Musicologie van de Keltische en naburige stijlen |
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra] |
"...the many features in the system shows the harmonic conception to have been fundamental and more ultimate then the melodic...."
Peter Crossley-Holland in zijn 'Secular Homophonic Music in Wales in the Middle Ages', 1942
INHOUD van deze pagina (verberg)
Lees eerst Cerdd dant. Deel 1: Achtergronden en historische bronnen.
Zie voor het vervolg: Cerdd dant. Deel 3: Het Robert-ap-Huw-manuscript: maatvoering en ritme
Whittaker, P.D.; British Museum, Additional MS 14905; An Interpretation and Re-examination of the Music and Text; 1974; M.A. Thesis submitted to the University College of North Wales, Bangor.
Dit proefschrift is te downloaden van Bangor University website, Robert ap Huw sectie.
Greenhill, P.; The Robert ap Huw Manuscript: An Exploration of its Possible Solutions; privé-dissertaties, gedeponeerd in het archief van het Centre for Advanced Welsh Music Studies; 1995-2017.
Deze dissertaties van Peter Greenhill zijn te downloaden van Ross Andersons Music Page.
Het tijdschrift Welsh Music History nr. 3 (1999, University of Wales Press, Cardiff) is een themanummer over het Robert ap Huw-manuscript. De artikelen van dit tijdschrift zijn te vinden op de website: Welsh Journals (National Library of Wales).
De studie van het historische cerdd dant-materiaal, is nog steeds een belangrijke bron van onderzoek. Tijdens de laatste decennia van deze en vorige eeuw, is door verschillende specialisten uitgebreid research op gepleegd. (Zie ook 'Centre for Advanced Welsh Music Studies' onder auspiciëen van de Bangor University of Wales).
Op het gebied van de ontcijfering van de Robert-ap-Huw-tabulaturen, zijn de meest uitgebreide en zeer nauwgezette wetenschappelijke studies van Paul Whittaker (Whittaker, 1974) en Peter Greenhill (Greenhill, 1995-2000) van belang.
Met name het werk van musicus en musicoloog Peter Greenhill heeft geresulteerd tot een intensieve theoretische en praktische analyse van het Robert-ap-Huw-manuscript, hetgeen een verfrissend inzicht voor interpretatie en ontcijfering voor de tabulaturen heeft opgeleverd.
Paul Whittaker heeft op zijn beurt zijn oorspronkelijke proefschrift deels moeten herzien en ondersteunt daarmee de recentere theorieën van Peter Greenhill. Zie: Caveat (Voorbehoud op de thesis). Daarnaast heeft Whittaker in navolging van Greenhill nauwgezet vervolgonderzoek gedaan naar de harmonische vormen van het RaH-ms (Whittaker, 2007).
Greenhills werk heeft naar een duidelijke samenhang geleid met betrekking tot de stemming van de harp, de speeltechniek, het metrum en het ritme. Daarnaast geldt hier ook een andere belangrijke bijdrage van Greenhill, namelijk de brug die hij heeft kunnen slaan tussen cerdd dant ('kunst der snaren') en de poëtische tegenhanger cerdd dafod ('kunst der spraak'). (Greenhill, 1995, Part 8 Verse)(Greenhill, 2011, Studia Celtica). (Zie ook: Vormen en technieken: Bardisch vers: Het bardisch vers in een muzikale context)
Voordien hebben diverse andere onderzoekers en musici hun bijdragen geleverd om tot ontcijfering van het RaH-ms te komen, waarbij de opvatttingen nogal sterk uiteenlopen. Dit heeft helaas niet geresulteerd in een verbetering met betrekking tot een eenduidige samenhang. Het valt buiten het bereik van dit artikel om uitgebreid uit de bijdragen van de diverse auteurs te citeren, daar hun werk ondertussen is becommentarieerd, hetzij geheel of gedeeltelijk verouderd is. Hier volgt een overzicht van deze auteurs en hun relevante werken:
De 19e-eeuwse bijdragen:
De 20e eeuwse bijdragen:
De lotgevallen van het manuscript na de dood van Robert ap Huw is niet duidelijk. Het manuscript kwam 70 jaar na de dood van Robert ap Huw, in handen van de antiquaar Lewis Morris uit Angelesey (1701-1765), die het document mogelijk had gekocht van de uitgever John Roderick (Siôn Rhydderch), vlak voor de laatste zijn dood in 1735. Voordat Lewis Morris de officiëe eigenaar was had hij mogelijk wel een opmerking geplaatst en een inhoudsopgave toegevoegd. Een deel van de paginatie (p. 9-14) is echter niet meer aanwezig in het document en verloren gegaan. Lewis Morris schatte de waarde van het document goed in en vond het nodig om het manuscript van diverse toevoegingen en aantekeningen te voorzien. Na Lewis dood kwam het document in bezit van zijn jongere broer Richard Lewis (1703-1779), die nog eens samen met zijn zoon Richard jr. (geb. 1762) extra geschreven materiaal op de nog aanwezige blanco pagina's toevoegde. Richard leende het boek aan verschillende belangstellenden uit, waaronder de Engelse musicoloog Charles Burney en kwam in 1779 in handen van de Welsh School in Londen, wiens bestuurders het uiteindelijk in 1844 overdroegen aan het British Museum in Londen (Harper, 2007), waar het zich nog steeds bevindt.
Het is een interessant gegeven, dat ondanks de eeuwenoude bardische traditie van uitsluitend mondeling-auditieve doorgifte van de kunst, de behoefte ontstond om de muziek door middel van deze tabulaturen op schrift te zetten.
Sally Harper meent dat mogelijkerwijs de muziek zo complex werd, dat het uiteindelijk lastig werd om deze binnen de afgebakende conventies van overdracht te handhaven. Dit zou dan geresulteerd hebben in de efficiënte notatie dat als een extra geheugensteun moest dienen (Harper, 2007). Daarnaast hadden docenten (athrowon) in cerdd dant blijkbaar de behoefte om vanuit didactische overwegingen bepaalde oefeningen te noteren. In dat verband kan er verwezen worden naar de practische oefeningen voor de 24 mesurau in het RaH-ms, onder de naam van clymau cytgerdd ('knopen van de harmonie'). Men neemt aan dat deze korte composities, samen met de tabulaturen in het manuscript zijn overgenomen uit een werk van de harpist, pencerdd/athro Wiliam Penllyn (fl. ca. 1550-1570) (Greenhill, 1995; Synopsis, p.5). De notatievorm is niet zondermeer door een ongeoefend musicus te lezen, en het mag duidelijk zijn dat het voor de hand ligt dat het voor latere onderzoekers een behoorlijke uitdaging was om zich in de ontcijfering te verdiepen.
Er is vastgesteld dat het document uit meerdere lagen bestaat, als eerste laag het oorspronkelijke gekopieerde materiaal, de tweede laag met toevoegingen door Robert ap Huw in tweede instantie. Uit deze toevoegingen blijkt dat het originele werk dat door ap Huw werd gekopieerd kennelijk ver weg van hemzelf stond, en dat er blijkbaar ook voor hem problemen waren met betrekking tot de toegankelijkheid van het manuscript (Greenhill, 1995; Synopsis, p. 5). Een derde laag zijn de 18e-eeuwse aantekeningen en toevoegingen van Lewis en Richard Morris en Richard jr.. Het manuscript bevat overigens veel kopieerfouten. De meest in het oog springend zijn de verkeerde mesur-aanduidingen in de clymau-cytgerdd-sectie tot p. 97, vanaf waar hij de juiste mesur toevoegde.
18e-eeuwse toevoegingen van Lewis en Richard Morris | ||
fol 1r | Fragment met betrekking tot de binding en de bevestiging van het eigendom van Lewis Morris (1742) en Richard Morris (1771) | |
fol 1v | Referentie dat een deel van de tekst in gedrukte vorm is uitgegeven in de Myvyrian Archaeology, deel 3 en in de Transactions of the Cymmrodorion Society deel 1, p. 311 | |
fol 3r | Tekst van de Cadwedigaeth Cerdd Dannau, door Richard Morris gekopieerd 'from an old manuscript of Sir Watkin William Wynne' | |
fol 3v-4r | De koninklijke opdracht voor de Caerwys eisteddfod van 1567, gekopieerd door Richard Morris | |
fol 4v | Een schets van Mostyn ariandlws telyn door Richard Morris | |
fol 5r | Een pagina in de vorm van een historische terugblik, getiteld 'Musica neu Beroriaeth' ('Muziek der Britten'). "The following Manuscript is The Musick of The Britains, as settled by a Congress, or Meeting of Masters of Music, by order of Gryffydd ap Cynan, Prince of Wales, about A.D. 1100. With some of The most antient pieces of The Britains, supposed to have been handed down to us from the Britisch Druids" "This Manuscript was wrote by Robert ap Huw of Bodwigen in Anglesey, in Charles ijnd 1st time. Some Part of it copied then, out of W.m Penllyn's Book." | |
Begin van de paginatie (toegevoegd door Lewis Morris) | ||
p. 1-2 | Inhoudsopgave, in ca. 1723/24 door Lewis Morris toegevoegd | |
p. 3 | Fragmenten van een pedagogisch dialoog uit 'an old manuscript', door Lewis Morris in 1738 gekopieerd. | |
p. 5-7 | De tekst van de Dosbarth Cerdd Dannau, door Lewis Morris gekopieerd | |
p. 9-14 | Lacune: De pagina's worden vermist of zijn verwijderd | |
Originele gedeelte door Robert ap Huw gekopieerd | ||
p. 15-22 | Tabulaturen voor de vier gostegion ('preluden'). Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 4.1, met: | |
p. 23-34 | Tabulaturen voor de clymau cytgerdd ('knopen der harmonie'). Oefeningen voor de 24 mesurau. Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 4.1, met: | |
p. 35 | Tabel met figuraties betrokken op de speeltechniek voor de harp (Gogwyddor y prikiad) Met ritmische suggesties, aangebracht door Lewis Morris |
|
p. 36-101 | Tabulaturen voor caniadau, ceinciau, profiadau. Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 4.1. | |
p. 102-105 | Titels van colofnau, cadeiriau en clymau. Naar verluidt uit andere boeken. Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 5.2 | |
p. 106 | Titels van caniadau, in de tabulaturen en van elders gekopieerd. Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 5.1 | |
p. 107 | Lijst van de 24 mesurau met hun symbolen, Zie voor een compleet overzicht Cerdd dant. Deel 1: Achtergronden en historische bronnen, par. 1.4 | |
p. 108 | Diagrammen van zeven cyweiriau, de namen en snaarzettingen. | |
p. 109 | Verzameling aan diverse gegevens, waaronder titels van zeven composities en hun mesur; twee extra cyweiriau. Met krappe invoegingen van een later handschrift van Lewis Morris: cyweiriau en een woordenlijst. | |
p. 111 | Kopie van een brief, betreffende 'O W' van Landegfan (mogelijk latere toevoeging door Robert ap Huw) | |
p. 112 | Meer titels van clymau door Robert elders getabuleerd. Cerdd dant. Deel 1: appendix C, par. 5.3 | |
Toevoegingen door Lewis Morris, Richard Morris en Richard Morris jr. | ||
p. 113-115 | Lijst van caniad en cwlwm-titels, ontleend aan 'Dr. John David Rhys's Grammar' [= Siôn Dafydd Rhys, Institutiones et Rudimenta (1592) (Harper, 2007) ] door Lewis Morris. | |
p. 116-117 | Vervolg uit dezelfde bron door Lewis Morris, met op p. 117 de 14 prifgeinciau door Cadwgan en Cyhelyn | |
fol. 62r-64r | De tekst van het Statuut van Gruffud ap Cynan, door Richard Morris jr. gekopieerd. Voorzien van annotaties van zijn vader Richard Morris. |
Een typisch fragment van de harptabulatuur uit het Robert ap Huw manuscript p. 36. Caniad y gwynn bibyd. |
De odoniaanse notatie in het handschrift van Robert ap Huw. De basis van het octaaf is de toon G, dit in tegenstelling met de hedendaagse aanduiding, alwaar de C als grondtoon voor het octaaf wordt toegepast. Door middel van o.a. horizontale strepen en punten, worden de noten van de verschillende octaven van elkaar onderscheiden. |
Hoewel de tabulatuur van het RaH-MS uniek is, zijn door Paul Whittaker een aantal parallellen aangetoond met o.a. continentale tabulatuurnotaties, waaronder:
De tabulatuur is ingedeeld in kolommen, waarin de informatie van de compositie aanwezig is. Een kolom bevat zowel het deel boven de lijn (bovenpartij, 'upper part') als onder de lijn (onderpartij, 'lower part'). De plaatsbepaling van een bepaalde kolom wordt weergegeven door drie getallen, bijv. 47.3.3. Dit betekent dat de kolom zich op pag. 47 bevindt, op de 3e regel, 3e kolom.
