die men ook bij het bespelen van de 'Gaelische harp' veronderstelt .
De kleine Bretonse harp zou volgens Yves Defrance een diatonische instrument zijn geweest, zoals de Ierse cláirseach, rijkelijk versierd met dierlijke symbolen en zou zijn voorzien van 7 tot 30 metalen snaren, die mogelijk met een plectrum (!) (of vingernagels!) werden bespeeld. Deze details ondersteunen de zienswijze, dat ook buiten Ierland metaalsnarige harpen in gebruik zijn geweest, op plaatsen alwaar de Ieren weinig bemoeienis hadden. Sinds het einde van de middeleeuwen is de harp uit het hof verdwenen en ontbeerde elders populariteit.
Een 'revival' van de Bretonse harp vond pas in de 20e eeuw plaats, dankzij inspanningen van een enkele Bretoenen. Eén van hen is Jord Cochevelou (1889-1974), wiens passie werd voortgezet door zijn zoon Alan Cochevelou (*1944) (beter bekend onder zijn artiestennaam: Alan Stivell. (Defrance, 2000).
Edward Bunting (1773-1843) een 19-jarige kerkorganist, werd in 1792 als muzieknotulist voor het beroemde Belfast Harp Festival aangetrokken. De organisatie van dit festival vond plaats in opdracht van James MacDonell en de Belfast Harpers Society. Men was zich bewust van de dreigende teloorgang van de muziek en speeltechniek van de eeuwenoude Ierse harptraditie en voor de volgende generaties verloren dreigde te gaan. Aan dit festival namen diverse Ierse harpspelers deel, alsmede één deelnemer uit Wales. De jongste deelnemer, William Carr, was 15 jaar oud en de oudste, Denis Hempson (Donnchadh Ó Hámsaigh), 97 jaar. Bunting heeft naast de muziek eveneens de traditionele speeltechnieken en kennis op schrift vastgelegd.
Gedurende Buntings leven publiceerde hij drie collecties, in 1797, 1809 en 1840. Zijn werk is voor de muziekhistorici van enorm belang, omdat de meeste 'antieke' kennis met betrekking tot de Ierse harptraditie hierin is vastgelegd. De collecties bevatten, naast muziek uit de 17e en 18e eeuw, waaronder composities van Turlough O'Carolan, eveneens een aantal anonieme werken, die Bunting zelf classificeerde als 'very ancient'. Deze sympathieke kwalificatie, hoewel ongedateerd en zonder muziekhistorisch bewijs, betrok hij op oude melodieën, waarvan zelfs een deel afkomstig zou zijn uit de tijd van legendarische bard Ossianus. Zijn publicaties was slechts een kleine greep uit zijn collectie. Het is jammer dat de bassen en harmonieën, achteraf met behulp van eigentijdse arrangeurs werden toegevoegd. Hierdoor vond er een ernstige vertekening van het oorspronkelijke idioom plaats. De nodige voorzichtigheid bij de interpretatie van Buntings werk is dus op zijn plaats.
Het Belfast Harpfestival in 1792. | |
---|---|
Edward Bunting | Denis Hempson |
Men gaat er vanuit dat Denis Hempson (1695-1807!) rond deze tijd, de laatste harpspeler was, die de cláirseach volgens oude traditie bespeelde. Dat wil zeggen dat de harp was voorzien van metalen snaren
('wire strung harp'), dat de harp op de linkerschouder steunde, dat de
snaren werden aangeslagen met de vingernagels en met de vingertoppen werden gedempt. Na zijn dood dreigde de oude muziekstijl, het
instrument en traditionele speeltechniek voorgoed in de vergetelheid te raken.
Pas na ongeveer 170 jaar later, in de jaren 1970, ontstond er een opbloei van de oude traditie van de cláirseach, vooral vanwege het pionierwerk van de Iers-Amerikaanse harpiste en muziekhistorica Ann Heymann.
Zij maakte een studie van Bunting's werk en zijn manuscripten en legde zich toe op de traditionele speeltechniek van het instrument.
Deelnemers aan het Belfast Harpfestival van 1792:
Denis Hempson (97, blind, Co. Derry), Arthur O'Neill (58, blind, Co. Tyrone), Rose Mooney (52, blind, Co. Meath), Daniel Black (75, blind, Co. Derry), Hugh Higgins (55, blind, Co. Mayo), Patrick Quin (47, blind, Armagh), Charles Fanning (56, Co. Cavan), Charles Byrne (80, Co. Leitrim), James Duncan (45, Co. Down), William Carr (15, Co. Armagh), Williams The Welshman.
midi | |
Lamentation of Deirdre for the Sons of Usnach is volgens Buntingde de oudste air uit zijn collectie en volgens hem, mogelijk het oudste, nog bestaande Ierse muziekstuk. Klik hier voor een vergroting. (Bunting, 1840) |
(Voor de uitspraak van de diverse Gaelische termen zie de website: Chadwick, S.; Irish harp terms; 2002-2004; Clarsach.net website; UK)
Harptypen
Bunting noemt in 'Ancient Music of Ireland' een aantal namen voor de harp (Bunting, 1840):
De eind 17e eeuwse Sirr harp. Een typisch voorbeeld van 'Large High-Headed' harp | Eind 17e eeuwse Otway harp. Een zgn. 'Large Low-Headed' harp |
Uit: R.B. Armstrong, The Irish and Highland Harps (Edinburgh 1904). |
---|
Delen van de harp (Bunting, 1840):
Opvallend in dit verband is de terminologie, die naar voren komt uit het werk van de Welshe dichter Dafydd ap Gwilym (ca. 1315- ca.1360) (Harper, 2007):
Snaarschoenen (crú na d-tead) van de Lamont harp (Schotland, 15e eeuw) Uit: R.B. Armstrong, the Irish and Highland Harps (Edinburgh 1904). |
De Brian Boru's Harp (Afbeelding uit W.G. Flood, A History of Irish Music) |
---|
Deze middeleeuwse harp, dat momenteel wordt bewaard
in het Trinity College van Dublin, stond model voor de afbeelding die
op de Ierse (Euro)munt, alsmede het logo van Guiness. Dit gold ook voor
het gouden embleem op de groene vlag, die rebellen droegen, tijdens de
dramatische Paasopstand (Eastern Rising) van 1916. In tegenstelling tot
zijn naam suggereert, was het instrument nooit het bezit van Brian Boru
(Brian Bóruma mac Cennétig) (926/941?–1014). Deze Hoog-Koning of Ard
Righ van Ierland werd beroemd vanwege de Slag van Clontarf in 1014
tegen Viking-opstandelingen, waarin hij zelf het leven verloor. Over de
herkomst van het instrument bestaan verschillende beweringen. Flood (Flood, 1905)
meldt dat de harp rond 1220 gemaakt zou zijn voor Donnchadh Cairbre
O'Brien, koning van Thomond, wiens dood is opgetekend op 8 maart
1242-43. Het instrument zou in de 13e eeuw naar Schotland zijn gestuurd
om te dienen als losprijs voor de vrijlating van de bard O'Daly.
Tegenwoordig gaat men er vanuit dat de harp uit de 14e eeuw afkomstig is.
De
Ierse harpist Arthur O'Neill speelde het instrument bij bijzondere
gelegenheid in 1760, in de straten van Limerick. Voor dit doel was het
instrument van nieuwe snaren voorzien. De laatste eigenaar was Colonel
Conyngham, die de harp in 1781 aan het Trinity College in Dublin
schonk. De Brian Boru's Harp had 29 snaren, waarbij later een bassnaar
is toegevoegd. Het bereik was C - d3 (Flood, 1905).
Deze clársach is in de 15e eeuw gebouwd in de Westelijke Hooglanden
van Schotland. Samen met de Lamont Harp, was de Queen Mary Harp
gedurende lange tijd in bezit van de Robertsons of Lude in
Perthshire. De harp zou in de 16e eeuw geschonken zijn door Queen Mary
van Schotland aan een nazaat van de Robertsons, Beatrix Gardyn van
Banchory.
De laatste die op de harp speelde was John Robertson van
Lude, Perthshire († ca.1729), die gehuwd was met een nazaat van Beatrix
Gardyn. Zijn repertoire is bewaard gebleven en in 1789 gepubliceerd
door John Bowie.
Oorpspronkelijk had het instrument 29 snaren. De langste was 61 cm lang Later werde een extra bassnaar toegevoegd
De Lamont harp was eveneens in de 15e eeuw gebouwd. Mogelijk in het
Schotse Argyll, waarna het door Lilias Lamont in 1460 naar Lude was
gebracht, waar het tot de 19e eeuw bleef.
De Lamont Harp had 31 snaren, waarvan de langste 62 cm bedroeg. Later is een extra bassnaar toegevoegd.
Zowel de Queen Mary Harp, als de Lamont harp zijn te bezichtigen in het National Museum in Edinburgh.
Klik hier voor een foto van de Queen Mary Harp (National Museum of Edinburgh).
Klik hier voor foto's van de Lamont Harp(National Museum of Edinburgh).