De composities zijn in het algemeen in passages opgedeeld in tien tot zeventien secties. Een vertikale geribbelde lijn geeft het einde van een sectie aan.
Naarmate het stuk vordert, worden de secties een stapje hoger in de moeilijkheidsgraad. Iedere sectie bestaat in principe uit twee onderdelen. Dit zijn de cainc (letterlijk: 'tak', meervoud: ceinciau) en de diwedd (afsluiting in de vorm van een soort refrein). De cainc is op basis van een complete mesur ingericht.
De ceinciau vormen feitelijk de aan elkaar gerelateerde onderdelen van een compositie. In het RaH-manuscript worden de secties met romeinse cijfers aangeduid en afgesloten met geribbelde verticale lijn. In iedere volledige sectie wordt de cainc tweemaal gespeeld en daarna gevolgd door een kortere diwedd ('afsluiting'). Het cainc-element varieert bij iedere opeenvolgende sectie, terwijl de diwedd, als een soort refrein vaak min of meer constant blijft.
Een uitzondering zijn de clymau cytgerdd en het stuk kaniad y gwyn bibydd, die geen diwedd-element bezitten.
Overigens wordt in het RaH-manuscript de term ook gebruikt bij twee korte op zichzelf staande composities: 'kaingc ruffudd ab adda ap dafydd' en 'kaingc dafydd broffwyd'.
In de tabulaturen wordt zeer vaak het woord 'bis' ('herhaal') gebruikt, vaak in combinatie met symbolen en instructies voor een extra aanwijzing die op de herhaling betrekking heeft. Dit soort symbolen zijn spiraal- en kruisvormige figuren. Bij het einde van een sectie ziet men dikwijls het woord ffordd ('ga door op dezelfde wijze').
Zo kan het commando 'bis dechrau o'r groes' geïnterpreteerd worden als: 'herhaal vanaf het kruis-teken aan het begin [tot aan het eerste spiraal-teken]'. De meest toegepaste commando is 'ffordd', hetgeen het volgende impliceert: 'ga door als de vorige sectie, uitgaande van de variatietechniek, die zojuist is geïntroduceerd'. Dezelfde symboliek treft men ook aan in het Iolo Morganwg-manuscript. Volgens Whittaker zijn deze commando's in het RaH-ms niet consistent. De spiraaltekens zijn vaak weggelaten, zodat de instructie 'bis dechrau' ('herhaal vanaf het begin') tot het einde van de sectie geldt. Bij aanwezigheid van het spiraalteken wordt het: 'herhaal vanaf het begin tot aan het spiraalteken'. Robert ap Huw gaf vaak weinig ruimte voor dit soort commando's, zodat hij zich louter beperkte tot de woorden 'ffordd' en 'dechrau', maar niet in een bepaalde samenhang. (Whittaker, 1999)
Peter Greenhill geeft in de appendix van zijn dissertatie 'Metre' een compleet overzicht van de sectieindeling, inclusief de herhalingen, van ieder stuk. (Greenhill, 1998,Metre-Appendix). Bijv.:
gosteg dafydd athro | ||
i | 15.1.1 - 2.7 15.1.1 - 2.7 15.2.8 - 3.19 |
1e helft van de cainc 2e helft van de cainc diwedd |
ii - vi | op dezelfde wijze als bij i | |
vii | 17.3.1 - 4.20 17.4.17 - 4.27 | |
viii - x | op dezelfde wijze als bij i |
De gehele sectie ziet er dan als volgt uit:
Een passage uit het RaH-ms op pagina 23. Een handige aanduiding is: 23.1.1-26 - 23.2.1-26, d.i. pagina 23, regel 1, kolom 1-26 en regel 2, kolom 1-26. Dit betreft de eerste oefening van de Clymau Cytgerdd-sectie (pag. 23-34) in de mesur mak y mwn hir. Klik hier voor de vergroting van de afbeelding. |
Het metrum 'mak y mwn hir' is één van 24 wettige metra ('pedwar mesur', 'twenty-four measures') van cerdd dant. Deze en de overige mesurau vindt u in het vorige artikel Cerdd dant. Deel 1: Achtergronden en historische bronnen, par. 1.4. |
Een tweede voorbeeld is Caniad y Gwyn Bibydd ('Song of the White Piper', pag. 36-37). Metrum: 'tytyr bach' : OO11OO11
Een korte passage uit het RaH-ms, de eerst cainc (tevens sectie i) van Caniad y Gwyn Bibydd (p.36-37). Aanduiding: 36.1.1-16. Klik hier voor een vergroting van de afbeelding. |
De afwisseling van cyweirdant en tyniad, zorgt dus voor een wisselend harmonisch niveau. De akkoorden wijken, in grote lijnen, niet verder dan een toon (secunde) van elkaar, hetgeen impliceert dat dit harmonisch systeem anders werkt dan de conventionele tonica-dominant-harmonie.
Men refereert in dit verband naar het systeem van de zgn. double tonic (letterlijk: 'dubbele tonica'), een techniek die men in de (vooral oude) Britse, Ierse en Schotse muziek, veelvuldig tegenkomt. In het eerste artikel: Cerdd dant. Deel 1 is hier al het een en ander over gezegd.
Whittaker verwijst in dit verband naar de z.g.n. 'Wechselklank' die reeds in een 15e eeuws traktaat is opgemerkt als een belangrijk Engels principe voor opeenvolging van klanken. Als voorbeeld wordt naar de harmonische structuur van de Middel-Engelse 'Summer-canon' ('Summer is icumen in') verwezen. Verder merkt Whittaker op, dat in de 14e en 15e eeuw, dit soort afwisselende patronen vaker voorkwamen, met name op de Britse eilanden, doch ook op het continent(Whittaker, 1974).
Peter van der Merwe spreekt in dit verband over de 'pendular harmony', met de heen-en-weer gaande slinger als metafoor (van der Merwe, 1989). Een andere toepasbare term in dit verband is 'polaire harmonie'. De laatste term is mijns inziens correcter dan pendulaire harmonie, omdat de laatste term abusievelijk een heen-en-weer-gaande beweging, als van een slinger of pendulum suggereert. Hetgeen meestal niet het geval is.
Belangrijk in dit verband, dat er sprake moet zijn van een verschuiving van de melodische frasen en/of harmonie van een toon (secunde), hetgeen reeds is gedefinieerd in Francis Collinsons 'The Traditional and National Music of Scotland' (Collinson, 1966):
"A piper of the writer's acquaintance once referred to this particular progression as 'the double tonic' obviously in the sense of the tonic or 'keynote' being shifted between the two 'keys' of the true tonic key and the 'key' or triad one full tone lower. The term has no basis of authority as far as the writer is aware, but it is a convenient one for the purpose, and he proposes to use it in this sense throughout the rest of the book.
One may find also a variation of the same formula in the sequence of a minor chord followed by the major triad on the tone below (a sequence of chords also to be found in the bagpipe scale)."
De Schotse double-tonic doet zich zowel voor bij de oude 'lichte pipemuziek' (ceòl beag), als in de meer geavanceerde kunstmuziek voor de Schotse Highland Bagpipe, de piobaireachd (ceòl mòr).
Met betrekking tot de definitie kan men op een dwaalspoor terecht komen bij het raadplegen van onjuiste bronnen. Zo kan men in de veronderstelling komen dat de double-tonic niet alleen voor een verschuiving van één toon geldt, maar voor alle intervallen. Dit is het geval in een onjuiste beschrijving op Wikipedia (EN) (bezocht in november 2014), waarin men ook terugvalt naar andere muzikale stromingen, waarbij zelfs verschuivingsintervallen van een kwint optreden. Men refereert in dit Wikipedia-artikel naar het werk van Peter van der Merwe, 'Origins of the popular style'. Op deze wijze valt men in harmonisch opzicht terug op het conventionele tonica-dominant-principe, hetgeen per definitie onjuist is!