De Queen Mary Harp. (From Wikipedia, the free encyclopedia. This image is licensed under the terms of the GNU Free Documentation License, Version 1.2 or any later version) | De Downhill Harp. De karakteristieke kop is een afbeelding van de kop van een aal. | Rose Mooney's Harp (National Museum of Ireland) |
Deze harp is in 1702 door Cormac O'Kelly. Het instrument is in bezit
van Guiness en wordt bewaard in het Guiness Storehouse in Dublin. Het
eigenaardige in dit verband is het feit dat Guiness niet de Downhill
Harp voor hun logo gebruikt maar de Brian Boru's Harp. De harp werd
gekocht voor Denis Hempson, één van de
bekendste deelnemers van het Belfast Harpfestival in 1792. Sinds deze
schenking heeft Hempson de rest van z'n leven op dit instrument
gespeeld. Na de dood van Hempson op de respectabele leeftijd van
112(!), werd de harp nagelaten aan de Bruce-familie van Downhill Derry,
waarna het werd gekocht door de firma Arthur Guinness Son & Company
in Dublin.
Het instrument heeft 30 snaren, waarvan de langste 97 cm bedraagt.
Deze harp werd aanvankelijk abusievelijk O'Neill's of O'Carolan Harp
genoemd. Dit instrument is lijkt, qua model, veel op de Downhill Harp
en is in de 17e of 18e eeuw gebouwd. De harp bevindt zich in Dublin, in
het National Museum of Ireland. De naam O'Carolan of O'Neill Harp
suggereert dat beide harpisten op dit instrument zouden hebben
gespeeld. Deze bewering blijkt echter geen grond van waarheid te
bevatten, hoewel het wel mogelijk is dat een andere O'Neill eigenaar
van de harp is geweest.
Deze harp is voorzien van 36 snaren, waarbij de grootste lengte 118 cm bedraagt.
Turlough O'Carolan. Schilderij van Francis Bindon (c.1690-1765). (Dublin, National Gallery of Ireland) |
Een zeer belangrijke plaats in de Ierse muziek wordt
ingenomen door de composities van Turlough O'Carolan (Toirdhealbhach Ó
Cearbhalláin). Deze blinde Ierse harpist en bard leefde ten tijde van
de barok, een tijd die volgens historici rond 1600 begint en eindigt
met de dood van Johann Sebastian Bach in 1750.
Turlough was de zoon
van een boer die ook als smid werkzaam was. Bij het bereiken van de
14-jarige leeftijd van de jongen verhuisde het, door armoede gedreven,
gezin O'Carolan.
John O'Carolan, Turlough's vader kwam in dienst bij de familie MacDermott Roe in het dorpje Alderford in de County Roscommon. Lady Mary, de 'dame des huizes' zorgde voor de opleiding van Turlough. In 1688, na een waterpokkenepidemie werd Turlough blind. De jongen kreeg gedurende drie jaar harplessen en ontpopte zich al snel tot een vooraanstaand musicus. Op zijn 21ste levensjaar begon hij zijn carrière als reizend harpist en poëet.
Het lukte O'Carolan om de kenmerkende barokmuziek van zijn tijd te combineren met de muziek van de Ierse traditie. Hij liet zich hierbij beïnvloeden door het werk van Italiaanse meesters (Vivaldi, Corelli en Geminiani) en componeerde op Ierse leest geschoeide liederen, airs, marsen, laments en verschillende traditionele dansdeunen. Bekend zijn vele composities onder de naam 'Planxty'. Deze naam gaf hij aan composities die door hem waren opgedragen aan zijn patroons en opdrachtgevers.
Enkele titels van de vele composities (ca. 220 zijn er bekend) van O'Carolan zijn:
'Carolan's Concerto', 'Mrs Judge', 'Mrs MacDermott
Roe', 'Owen O'Rourke', 'Carolan's Welcome', 'The Fairy Queen', 'Sí
Bheag, Sí Mhór' (De kleine heuvel, de grote heuvel. Mogelijk
O'Carolan's eerste bekende compositie), 'Squire Wood's Lamentation',
'Planxty Irwin', 'Planxty Fanny Power', 'Planxty Burke', 'Planxty
Drew', 'Lord Inchiquin', 'George Brabazon', 'Miss McDermott' ('Princess Royal'), 'Eleanor Plunckett' etc.
(Hitchner, 1996)(Yeats, 1984)
midi | |
Si Bheag, Si Mhor ('Kleine heuvel, Grote heuvel') wordt beschouwd als de eerste compositie van Turlough O'Carolan. Klik hier voor een vergroting. (Arr. midi en bladmuziek: Ben Dijkhuis). |
(Voor het volledige repertoire, incl. midi-bestanden, zie:
The Complete Works of Turlough O'Carolan: Contemplator website)
Is mogelijk afkomstig uit het graafschap Roscommon. Vanaf het eind van de jaren 1590, was hij harpspeler in dienst van Sir Robert Cecil, de eerste Graaf van Salisbury. Maakte deel uit van de Royal Musick van Elizabeth I van 1591-1603. Uit 17e eeuwse bronnen, zijn acht composities bewaard bleven, die aan hem zijn toegeschreven. De meeste zijn polyfone dansmelodieëen voor zgn. consorts van drie tot vijf instrumenten, allen voorlopers van de latere consort-instrumenten. Sommige dansen zou hij alleen op de harp hebben uitgevoerd. MacDermott was harpist van de Ierse metaalsnarige harp en zou gedurende zijn leven het instrument met een extra rij van acht snaren hebben uitgebreid rond het middenoctaaf (precies boven de centrale C), voor het aanwenden van chromatiek (Ellis, 1991). De hedendaags harpiste Ann Heymann heeft een bijdrage geleverd aan de interpretatie en uitvoering van MacDermotts composities.
(Ruaidhrí Dall Ó Catháin). Staat ook bekend als Rory O'Kane, of Rory Dall. Deze blinde Ierse 'gentleman' harpspeler verbleef het grootste deel van zijn leven in Schotland. Met name de Atholl-streek van Perthshire. Hij was componist van de beroemde airs: o.a. 'Port Atholl', 'Port Gordon', 'Port Lennox', 'Lude's Supper', 'The Hawk of Ballyshanonn', 'Da Mihi Manum' ('Give me your Hand'). De laatste staat eveneens bekend onder de Ierse naam 'Tabhair Dom Do Lámh'. Sir Walter Scott (1771 - 1832) introduceerde Rory Dall in zijn 'Legend of Montrose' als 'de beroemdste harpspeler van de Westelijk Hooglanden'. In het verhaal figureerde Rory Dall de leraar van Annot Lyle. Het is zeker dat Rory Dall O'Catháin in Schotland is gestorven, mogelijk in een huis van een voornaam persoon, waar hij zijn harp en zilveren stemsleutel achterliet.
Cearbhall Ó Dálaigh. Gerald O'Daly was een tijdgnoot Rory Dall O'Catháin. Het lied 'Eibhlín a Rún' (Eleanór a Rún; Eileen Aroon) is aan hem toegeschreven. Bunting prijsde hem als een man, hoog in rang en kennis, die muziek verhief tot een bijzondere prestatie. (Opmerking: Terwijl Bunting O'Daly in de 17e eeuw plaatst, beweert Flood (1905), dat het lied in 1386 is gecomponeerd door Carrol O'Daly {Cearbhall O Dalaigh} (†1405): een beroemde Ierse minstreel-harpspeler, die door oude annalisten wordt beschreven als de 'chief composer of Ireland', en Ollamh van het Land Corcomroe (in het noorden van het Ierse graafschap Clare).
John en Henry (Harry) waren, zoals Bunting omschreef, twee broers, geboren in het Ierse graafschap Westmeath. Beiden waren uitmuntende componisten en uitvoerders op de harp, in het bijzonder met hun kenmerkende caoinans (lamentaties of klaagzangen). Volgens deze lijn produceerden zij gevoelige passages voor Purcell en O'Hussey, resp. Baronnen van Loughmoe en Galtrim.
Myles O'Reilly (Miles Reilly) was een eminent harpspeler en componist uit Killinkere, in het Ierse graafschap Cavan. Door de harpspelers van het Belfast Harpfestival werd de Schotse air 'Lochabar no more' aan hem toegeschreven. O'Reilly schreef deze onder de titel 'Limericks's Lamentation' (Marbhna na Luimneach). Thomas Connallon zou plagiaat hebben gepleegd, door deze onder de naam 'Lochabar no more' naar Schotland te brengen.
(Met dank aan Simon Chadwick voor de correctie). Stond eveneens bekend als Ruaidhri Mac Gille Mhoire of Roderick Morison, maar ook als Rory Dall(!). Hij kwam uit Bragar, Eiland Lewis (Buiten-Hebriden) in Schotland. Het grootste deel van zijn leven bracht hij door als harpspeler in het gevolg van de McLeods in Dunvegan, Eiland Skye (Binnen-Hebriden). Hij verliet al redelijk vroeg het Ierse graafschap Ulster om naar Schotland te verhuizen, waar hij tot zijn dood aan toe veel faam verwierf. Hij zou aan veel huizen van de Schotse adel ontboden zijn, alsmede aan het hof van koning James VI.