Tulloch Gorum, uit Donald MacDonald's 'Instruction' (1817). De contrasterende elementen zijn hier met I en O aangegeven, alsmede met een andere kleur. Er is hier sprake van afwisselende niveaus van een interval ter grootte van een secunde. De opeenvolging is voor de eerste twaalf maten is IOII. Deze afbeelding ontleend aan (Brown, 2009) en www.piobaireachd.com/MacDonald. | |
Midi Uitvoering met versieringen. | Midi Uitvoering zonder versieringen. |
De double-tonic herkent men ook in oude Engelse hornpipes, vooral indien men onder de melodie bastonen impliceert (Ward, 1990). De Schotse musicoloog en musicus, Barnaby Brown, refereert naar de afwisseling van een 'melodisch centrum' in de traditionele muziek van geïsoleerde gebieden, waaronder het Griekse eiland Karpathos en die van het Italiaanse eiland Sardinië ('a tenores'-zang). Daarbij maakt hij eveneens een vergelijking met de cyweirdant/tyniad- afwisseling ('binary measures') en de afwisselende frasen in de melodie.
Metaforen zoals 'licht' en 'schaduw' zijn volgens hem meer op z'n plaats. De ene frase vormt samen met de drones, de 'licht'-harmonie, terwijl de andere de dissonante 'schaduwrol' vervult. (Brown, 2007)(Brown, 2009)
Even een voorbeeld, de onderstaande passage geeft de transcriptie van de opening van sectie 4 van kaniad bach ar y go gywair (RaH-ms 44.5.1-14). Deze staat in de mesur van korffiniwr 11001011.11001011. Ieder digit bestaat uit twee akkoorden (Whittaker, 2007):
De groene letters (noten) geven de hoofdakkoorden voor een digit aan. Het akkoord op de cyweirdant '1' zijn de tonen (van laag naar hoog) C - G - A - E en van de tyniad '0' zijn dat B - F - G - D.
De akkoorden die men tegenkomt, zijn soms wel en soms niet betrokken op de modaliteit van de melodielijn. De slottoon van de melodie zou, in conventionele zin aan de grondtoon van het slotakkoord moeten zijn gebonden, maar dat blijkt in cerdd dant geen absolute noodzaak te zijn.
De akkoorden hoeven niet persee in grondligging op te treden. Er komen veel akkoordomkeringen voor, met name sextakkoorden, maar ook toevoegingen van extra tonen.
Anderszijds blijkt het ook mogelijk te zijn, dat de melodische modaliteit onafhankelijk van die van de harmonie optreedt, hetgeen een opmerkelijk fenomeen in cerdd dant is. Als voorbeeld beschouwen we het stuk 'yr gosteg fawr neu gosteg ap ieuan ap y go' (p. 22, sectie XIII slot). Het akkoordenschema hiervan is in grote lijnen gebaseerd op F-A-C-D (cyweirdant) en G-C-E (tyniad). Als we dit in termen van de klassieke akkoordenleer zouden beschouwen, is het cyweirdant-akkoord de eerste inverse van een klein septiemakkoord op D (Dm7-akkoord met F in de bas) en het tyniad akkoord de 2e inverse van de grote drieklank op C (C-akkoord met G in de bas). Het laatste akkoord is aan het einde van iedere afzonderlijke sectie altijd cyweirdant. In dit geval dus het akkoord F-A-C-D. Daarnaast is de slottoon van de afsluitende melodiecadens, voor alle secties, de toon C.
Hiermee is de melodische modus in C (mixolydisch) in een II6 (Dm/F) (slot) en I64 (C/G) harmonie geconsolideerd en gaat daarbij in tegen de conventionele functieleer, omdat men als slotakkoord een drieklank in grondligging zou verwachten.
Voor de cyweirdant '1', lezen we het akkoord F - B - D - F af. Dit akkoord is een drieklank in een sextligging (B=B♭!). Daarnaast lezen we voor de tyniad '0' de drieklank A - C - F, eveneens een drieklank in sextligging.
De klasse of 'pitchlevel' definiëren we dan als resp. 'G - B - D - F' (dus met een verzwegen G) voor '1' en 'F - A - C - E' (met een verzwegen E) voor '0' (pitchlevel 4). Zoals hiervoor gezegd, zeggen de pitchlevels per definitie niets over de melodische modaliteit van de stukken. Er zijn gevallen waarin de melodische modaliteit iets afwijkend van de harmonische modaliteit zijn1). Ondanks dat de melodische tonaliteit kan afwijken van de harmonische modus, is deze zodanig, dat ze altijd afhankelijk van elkaar optreden. De afwijking zal altijd een kwint boven de harmonische modus uitkomen Greenhill, 2017, p.5).
Paul Whittaker stelde in het totaal vier pitchlevels in het manuscript vast. De volgende tabel geeft hiervan een overzicht voor alle stukken in het RaH-ms, uitgezonderd de twaalf afwijkende composities van pagina 56-65 ('pwnc ar ôl profiad', 'cainc ruffudd ab adda ap dafyd', cainc dafydd broffwyd', 'y ddigan y droell' en de acht 'profiadau'). De oplopende pitch levels verschillen een kwint van elkaar. (Whittaker, 2007). Daarnaast is in de tabel de grondtoon van de melodische modaliteit weergegeven. De modaliteit van de melodieën blijkt in grote lijnen beperkt te zijn, zo zijn de melodische modi van de meeste stukken in het manuscript gebaseerd op de grondtonen F, C, G en D.
(naar Greenhill, 2000, part 3: Tuning):
Naam van het stukken | Pitchlevel | Cyweirdant 1 |
Tyniad 0 | Melodische modus: Tonica/slottoon (Greenhill, 2000, part 3: Tuning) | Harmonische modus en tonaal centrum (Greenhill, 2017, Tuning supplement, p. 3) |
kaniad ystafell | 1 | E-G-B-D | D-F-A-C | G | G-dorisch |
kaniad marwnad ifan ap y go(f) | 1 2 |
E-G-B-D A-C-E-G |
A-C-E-C G-B-D-F | G en C | G-dorisch en C-mixolydisch |
klymau cytgerdd | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C | C-mixolydisch |
gosteg dafydd athro | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C | C-mixolydisch |
kaniad y gwyn bibydd | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C (slottoon: A) | C-mixolydisch |
kaniad bach ar y go gower | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C | C-mixolydisch |
kaniad llywelyn ap ifan ap y go(f) | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | G en C | C-mixolydisch |
kaniad suwsanna | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | G en C | C-mixolydisch |
kaniad y wefl | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C | C-mixolydisch |
kaniad san silin | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | G | C-mixolydisch |
kaniad krych bragd gower | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C, D en C | C-mixolydisch |
kaniad hun wenllian | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | G en C | C-mixolydisch |
kaniad pibau morfydd | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | G en C | C-mixolydisch |
kaniad llywelyn dylynior | 2 | A-C-E-G | G-B-D-F | C | C-mixolydisch |
gosteg yr halen | 3 | D-F-A-C | C-E-G-B | C | F-ionisch |
yr osteg fawr neu gosteg ifan ap y go(f) | 3 | D-F-A-C | C-E-G-B | C | F-ionisch |
gosteg lwyteg | 3 | D-F-A-C | C-E-G-B | C | F-ionisch |
kaniad kydwgan | 3 | D-F-A-C | C-E-G-B | F | F-ionisch |
kaniad kynwrig benkerdd | 3 | D-F-A-C | C-E-G-B | F | F-ionisch |
kaniad tro tant | 4 | G-B-D-F | F-A-C-E | D, B♭ | B♭-lydisch |
In het laatste essay van Peter Greenhill uit 2017, is een complete lijst van de pitch levels opgenomen, waarbij het aantal van vier pitchlevels van Whittaker zijn uitgebreid tot zeven. Samen met de bijbehorende harmonische modaliteit en tonaal centrum (lees voor B, B♭)(Greenhill, 2017, Tuning supplement, p. 3):
Tonaal centrum | Harmonisch modaliteit | Cyweirdant noten | Tyniad noten |
G | Dorisch | E-G-B-D | D-F-A-C |
A | Frygisch | F-A-C-E | E-G-B-D |
B | Lydisch | G-B-D-F | F-A-C-E |
C | Mixolydisch | A-C-E-G | G-B-D-F |
D | Eolisch | B-D-F-A | A-C-E-G |
E | Lokrisch | C-E-G-B | B-D-F-A |
F | Ionisch | D-F-A-C | C-E-G-B |
De twee harmonische functies cyweirdant en tyniad werken niet louter contrasterend, zodat ze onderling goed van elkaar zijn te onderscheiden, maar vullen elkaar ook aan. Het is in het bovenstaande overzicht te zien dat de cyweirdant en tyniad één noot gemeenschappelijk kunnen hebben. Dit laatste is belangrijk als men de rol van dissonanties binnen de dynamiek van het harmonische bouwwerk wil begrijpen. De nootgroepen van cyweirdant en tyniad, worden in het algemeen behandeld als consonant, zelfs als ze enigszins dissonant voor onze oren mogen klinken, zodat zij geen oplossing in klassieke zin nodig hebben. Toch wordt aan onze verwachting van spanning in de richting van een oplossing voldaan via dissonante hybrideakkoorden. Deze akkoorden bevatten de genoemde gemeenschappelijke noten binnen de cyweirdant- en tyniad nootgroepen.
Whittaker geeft als voorbeeld de bovenstaande afbeelding van de passage van kaniad bach ar y go gower. De laatste kolom van deze passage toont het tyniad akkoord C-D-F-C-D. De hoogste C gaat vooraf aan het akkoord, die snel wordt gedempt en speelt derhalve geen rol. Het akkoord aan het eind van de passage luidt dan netto C-D-F-D. Terwijl D en F tyniadnoten zijn, is de C een cyweirdant-noot die een moment van rust aan het einde van de frase bewerkstelligt. Dit patroon zet zich door in de rest van de sectie en leidt ertoe dat het laatste akkoord van de cadens aan het einde van de sectie, onweerlegbaar qua inhoud een cyweirdant-akkoord is. De hybride akkoorden zijn alleen mogelijk omdat de onderlinge nootgroepen van cyweirdant en tyniad duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden. (Whittaker, 2007)
Greenhill heeft bewijsvoering aangevoerd dat de tabulaturen van het RaH-ms zijn gebaseerd op slechts één enkelvoudige stemming van een harp met 25 snaren. De consistentie hiervan blijkt uit dat alle stukken van het manuscript goed zijn te spelen, met behoud van muzikale coherentie. Dat wil zeggen zonder storende overmatige intervallen (tritonus) en ongewenste dissonanties. Binnen de notatie blijkt echter één restrictie noodzakelijk, namelijk dat het symbool b, een b-rotundum voorstelt, waarmee de b-molle of de toon bes (b♭) wordt bedoeld. (Greenhill, 2000, part 3: Tuning). Daarnaast is er bewijs dat binnen één enkelvoudige stemming van de harp, meerdere tempereringen of intonaties mogelijk waren. Dit gegeven is in tegenstelling met de oude ideeën, waarin vele onderzoekers en auteurs een voortdurende omstemming (scordatura) voor de diverse muziekstukken verlangden. Dat volgens Greenhill de diverse verouderde scordaturamodellen verworpen kunnen worden, is juist het gevolg van de nu aanwezige consistentie, samenhang en detail in het complete muzikale beeld van het RaH-ms, zoals dat na jarenlange studie en het spelen van de muziek is gebleken.
Het bovenstaande impliceert echter niet dat er geen andere stemmingen konden werden toegepast. Zo is het aantoonbaar dat zowel de toon B♭ als B aangewend konden worden (Greenhill, 2000, part 3: Tuning). De term 'tro tant' ('gedraaide snaar'), zou gezien de letterlijke betekenis hier mogelijk betrekking op hebben. Overigens bevat het RaH-ms geen muziek, waarin enige vorm van scordatura wordt toegepast.
In de aangegeven toonschaal blijkt dat de lage toon ee in het manuscript ontbreekt, hetgeen herkenning oproept met de stemming van Edward Bunting voor de Ierse harp in het geval van Tead leaguidh-stemming (stemming met de 'vallende snaar', waarin de E naar F is gestemd) (Bunting, 1840). In tegenstelling met Bunting, zijn er geen twee snaren (Bunting: 'the sisters') in dezelfde toon gestemd.
Dat de door Greenhill bewezen stemming klopt blijkt gemakkelijk in te zien als men er van uit gaat, dat de smaak van samenklank ten tijde van cerdd dant grotendeels overeenkomt met de heersende muzikale opvattingen met betrekking tot consonantie en dissonnantie in de kunstmuziek van het Europese vasteland. Men hanteerde, vanuit de Guidoneaanse hexachordiek één soort chromatische inflectie, n.l. de verlaging van b naar b♭. Feitelijk was de toon b♭ niet louter een afgeleide van de toon b, maar een volkomen gelijkwaardige toon. Dat de b♭ in cerdd dant boven b-naturel in gebruik was, blijkt uit het feit dat men zijn best heeft
gedaan om de tritonus (diabolus in musica, d.w.z. overmatige kwart of verminderde kwint) in de tabulatuur te vermijden. Uit Greenhill's analyse blijkt, dat van de harmonische intervallen G-C, A-D, B-E, C-F, D-G, E-A en F-B, inderdaad
één kwint consequent wordt vermeden, n.l B-E. Als men op deze plaats een tritonus aanvoelde, dan kan dit alleen de overmatige kwart Bes-E zijn geweest.
Alle andere kwarten komen in vrijwel gelijke mate in het RaH-MS
voor. (Greenhill, 2000)
Eén van de onderwerpen die sinds eeuwen ter discussie staat, is de interpretatie van de betekenis van de z.g.n. cyweiriau (enkelvoud: cywair). Mede vanwege de eeuwenoude traditie van de mondelinge doorgifte van kennis en vaardigheden, valt de werkelijke betekenis van cyweiriau niet eenvoudigweg uit de oude manuscripten af te leiden.
Hoewel de term cywair gedurende de laatste tweehonderd jaar beschouwd werd als een concrete snaarstemming voor de harp (telyn), modus of toonsoort, blijkt deze betekenis niet met recente bevindingen overeen te komen. In de middeleeuwse eisteddfod-traditie, bestaat in dit verband de restrictie van de zgn. vijf rechtmatige, gewaarborgde cyweiriau van cerdd dant ("y pum cywair safedig a gwarantedig", AB Peniarth MS 155, p. 79-83, ca. 1561. (Harper, 2007)), als een soort richtlijn die zowel betrekking op de harp als de crwth had. In het RaH-ms, waarin de tabulatuur specifiek voor de harp is bedoeld, worden drie composities in verband met een cywair genoemd en enkele in lijsten van titels in het manuscript. We komen ze echter ook in diverse lijsten in diverse andere bronnen tegen:
Naam cywair | Betekenis |
Is gywair | Is: onder, laagste |
Cras gywair | Cras: wrang, hard, droog, krassend |
Lleddf gywair | Lleddf: zacht, kalm, teder en vredig |
Go gywair | Go: wat, ongeveer |
Bragod gywair | Bragod is een metafoor voor bitter-zoete harmonie, betrekking hebbend op het Engelse braggat, een drankje dat door de ouden werd gemaakt uit een gefermenteerd mengsel van de wort van bier en honing met een bitterzoete smaak. |
(Whittaker, 1974) |
Verder komt men in het RaH-ms ook de termen Uwch gywair (Uwch: onderste) en Tro Tant ('gedraaide snaar') tegen. De laatste behoort niet tot de cyweiriau, maar heeft, gezien de betekenis, mogelijk wél betrekking tot een omstemming van de snaar B←→ B♭.
Het woord cywair treft men eveens aan in het reeds besproken woord cyweirdant (=cywair-dant, 'dant', 'tant' = snaar), een term dat ook werd gebruikt om verschillende snaarnamen aan te duiden. Sinds lange tijd werd dit een reden om met cywairiau de toonhoogten van de individuele snaren van de harp aan te duiden en als zodanig in termen van toonsoort of modus aan te wenden.
Tegenwoordig betekent cywair inderdaad toonsoort (vergelijkbaar met het Engelse 'key'). Omdat het laatste eveneens als vaststaand feit voor de middeleeuwse cerdd-dant traditie werd beschouwd, impliceerde dit dat de snaren van dit diatonische instrument voortdurend moesten worden omgestemd. Men kan zich voorstellen dat dit een ongewenste bijkomstigheid is als men meerdere stukken achterelkaar moest spelen. In dit gedachtenmodel ging men in principe zo ver, dat men de letternotatie in het RaH-ms, opvatte als verzameling benamingen van snaren en niet van reëele toonhoogten. Met andere woorden, de diverse auteurs hielden het erbij, dat er wel omgestemde snaren werden aangewend, maar niet explicitiet in het RaH-ms werden aangegeven.
Men was in de scordatura-theorie extra gesterkt, door aan te nemen dat de aantekeningen en diagrammen op de pag. 108/109 van het RaH-ms betrekking zouden hebben op de herstemming van de harp.
Het hardnekkige 18e-eeuwse scordaturamodel voor de harp, dat voornamelijk door misconcepties van de diverse documentgegevens. Ruim 200 jaar lang werd het door meerdere auteurs gehandhaafd en slechts op enkele details bijgesteld. Scordatura blijkt achteraf geen juist oplossing te zijn en heeft bovendien, naast mogelijke technische en mechanische complicaties, nooit een eenduidige muzikale consistentie opgeleverd.
Bij de transcriptie van de tabulaturen van het RaH-ms, waarin verschillende stemmingen werden gebruikt, ontmoette men een tal van bezwaren, zoals onwenselijke dissonanties (hoewel afhankelijk van een vooringenomen smaak), optreden van de tritonus (verminderde kwint of overmatige kwart), verlies van tonaliteit en muzikale coherentie. Dit had tot gevolg dat door diverse correcties, de ene theorie op de andere werd gestapeld. Na een uitgebreide analyse, maakte Paul Whittaker in zijn 1974-essay melding van het onbevredigende resultaat van al deze stemmingsmodellen, doch bleef aanvankelijk hieraan toch vasthouden. De bevindingen van Peter Greenhill gaf hem redenen genoeg om zijn vroegere interpretaties te herzien, zoals hij in het bijschrift bij de herpublicatie (2007) van zijn 1974-essay op in het internet aangaf (Whittaker, 1974).
Peter Greenhill benadrukt in zijn dissertatie dat binnen de cerdd dant-traditie de term cywair een meer subtiele betekenis kan bezitten, maar wel in nauwe relatie tot de polaire harmonie van cyweirdant en tyniad staat.
De betekenis van de term cywair zelf, kan in taalkundig opzicht meervoudig worden geïnterpreteerd in meerdere, aan elkaar gelieerde betekenissen, zoals instelling, orde, overeenkomst, juiste staat of conditie, fijnregeling, reparatie, herstelling, restauratie, correctie en perfectie.
Deze terminologie kan dus ook een niet-muzikaal betekenis hebben, doch kan in muzikaal opzicht, betrekking hebben op allerlei zaken. Niet alleen op toon(hoogte), toonsoort of stemming, maar ook op temperering of intonatie (Greenhill, 2000, part 3: Tuning).
In cerdd-dant-literatuur zijn er slechts enkele voorbeelden bekend die betrokken zijn tot een eventuele vormen van scordatura, n.l.
Van de termen dyrchafael en tro tant zijn verwijzingen naar titels van muziekstukken. Deze terminologie kan dus hooguit, zover men kan zien, betrekking hebben op een beperkt aantal chromatische inflecties, namelijk op B←→B♭ en F←→F♯.
Een opvallende aanduiding van een chromatische inflectie B ←→ B♭ (H ←→ B) op een afbeelding van een harp, naar Martin Agricola; Musica instrumetalis deudsch; 1528. |
Nu is het volgens Greenhill bijzonder twijfelachtig gebleken of de cyweriau-terminologie voor hetzelfde doel werd gebruikt als de hier beschreven specifieke snaarstemmingen. De groep termen dyrchafael-tro tant-breiniol (door Greenhill inflectie-groep genoemd) heeft in de oude literatuur nooit de toevoeging cywair gekregen. Anderzijds werden de cyweiriau-termen nooit gebruikt in verband met het lager of hoger stemmen van snaren. Dat laatste is nogal vreemd als de veronderstelling zou kloppen, dat de cyweiriau betrokken zouden zijn op verschillende snaarstemmingen. Greenhill wijst daarmee op het het bestaan van een afzonderlijke terminologie, namelijk voor de inflectiegroep en de cyweiriaugroep, waarbij de eerstgenoemde van een hogere orde is dan de cyweiriau.