De Connellan-broers zijn geboren in Cloonmahon in het Ierse graafschap Sligo. Van Thomas wordt beweerd dat hij de melodie van 'Limericks's Lamentation' (Marbhna na Luimneach, gecomponeerd door Myles O'Reilly van Killinkere, graafschap Cavan). Hij deed dit onder de titel 'Lochaber', alsof het zijn eigen compositie was. Hij verkreeg een onderscheiding in de vorm van de titel 'baillie', een soort burgemeester, van de stad Edinburgh, waar hij uiteindelijk ook stierf. In Ierland had Thomas veel faam. Thomas was componist van o.a. 'The Dawning of the Day', 'The Golden Star', 'Love in Secret', 'Bonny Jean', 'The Jointure' en 'Molly St. George'. Zijn broer William had een heel andere stijl. Van zijn hand zijn o.a. 'Lady Iveagh', 'Saely Kelly' en 'Molly McAlpine'. Overigens bestaat enige verwarring van een aantal melodieën, aan welke van de twee broers ze moeten worden toegeschreven.
Was een tijdgenoot en vriend van O'Carolan. Hij was de harpspeler voor de Graaf van Antrim. Hij stond bekend als een man met goede manieren en gewoonten. Er is slechts één van zijn composities, 'Miss Hamilton', bewaard gebleven. Toch staat Lyons goed bekend vanwege variaties die hij schreef op een aantal melodieën. Dit deed hij, ondanks dat hij geen klassieke opleiding had, in een pure barokstijl.
Murphy was geboren in Leinster en heeft veel faam verworven als uitvoerend musicus. Hij speelde eveneens in Frankrijk voor Lodewijk XIV. Vanwege het feit dat hij zich een aantal airs en pronkerige opsmuk aanmatigde, wekte dit de nodige irritatie bij O'Carolan. Dit leverde hem een reputatie van zondebok en verfoeilijke concurrent, bij O'Carolan op. De air 'Lord Mayo' is aan Murphy toegeschreven.
Bron: (Ellis, 1991)(Bunting, 1840)(Chadwick, 2004)(Bertrand, 1998).
De 'O'Neill's harp' in het Ulster Museum van Belfast. Foto: auteur. |
Arthur O'Neill. (Uit: Flood, W.H.G.; The Story of the Harp; 1905) |
Een portret van Patrick Byrne. Uit: Armstrong, R. B.; The Irish and Highland Harps; 1904; David Douglas, Edinburgh; p. 139 (suppl.). |
"Byrne's command of the harp was complete, the writer tells us. His
touch was singularly delicate yet equally firm. He could make the
strings whisper like the sigh of the rising wind on a summer eve,
or clang with a martial fierceness that made your pulses beat quicker.
After quaffing a generous tumbler of punch, he would say, "Now,
ladies and gentlemen, I am going to play you the celebrated march
of the great King Brian to the field of Clontarf, when he gave the
Danes such a drubbing. The Irish army is far off, but if you listen
Attentively you will hear the faint sound of their music." Then his
fingers would wander over the upper range of strings with so delicate
a touch that you might fancy it was fairy music heard from a distance.
Anything more fine, more soft and delicate than this performance, it is
impossible to conceive. "They are coming nearer!" And the sound
increased in volume. "Now here they are!" And the music rolled
loud and full. Thus the march went on; the fingers of the minstrel's
right hand wandering farther down the bass range. You find it hard
to keep your feet quiet, and feel inclined to take part in the march
music assumes a merry, lightsome character, as if it were played for
dancers. "Rejoicing for the victory!" But this abruptly ceases; there
is another shriek and dischord, jangling and confusion in the upper
bass stings. The harper explains as usual, "They have found the old
King murdered in his tent." Then the air becomes much slower and
singularly plaintive. "Mourning for Brian's death." There is a firmer
and louder touch now, with occasional plaintive effects with the left
hand. "They are marching now with the brave old King's body to
Drogheda." The music now assumes a slow and steady tone, the tone
is lowered, and grows momentarily louder and louder, till finally it
dies away...And all these marvellous effects are produced upon what
is used as a simple dance tune in the south of Ireland."
[CHAPTER VII HARPERS OF NOTE]
Blind John Parry of Ruabon. Geschilderd door William Parry. |
Portret van John Parry (Bardd Alaw), gepubliceerd in 'The Welsh Harper' (1839). Bron: Digital collection of the National Library of Wales. |
John Thomas (Pencerdd Gwalia) |
De tympanum was de Latijnse voor een soort Romeinse lijsttrom.