Uit het bovenstaande volgt dat het stemmen van de harp betrekking heeft op de natuurlijke tonen van het octaaf, met de mogelijkheid tot een alternatieve stemmingen met inflecties van B ⇔ B♭, en F ⇔ F♯. Dit zou inderdaad betekenen dat de harpstemming niet ingewikkelder was, dan dat men in de modale muziek vereiste, zodat de toegepaste toonladders niet complexer waren, dan dat het geval was bij cantus planus.
Robert ap Huw: lleddf gower gwyddel, p. 109. Dit schema moet gezien worden in het verlengde van p. 108 van het manuscript. De kruizen (b-quadratum) hebben volgens Greenhill, niets te maken met een bepaalde gangbare cywair. Doch, zou eerder op een aanpassing binnen een andere speeltraditie wijzen. Het woord gwydell, refereert naar Ierland, alwaar de Hiberno-Noorse praktijk mogelijk een andere traditie volgde dan die in Wales.(Greenhill, 2000) |
De scordaturatheorie kreeg extra steun door een misinterpretatie van de diagrammen op pag. 108/109. Op pag. 108 ziet men een scala aan termen: Cywair ynghywair y wrach, Cywair Ithel, Cywair gwyddelig dieithr, Cywair chwith (diethr), Cywair ynghywair Edwart, Cywair yr Athro Fedd en Cywari dau hanner. Daarnaast kent men nog veel meer cyweir-benamingen in de cerdd dant-literatuur. In het Hafod 3-manuscript van Robert Peilin wordt melding gemaakt van de termen Dylod gywair, Eglur gywair en Breiniol gywair (Whittaker, 1974).
Door het feit dat Robert ap Huw geen instructies gaf voor het lezen van de schema's op pag. 108, en dat er een cyweiriau-term naast iedere diagrammen was geplaatst, zagen de diverse auteurs dit als zelf-explicerende aanwijzingen voor het omstemmen van de harp.
Doch een nadere beschouwing laat zien, dat er ook andere interpretaties mogelijk zijn (Greenhill, 2000).
Pagina's 108 en 109 uit het Robert ap Huw manuscript. Klik voor een vergroting: p. 108 - p. 109. |
We zien zien een zevental diagrammen, elk bestaande uit twee rijen met diagonale letterreeksen, die onderling iets van elkaar verschillen. Men veronderstelde dat de linker schuine kolommen de symbolen van snaren zelf uitbeeldden en rechter kolommen de bijbehorende noten van de snaren, als die werden omgestemd, volgens de bijgeschreven cyweir.
De onderstaande afbeeldingen tonen deze diagrammen nogmaals, zoals ze zijn overgenomen in The Myvyrian Archaiology of Wales (Vol 3, 1870)(Thomas, 1870)
Twee pagina's uit The Myvyrian Archaiology of Wales uit 1807, waarin de diagrammen van pag. 108 van het RaH-ms zijn overgenomen. Klik voor een vergroting: links, rechts. |
Vanwege de aanname dat p. 108 zelf-explicerend zou zijn, hield men zich niet bezig met eventuele alternatieven. Greenhill geeft in zijn dissertatie een plausibele verklaring met betrekking tot de harmonie, waarbij hij deze diagrammen als een voorschrift ziet, voor het vaststellen van harmonieën, die blijkbaar aan bepaalde cyweiriau zijn gekoppeld. De linkerkolom in zo'n diagram, toont ons een ongewijzigde toonschaal, terwijl de rechterkolom een serie tonen bevat, die aan gewijzigde reeks doet denken.
Greenhill wijst ten eerste op de tegenspraak met de reeds eerder genoemde lleddf gower gwyddel, op p. 108 en 109.
Een andere tegenspraak met de scordatura-theorie, is de rechter reeks van een ander diagram, 'cywair gwyddelig dyeither'. Deze geeft links een grotere serie aan lettersymbolen dan rechts, hetgeen vreemd is als het diagram uiting zou geven van een omstemming van hetzelfde instrument.
Peter Greenhill meent daarom dat de diagrammen van p. 108 en 109 géén omstemmingsdiagrammen zijn, maar een hulpmiddel ter compensatie vanwege het ontbreken van theorische kennis van de harmonie.
De diagrammen vertegenwoordigen volgens Greenhill schema's waarmee de harmonische functies, cyweirdant en tyniad met een bepaalde cywairaanduiding zijn voorgeschreven. Links staan feitelijk de tonen van de harp voor de cyweirdant en rechts de tonen die men nodig heeft voor het spelen van de bijbehorende tyniad. De mogelijkheden hierin zijn
Greenhill veronderstelt in dit verband, dat men bij verwijzingen naar cywair in de oude literatuur, eerder details met betrekking tot akkoordenprogressie verwacht, dan tot de stemming van de harp. De term cras gywair is de enige van de 'rechtmatige cyweiriau', die zich tussen de diagrammen op pag. 108 bevindt, maar deze komt helaas niet in de tabulaturen van het manuscript tegen. Jammer genoeg is er dan extra toetsing mogelijk. Dit maakt een exacte interpratie van pag. 108 lastiger. In ieder geval heeft Greenhill op empirische gronden, en vanuit de mechanische beperkingen van harp aangetoond, dat de ooit veronderstelde omstemmingen van pagina 108, niet of nauwelijks realiseerbaar zijn.
Nu het bovenstaande inzake de snaarstemmingen en harmonie is besproken, mag het duidelijk zijn dat de term cywair niet louter een uitdrukking is, die uitsluitend is beperkt tot de stemming van een instrument, doch een veel diepere betekenis heeft tot relatie van het harmonische bouwwerk van cerdd dant.
Het is overigens volgens Greenhill wel aannemelijk, dat met cyweiriau, een set van mogelijke stemmingen voor de crwth werden aangeduid. Dit neemt niet weg dat in de bronnen slechts één bekende stemming bij naam wordt genoemd, n.l. cywair naturiol.
Resumerend: Greenhill wijst in ieder geval het scordaturamodel voor de harp af, dat wil zeggen dat de term cywair niet langer, als een bepaalde herstemming voor de harp, beschouwd moet worden. Met deze theorie doorbreekt hij een heersende hardnekkige denkwijze, die gedurende honderden jaren stand heeft gehouden. Dit kon hij doen na een nieuwe nauwgezette analyse van historische manuscripten met betrekking tot de cerdd dant en de tekst in het RaH-MS, alsmede de empirische benadering vanuit de mechanische mogelijkheden en beperkingen van de harp en de muzikale invalshoek van het harpspel zelf.
(Voor meer algemene theoretische informatie met betrekking tot intonatie en temperering, verwijs ik naar het hoofdstuk Introductie, het artikel Stemmingen en tempereringen)
Een 24-snarige Gothische harp, die is voorzien van
'snaarhaken' ('bray pins'). (Glareanus: Dodekachordon, 1547) |
Alvorens met Greenhill's intonatietheorie door te gaan, wordt de pythagoreïsche toonschaal als uitgangspunt genomen. Hiervan zijn de frequentieverhoudingen ten opzichte van de grondtoon (gekozen is om de toon C als grondtoon te beschouwen) vastgesteld op:
C | D | E | F | G | A | B | c |
1/1 | 9/8 | 81/64 | 4/3 | 3/2 | 27/16 | 243/128 | 2/1 |
De pythagoreïsche stemming, bestaat uit enkele natuurzuivere reine intervallen met frequentieverhoudingen van gehele getallen: 3/2 (reine kwint), 4/3 (reine kwart) en 9/8 (grote secunde). Om hierna directe verschillen in de tempereringsmogelijkheden inzichtelijk te maken, worden voor het gemak de gegevens in afgeronde getallen in de akoestische grootheid cents uitgedrukt.
C | D | E | F | G | A | B | c |
0 | 204 | 408 | 498 | 702 | 906 | 1110 | 1200 |
Voor de RaH-stemming van de harp, geldt omdat de toon b structureel naar b♭ is gestemd daardoor:
C | D | E | F | G | A | ♭ | c |
1/1 | 9/8 | 81/64 | 4/3 | 3/2 | 27/16 | 16/9 | 2/1 |
In cents, die we voor de rest van het verhaal als vergelijkingsreeks gebruiken. We noemen deze pythagoreïsche stemming van nu af aan 'ongetempereerd':
C | D | E | F | G | A | ♭ | c |
0 | 204 | 408 | 498 | 702 | 906 | 996 | 1200 |
Als we er nu even ervan uitgaan dat de bovenstaande ongetempereerde stemming in cerdd dant als aftelpunt kan worden beschouwd, zou dit grote consequenties voor het klankbeeld opleveren. Dit geldt met name bij het toepassen van natuurzuivere grote intervallen. In tegenstelling tot andere oude muziek, waarin enkelvoudige tonen voor de melodie werden gebruikt, worden deze intervallen nu eveneens, verticaal, dat wil zeggen in een harmonische context aangewend. In het RaH-ms zijn de harmonische intervallen F-G, G-A en C-D vrijwel gemeengoed. De pytharoreïsche stemming levert echter geen natuurzuivere grote en kleine tertsen op (met frequentieverhoudingen van resp. 5/4 en 6/5), maar wel natuurzuivere kwinten en kwarten. Dit betekent, dat deze stemming beperkingen oplevert in een systeem, waarin het niet ongewoon is om drieklanken te gebruiken. Greenhill geeft hiermee aan, dat de muziek van cerdd dant in dit verband verbazingwekkend vooruit loopt ten opzichte van de overige muziek in die tijd. In de praktijk komt het er dus op neer, dat in cerdd dant intonaties noodzakelijk zijn, waarin naast reine kwinten, natuurzuivere tertsen worden toegepast.
Proefondervindelijk is het inderdaad bewezen dat de muziek uit het RaH, met de ongetempereerde pythagoreïsche stemming niet al te best is gediend.
Natuurzuivere tertsen kunnen op verschillende manier worden verkregen:
Als er inderdaad sterk getempereerde kwinten worden aangewend, dan zijn deze op hun beurt ongeschikt als consonante intervallen. Dit betekent dat er voor een bepaalde compositie minimaal één kwint zou moeten worden uitgesloten. Inderdaad bestaat er een aanzienlijk aantal stukken, waarbij dit inderdaad het geval is. Het ziet er zelfs naar uit dat componisten de stukken zelfs hebben aangepast om bepaalde kwinten uit te sluiten. Als dit inderdaad het geval is, dan zou dit erop kunnen wijzen dat binnen de cerdd-dant-traditie, verschillende variëteiten aan temperamenten mogelijk zijn. In ieder geval laat het ontbreken van bepaalde kwinten in het manuscript toe, dat er natuurzuivere grote tertsen (en enkele 10/9 kleine secunden) kunnen worden toegepast.
Een temperering is onregelmatig in die zin, dat kwinten in de akkoorden natuurzuiver worden gehouden. En andere kwinten die in akkoorden worden vermeden, door middel van een syntonische komma (of didymische komma, 81/80 = 21,5 cents) worden getempereerd.Nummer | Temperering in cents | Temperering symbolisch | Uitgesloten kwinten | |||||||||||||||
1 | 0 | 182 | 386 | 498 | 702 | 884 | 996 | 1200 | D- | E- | A- | G-D | ||||||
2 | 0 | 204 | 386 | 520 | 702 | 884 | 1018 | 1200 | E- | F+ | A- | ♭+ | D-A; F-C | |||||
3 | 0 | 204 | 386 | 520 | 702 | 906 | 1018 | 1200 | E- | F+ | ♭+ | F-C; A-E | ||||||
4 | 0 | 182 | 386 | 498 | 702 | 884 | 1018 | 1200 | D- | E- | A- | ♭+ | G-D; ♭-F | |||||
5 | 0 | 204 | 386 | 498 | 702 | 884 | 1018 | 1200 | E- | A- | ♭+ | D-A; ♭-F | ||||||
6 | 0 | 182 | 386 | 498 | 681 | 884 | 996 | 1200 | D- | E- | G- | A- | C-G | |||||
Vergelijk hiermee de ongetempereerde pythagoreïsche toonladder: | ||||||||||||||||||
0 | 204 | 408 | 498 | 702 | 906 | 996 | 1200 | |||||||||||
Vijf van deze toonschalen blijken identificeerbaar:
Dan resteert nog een merendeel van de composities, die alle zes diatonische kwinten aanwenden en derhalve niet binnen het kader van de onregelmatige tempereringen voldoen. Twee middentoonstemmingen zijn volgens Greenhill hiervoor de meest geschikte kandidaten. Dit zijn zgn. 1/4- en 1/3-komma middentoonstemming (1/4-kms en 1/3-kms), waarin elke kwint iets wordt verminderd door middel van resp. een kwart of een derde van de waarde van syntonische komma (resp. 5 en 7 cents). Omdat beide toonreeksen natuurzuivere tertsen produceren, is de stemming gemakkelijk realiseerbaar. Dat wil zeggen natuurzuivere grote tertsen in geval van een 1/4-kms en natuurzuivere kleine tertsen in geval van een 1/3-kms. Beide stemmingen waren wijd verspreid in de toetsmuziek van de Renaissance, met een voorkeur voor de 1/4-kms.
Uit de muziek van het RaH-ms blijkt dat grote tertsen in de metrische cyweirdant posities zijn geplaatst, en zowel grote als kleine drieklanken in de tyniad-posities. Zodra zo'n 'majeur-mineur'-patroon wordt toegepast, ontstaat er een aanmerkelijke contrast tussen cyweirdant en tyniad bij het aanwenden van de 1/4-kms. In dit geval ervaart men op bij de cyweirdant een rustpunt. De 1/3-kms verzwakt het contrast en zou toegepast kunnen worden indien voornamelijk mineur in zowel de cyweirdant en tyniad worden gebruikt of bij een 'mineur-majeur'-patroon. Toch blijk in het algemeen is de 1/4-kms de meest toepasbare temperering te zijn.(Greenhill, 2000)
Onderstaande tabel geeft de gegevens van beide middentoonstemmingen:
Naam van de middentoonstemming | Toonreeks in cents | |||||||
C | D | E | F | G | A | ♭ | C | |
1/4-middentoonstemming | 0 | 193 | 386 | 503 | 697 | 890 | 1007 | 1200 |
1/3-middentoonstemming | 0 | 190 | 379 | 505 | 695 | 884 | 1010 | 1200 |
ongetempereerd (pythagoreïsch) | 0 | 204 | 408 | 498 | 702 | 906 | 996 | 1200 |
Greenhill meldt 17 composities, die voor een 1/4-kms in aanmerking komen, waarvan er negen alle zes diatonische kwinten bevatten. Slechs één stuk komt voor een 1/3-kms in aanmerking en één voor een ongetempereerde stemming.(Greenhill, 2000)
In het RaH-ms zijn negen composities aanwezig, die alle aanwezige zes diatonische kwinten aanwenden. Dit betekent dat deze in aanmerking komen voor het gebruik van een middentoon- of de ontempereerde stemming. Van deze negen is bekend, dat zeven composities worden gespeeld in bragod gywair, waaronder kaniad y gwyn bibydd, kaniad marwnad ifan ap y go, kaniad pibau morfydd en y kaniad krych ar y bragod gowair.
Vervolgens is een lijst met elf composities, waarvan de muziek geen onregelmatige temperering duldt, maar die wel een kwint verzwijgen. Eén draagt een titel, die direct naar bragod gywair verwijst: kaniad kynwrig bencerdd ar y bragod gower. Nog eens acht van de elf genoemde composities hebben geen titel of een verwijzing naaar cywair, waarvan Greenhill aangeeft dat deze in bragod gywair gespeeld zijn, waaronder kaniad llywelyn ab ifan ap y go en kaniad suwsana, die geïdentificeerd kunnen worden met bragod gywair.
Dan blijven er nog twee van de elf over die volgens de titel in een ander cywair worden gespeeld. Dat zijn profiad brido ar isgywair en profiad brido ar uwchgywair. De titels van deze stukken tonen duidelijk een contrast aan.
Resumerend komt Greenhill in zijn betoog tot de conclusie dat:
De composities waar het om gaat zijn:
Compositie | Temperering | Cywair |
klymau cytgerdd | 1 | cras gywair |
kaniad cadwgan | 1 of 4 | cras gywair |
kaniad bach ar y gogywair | 2 | go gywair |
kaniad tro tant | 1 of 6 | (tro tant) |
kaniad san silin | 2 of 3 | (tro tant) of is gywair |
Zoals reeds in het voorgaande is gemeld, heeft de term tro tant, als onderdeel van de 'inflectiegroep', mogelijk betrekking op een alternatieve stemming voor de harp, met name door de chromatische omzetting B←→B♭. In de oude literatuur wordt tro tant niet als cywair aangeduid, vandaar de haakjes. Bij het stuk kaniad san silin wordt het volgende aangegeven:
kaniad tro tant en kaniad san silin, zijn moeilijk te plaatsen. Beide stukken hebben geen gemeenschappelijke tonaliteit, doch gezien de opmerking bij de laatste zouden beiden een bepaalde overeenkomst moeten bezitten. Als tro tant wijst op de toon B♭, is het gemakkelijk in te zien dat kaniad tro tant daar naar is vernoemd, omdat deze compositie in het laatste gedeelte de B♭-modaliteit bezit, hetgeen een uniek geval in het RaH-ms is.
Greenhill is van mening, dat het voor kaniad san silin aannemelijk is, dat de aanwezigheid van de toon B♭ de mogelijkheid geeft om de modaliteit van dit stuk naar B♭ om te zetten. De versie in het manuscript staat in G, waarmee de uitvoering in is gywair de voorkeur verdient (lees: ongetempereerd pythagoreïsch).
De aanbeveling om kaniad san silin ongetempereerd te spelen lijkt vreemd gezien de tempereringen 2 en 3 eveneens in aanmerking komen. Toch is het spelen in de ongetempereerde toonschaal mogelijk. Dit in tegenstelling tot profiad y brido ar isgywair, dat op basis van het voorgaande, wel voor een ongetempereerde toonschaal in aanmerking komt, doch zeker niet voor tempereringen 2 en 3, daar alle zes kwinten dienen te worden aangewend.
Verder meldt Greenhill dat kaniad san silin, mede vanwege de beperkte toonomvang, archaïsche kenmerken bezit. Het is zou daarom denkbaar zijn, dat het stuk mogelijk opzettelijk in de huidige modus werd geplaatst, om de archaïsche intonatie herkenbaar maken, waarbij de voordelen van tempereringen 2 en 3 daarbij niet over het hoofd werden gezien.
Het manuscript bevat verder nog twee composities die in aanmerking komen voor temperering 3, waarvan het volgens Greenhill te verwachten is, dat deze identificeerbaar is met de vijfde en laatste rechtmatige cywair, lleddf gywair.
Tot slot komt temperering 5 nog in aanmerking voor cainc dafydd broffwyd, doch kan niet als een specifiek cywair worden geïdentificeerd.
Aan de hand van de bovenstaande analyse, concludeert Greenhill dat:
Meerdere tempereringsmogelijkheden voor een stuk zijn aangegeven voor:
Een 19e eeuwse crwth (Foto: A. Praefcke, Bron: Wikipedia (EN) |
De crwth kan worden beschouwd als een lierachtig instrument dat kan worden getokkeld of gestreken. Het is voorzien van een fretloze toets ('fingerboard'), waarmee door middel van een vingerzetting, evenals bij b.v. de viool, de tonen kunnen worden geïntoneerd. De zes-snarige crwth is, naast de vier snaren boven de toets, eveneens voorzien van twee open drone- of bourdonsnaren. Er bestaat nog een eenvoudiger uitvoering van het instrument met drie snaren, met de naam crwth trithan, doch de meest professionele spelers maakten gebruik van de zessnarige uitvoering.
Tot nu toe zijn hier de diverse invalshoeken besproken met betrekking tot de stemming van de harp en de interpretatie van de cyweiriau. Het is door Greenhill bewezen, dat het RaH-ms één vastgestelde stemming voor de harp heeft, doch waar enige ruimte aanwezig is voor het toepassen van enkele chromatische inflecties. De vijf rechtmatige hoofdcyweiriau voor de harp zijn geïdentificeerd als een set intonaties, die door middel van temperering van de snaren, binnen het kader van één enkele vaste stemming, kunnen worden bewerkstelligd.
Op één of andere manier moet de muziek van de harptabulatuur van het RaH-ms, speelbaar zijn met de crwth (of timpan), beide instrumenten met een beperkt aantal snaren. Dit is af te leiden uit bronnen met lijsten waarop composities voor zowel de crwth- (crythorion) als de harpspelers (telynorion) bijeen zijn gebracht.
Het mag duidelijk zijn, dat gezien de coherentie van de muziek van het RaH-ms zich niet leent voor een herziening, waarmee het geschikt gemaakt zou moeten worden om het op de crwth te kunnen spelen. Volgens Greenhill geven alternatieve stemmingen van de crwth geven echter wel de gewenste mogelijkheden voor de speelbaarheid, zowel met het oogmerk op intonatie bij de vingerzetting, als op de snaarstemming zelf.
Er bestaat echter geen specifieke naamgeving voor de diverse mogelijkheden om crwth te stemmen, of het moet de term cywair zijn. Waarmee we ontegenzeggelijk kunnen beweren dat dit op een andere leest was geschoeid, dan dat voor de harp het geval was. Als de vijf rechtmatige cyweiriau van oorsprong op de crwth zijn betrokken, dan is het voor de telynior niet perse nodig om voor ieder stuk de cywair te kennen. Tenslotte kunnen alle composities bij een geschikte temperering op de harp worden worden gespeeld (b.v. de 1/4 middentoonstemming), omdat men dan zowel goed klinkende tertsen, als kwinten heeft.
Het specifieke gebruik van cywair-terminologie, zou volgens Greenhill, aanvankelijk voor het gebruik van instrumenten met een beperkt aantal snaren, zijn aangewend (crwth, timpan). Maar niet voor de harp, die een scala aan open snaren bezit. Het is zelfs aannemelijk dat in vroegere perioden de cerdd dant-terminologie meer aan crwth was gerelateerd dan aan de harp, waarbij het cyweirdant/tyniad-systeem mogelijk reeds op een vroeger instrument, bijv. een lier met de mogelijkheden van vingergrepen bespeeld werd.
Er zijn de bronliteratuur slechts twee stemmingen voor de crwth expliciet beschreven:
Uit de passage in Lbl Add. MS 15020 is, is deze stemming met de aanduiding cywair naturiol ('ei Gowair naturiol') te herleiden (Bron: Greenhill, 2000):
Snaar 1: | Y crasdant | de vergelijkings-snaar |
Snaar 2: | ai Fyrdwn | octaaf onder y crasdant |
Snaar 3: | Byrdon y Llwfrdant | onder y llwfrdant |
Snaar 4: | y Llwfrdant | secunde onder y crasdant |
Snaar 5: | y Cyweirdant | kwint onder y crasdant |
Snaar 6: | ai Fyrdon | octaaf onder y cyweirdant |
De snaren van de crwth, waarop William Jones de toonhoogten g g1 c2 c1 d1 d2 toepaste. |
Een schematische reconstructie van de auteur van de stemming van de crwth, naar een ruwe schets van William Jones, Llangadfan (ca. 1787). |
De crwth is dus een dubbelkorig instrument met drie banen van twee snaren. De baan van de bourdonsnaren is samengesteld uit twee gelijknamige snaren, waarvan de één is verdubbeld naar het onderoctaaf ('fyrdon' of 'byrdwn'). Voor de Jones-Barringon-stemming (cyweir naturiol) geldt dat de buitenste baan (1 en 2), die over de toets loopt, een kwint boven de open bourdonsnaren (5 en 6) staat. De binnenste baan over de toets (3 en 4) staat een kwart boven de bourdonsnaren. Dat betekent dat de banen boven de toets onderling een secunde verschillen.
Bij de Bingley-stemming staat de buitenste 'boven-de-toets'-baan een none boven de 'bourdon-baan' en de binnenste een kwint erboven. De twee banen over toets verschillen dus onderling een reine kwint. Als we voor de laaatstgenoemde stemming hetzelfde vertrekpunt kiezen als die van de cywair naturiol, dan wordt deze stemming g g1 d1 d2 a1 a2(Greenhill, Part 3, Tuning, 2000)
Beide stemmingen zijn authentiek, gezien de overeenkomsten en de keuze van intervallen. Doch zij kunnen niet elkaars alternatieven zijn voor één en hetzelfde instrument. Met andere woorden het zijn geen onderlinge scordatura's omdat het toonbereik van de één, ten opzichte van de andere, praktische en mechanische problemen opleveren bij het stemmen. Het is daarom aannemelijk, dat beide stemmingen vanuit verschillende tradities zijn ontstaan.
Vanwege de afwezigheid van de nodige gegevens, zoals muzieknotaties voor crwth, gegevens over de speeltechniek en de diverse mogelijkheden, die voor de crwth-stemming werden aangewend, is er dus empirische onderzoek nodig. Het experiment zal dan uitsluitsel moeten geven over de wijze, waarop de speeltechniek en stemming optimaal aan elkaar gerelateerd zijn. Totdat zo'n uitgebreid onderzoek de nodige resultaten oplevert, dient men de vaak raadselachtige verwijzingen in de oude literatuur als leidraad te gebruiken. Echter, indien de mogelijke alternatieve stemmingen nauwkeurig bekend worden, dan is nog maar de vraag dit ook het geval zal zijn voor de bijkomende naamgeving.
Het ligt voor de hand, dat de term cyweir naturiol op zich het bestaan van andere stemmingen, dat wil zeggen cyweiriau, rechtvaardigt. Als in dit verband één van de namen van de vijf rechtmatige cyweiriau (b.v. bragod gywair) hieraan is gekoppeld, dan zou direct het bewijs zijn geleverd, dat de de vijf cyweirau, specifieke crwth-stemmingen vertegenwoordigden. In ieder geval ligt het uit praktisch oogpunt voor de hand, om de voorkeur te geven aan de cywair naturiol als een geschikte stemming voor cerdd dant. De reden hiervoor is het feit, dat hierin de twee banen met de 'toets-snaren' ('stopped strings') een secunde (c - d) van elkaar verschillen, hetgeen essentieel is voor de 'alternate-stopping' techniek (deze wordt in paragraaf 4.6 besproken). Om deze techniek van de 'double tonic', die zowel in de melodielijn als de begeleidingslijn voorkomt, te bewerkstelligen, kan dezelfde vingerzetting, afwisselend van de ene baan snaren, naar de andere verplaatst worden. Hierbij vindt dan steeds een verschuiving van een hele toon plaats. Als op de ene baan een vingergreep wordt toegapast, zijn de snaren van de naastliggende baan open, en omgekeerd, zodat tegelijkertijd de geschikte begeleiding kan worden gespeeld. De tonen, die op de twee verschillene banen worden uitgevoerd, veranderen dus voortdurend van rol, zodat de nodige afwisseling in de 'mesur' wordt aangewend. Terwijl dit bij de telyn, kleine 'pakketjes' in de vingertechniek voorstelt, is dit bij de crwth een wisseling van de vingerzetting van de ene baan met snaren naar de andere.
Als we de Bingley-stemming beschouwen, kunnen we rustig stellen dat deze meer geschikt is in de zin van de tonica-dominant afwisseling, zoals dat in de conventionele Westerse muziek plaats vindt. Mogelijk is de Bingley-stemming van een latere periode (1801), en beïvloed door de standaardstemming van de viool en valt derhalve buiten de traditie van de cerdd dant.
Wat zijn zoal de randvoorwaarden waaraan een alternatieve stemmingen van de crwth verder zou moeten of kunnnen voldoen?
Zoals hiervoor is gesproken, is het aannemelijk dat de cywair naturiol wel een geschikt vertrekpunt voor de stemming van de crwth is, en zal mogelijk een centrale rol hebben vervuld. Als er alternatieve stemmingen hebben bestaant, dan kan men zich afvragen hoe, met betrekking tot de cywair naturiol, deze stemmingen werden genoemd.
In twee bronnen (AB Peniarth 62, p. 18) en AB Peniarth 147, p. 200) wordt gemeld, dat vier van de vijf rechtmatige cyweiriau (behalve crass gywair), met de term tannau lleddfon in verband zijn gebracht. Greenhill geeft op basis hiervan, aanvankelijk twee mogelijkheden met betrekking tot de tannau lleddfon:
De aanduidingen cras en lleddf zijn feitelijk elkaars contrasten. Dat wil zeggen, cras betekent 'wrang', 'hard', 'droog', 'dor', 'bitter' , terwijl lleddf de betekenis heeft van 'zacht', 'kalm', 'teder' en 'vredig'. Cras gywair is, op basis van bovenstaande bronnen, kennelijk niet betrokken bij tannau lleddfon:
De term 'lledf' kan wel degelijk een suggestieve aanwijzing voor temperering of intonatie zijn. Dit, gezien de overige taalkundige betekenissen, voor deze uitdrukking, namelijk scheef, schuin, verkeerd, afwijkend, krom getrokken, naast zacht en teder. De term komt, zoals reeds gezegd, tegen in één van de vijf principale cyweiriau lleddf gywair en lleddf gywair gwyddel. En zo ook, zoals we hierboven konden lezen, als tannau lleddfon. Het woord 'tannau' kan overigens ook een andere betekenis hebben dan 'snaren'. Met betrekking tot dit gegeven is er nog een versie van de Dosbarth Cerdd Dannau-verhandeling (AB NLW 836D, p. 107). Deze beschrijft eveneens vier mogelijkheden van de toepassing van tannau lleddfon maar, in tegenstelling met de voorgaande bronnen, met betrekking tot alle vijf principale cyweiriau (Greenhill, 2017, p. 15-17):
"
There are five established and warranted cyweiriau, and from these can be made as many cyweiriau as one would like.
One finger of the crythor keeps three cyweiriau, that is to say, is gywair, cras gywair and the lleddf gywair, and these are the three cyweiriau that the middle finger keeps.
The forefinger keeps gogywair and the bragod gywair, and these are the five main or principal cyweiriau.
The thumb of the crythor is ministering and varying in every cywair in association with the other four fingers; the ring finger and the little finger are ministering and varying in every cywair in their own part.
Every finger keeps the bragod gywair, for which reason it gets its name, because there is something of every cywair in its mixture, and because of that it is called the bragod gywair.
There are four types of tannau lleddfon: tannau lleddfon of the bragod gywair, tannau lleddfon of gogywair, tannau lleddfon isgywair, and tannau lleddfon of the lleddf gywair, from which it gets its name, on account of which whosoever shall know the information without the learning of the art itself shall not be accounted a professor but simply one who imitates music."
(transcriptie/vertaling door Bethan E.Miles)
De passage zou volgens Greenhill kunnen inhouden, dat er twee manieren zijn om een secunde ten opzichte van de open snaar te bewerkstelligen met de wijsvinger, en drie manieren voor een terts met de middelvinger. De ring- en pink hebben hun eigen variërende positie in iedere cywair. Dit laat de mogelijkheid van intoneren open, omdat de positie van de grepen subtiel gevariëeerd kan worden.
De vier typen tannau lleddfon houdt feitelijk in, dat er meer dat in werkelijkheid meer dan vier tannau lleddfon mogelijk waren, waaruit volgt dat de term 'tannau' niet per se naar snaren verwijst, maar naar greepposities, en mogelijk naar de open snaren. Dit impliceert dat bepaalde greepposities alteraties ondergaat, geen chromatische inflectie maar een intonerende bijstelling.
Beschrijving van de stemming van crwth, in Edward Jones Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards (1808), p. 115 |
B♭-lydisch: | b♭-c-d-e-f-g-a-b♭' |
F-ionisch: | f-g-a-b♭-c-d-e-f' |
C-mixolydisch: | c-d-e-f-g-a-b♭-c' |
G-dorisch: | g-a-b♭-c-d-e-f-g' |
D-eolisch: | d-e-f-g-a-b♭-c-d' |
Bij hexatonische of pentatonische typen, worden respectievelijk één of twee tonen weggelaten. Hetgeen neer op het verwijderen van kleine secunden in de toonladder.
De onderstaande tabel vormt als het ware een kaart van de tonaliteit van het RaH en is feitelijk een uitbreiding van het pitch-level-overzicht van paragraaf 2.
Naam van het stuk | Modus van de melodie | Modustype | Drone of bourdontoon | Pitchlevel (nr.) | Cywair aanduiding, indien bekend | Geschikte temperering *!) | |
Cyweirdant | Tyniad | ||||||
gosteg dafydd athro | C-mixolydisch | hexatonisch (-E) | G | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | - | Greenhill 3 |
gosteg yr halen | C-mixolydisch | diatonisch | C | D-F-A-C (3) | C-E-G-B♭ (3) | - | Greenhill 1 |
yr osteg fawr (neu gosteg ieuan ab y go) | C-mixolydisch | diatonisch | C | D-F-A-C (3) | C-E-G-B♭ (3) | - | Greenhill 1 |
gosteg lwyteg | C-mixolydisch | waarschijnlijk diatonisch, maar in sectie I geen B♭ | C | D-F-A-C (3) | C-E-G-B♭ (3) | - | Greenhill 1 |
klymau cytgerdd | C-mixolydisch | diatonisch | - | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | cras gywair | Greenhill 1 |
kaniad y gwyn bibydd | C-mixolydisch | diatonisch, 'finalis'= A | G en C | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad ystafell | G-dorisch | diatonisch in secties I-X pentatonisch (-E, -B) sectie XI 40.5.9 t/m 41.1.21 diatonisch vanaf 41.2 |
D en G in sectie XII | E-G-B♭-D (1) | D-F-A-C (1) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad kydwgan | F-ionisch | diatonisch | C | D-F-A-C (3) | C-E-G-B♭ (3) | cras gywair | Greenhill 1 (mogelijk 4) |
kaniad bach ar y go gower | C-mixolydisch | diatonisch | G en C in sectie XII | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | go gywair | Greenhill 2 |
kaniad kynwrig benkerdd | F-ionisch | diatonisch, geen B♭ in sectie XII | C, met F in sectie XII | D-F-A-C (3) | C-E-G-B♭ (3) | brago gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad llywelyn ap ifan ap y go | G-dorisch (sectie I-VI) C-mixolydisch (sectie VII-XII) G-dorisch (sectie XIII-XVI) |
hexatonisch (-E in sectie I-XII) diatonisch (sectie XIII-XVI) |
F in sectie I-IV | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | - | 1/4-komma middentoon |
kaniad suwsana | G-dorisch (sectie I-IV) C-mixolydisch (sectie V-VI) |
diatonisch met een zwakke E (sectie I-IV) hexatonisch (-E, sectie V-VI) |
F en G in delen van secties I-II | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | - | 1/4-komma middentoon |
pwngk ar ol pob profiad | G-dorisch | hexatonisch (-E) | B♭ en G (56.1.1-56.1.16) | niet vastgesteld | - | ||
profiad kyffredin | C-mixolydisch | hexatonisch (-E) | - | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
y ddigan y droell | F-ionisch | hexatonisch (-E) | - | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
kaingk ruffyd ab adda ap dafydd | G-dorisch | hexatonisch (-E) | - | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) (vastgesteld door de auteur BGD) | - | Greenhill 1 |
kaingk dafydd broffyd | C-mixolydisch | pentatonisch (-A of -B) | G | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) (vastgesteld door de auteur BGD) | - | Greenhill 5 |
profiad yr eos brido | C-mixolydisch (57.5-59.6.15) D-eolisch (58.3.18-58.4.3) C-mixolydisch (overig) |
hexatonisch (-E, 57.5 - 58.3.17) hexatonisch (-E, 58.3.18-58.4.3) hexatonisch (-E, 58.4.4-13) |
- | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
profiad yr eos | D-eolisch (58.5-59.6.15) C-mixolydisch (overig) |
quadritonisch (-B♭, -C, -F, 58.5.1-59.6.8) diatonisch (58.6.9-59.1.19) hexatonisch (-C, 59.2.1-59.3.5) diatonisch (59.3.6-59.6.15) hexatonisch (-E, 59.6.16 en verder) |
- | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
profiad chwith ifan ab go | C-mixolydisch (60.1-61.1.7)) D-dorisch (61.1.8-12) C-mixolydisch (overig) |
diatonisch (60.1-60.4) pentatonisch (-B of E, 60.5.1-60.5.8) diatonisch (60.5.9-60.6.13) hexatonisch (-E, 60.6.14-61.1.7) hexatonisch (-E, 61.1.8-12) hexatonisch (-E, 61.1.13-61.4.15) |
C (60.1.13-60.2.18) en (60.3.13-60-5-8) | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
profiad fforchog ifan ab y go | C-mixolydisch | hexatonisch (-E) | - | niet vastgesteld | - | Greenhill 3 | |
profiad botwm | C-mixolydisch (62.4.9-63.3.2) D-eolisch (63.3.3-7) C-mixolydisch (overig) |
hexatonisch (-E, 62.4.9-63.3.2) hexatonisch (-E, 63.3.3-7( hexatonisch (-E, 63.3.8 en verder |
- | niet vastgesteld | - | 1/4-komma middentoon | |
profiad y brido ar is gower | C-mixolydisch (63.4.1-64.2.8) D-eolisch (64.2.9-64.3.13) C-mixolydisch (overig) |
hexatonisch (-E, 63.4.1-6) hexatonisch (-B, 63.4.7-64.2.8) diatonisch (64.2.9-64.3.13) hexatonisch (-E, 64.3.14 en verder) |
F (63.4.1-63.4.6), C (63.4.7-64.2.8) | niet vastgesteld | is gywair | ongetempereerd (mogelijk 1/4-komma middentoon) | |
profiad brido ar uwch gower | D-eolisch (64.4-65.2.5) C-mixolydisch (overig) |
hexatonisch (-E, 64.4-5) diatonisch (64.6.1-65.2.5) diatonisch (65.2.6-19) hexatonisch (-E, 65.3.1 en verder) |
- | niet vastgesteld | uwch gywair | 1/3-komma middentoon (mogelijk 1/4-komma middentoon) | |
kaniad y wefl, neu yr efail | C-mixolydisch | diatonisch (66.1-67.3) | G (sectie VII) | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | - | 1/4-komma middentoon |
kaniad tro tant | D-eolisch (sectie I-XII) B♭-lydisch (sectie XIII) |
diatonisch (secties I-XII) pentatonisch (-E in ceinciau / zwakke G in diwedd) |
F en B♭ in sectie XIII | G-B♭-D-F (4) | F-A-C-E (4) | (tro tant) | Greenhill 1 of 6 |
kaniad san silin | G-dorisch | diatonisch | - | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | (tro tant) is gywair | ongetempereerd (mogelijk Greenhill 2 of 3) |
kaniad marwnad ifan y go | G-dorisch (sectie I-V) C-mixolydisch (sectie VI-XVII) |
diatonisch in secties I-V diatonisch in secties VI-XVII |
G en C in sectie XVII | E-G-B♭-D (1) A-C-E-G (2) |
D-F-A-C (1) G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
y kaniad krych bragod gower (incompleet) | C-mixolydisch (sectie I-VII) D-eolisch (80.5.5-81.1.3) C-mixolydisch (81.5.5-81.1.3) |
diatonisch in secties I-VI hexatonisch (-E) in sectie VII quadritonisch (-B,-C of E, 80.5.5-81.1.3) hexatonisch (-E, 81.1.4-81.5) |
D (80.2.1-80.3.5), A (80.5.5-81.1.3) | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad hun wenllian | G-dorisch (sectie I-II) C-mixolydisch (sectie III-XII) |
diatonisch in secties I-II diatonisch in secties III-XII |
- | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad pibau morfydd | G-dorisch (sectie I) C-mixolydisch (sectie II-XV) |
diatonisch in sectie I diatonisch in secties II-XV |
- | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
kaniad llywelyn dylynior | C | diatonisch | G in sectie XV | A-C-E-G (2) | G-B♭-D-F (2) | bragod gywair | 1/4-komma middentoon |
*!) In 2017 publiceerde Peter Greenhill, naar nieuwe inzichten, een vervolgartikel 'Tuning supplement' als een aanvulling op zijn dissertatie 'Tuning' (2000). Dit artikel geeft een een meer gedetailleerde beschrijving van een meer genuanceerde benadering van intonatie van de stukken in het Robert ap Huw manuscript. (Greenhill, 2017). De gegevens in dit overzicht zijn gebaseerd op zijn eerste esssay uit 2000 'Tuning'. (Greenhill, 2000).
Deze termen zijn feitelijk een metafoor voor de uitvoering:
Zo refereert symudiad naar 'uitvoering met de vingers' (Eng. 'fingering movement' of 'movement');
crychiad: rimpeling, krul, kreukel, plooiing, verfrommeling, trilling of ruwheid;
plethiad: vlechtend, strengelend, verwevend;
tagiad: verstikkend, wurgend. Dit staat in verband met dempen of stoppen van de snaar;
cysylltiad: vereniging, verbinding, toevoeging. Het tegengestelde van tagiad: betrekking hebbend op het doorklinken van de snaar.
Hier de indeling van de movements die in het RaH staan vermeld (p. 35). De vertalingen naar het Engels zijn ontleend aan die van William Taylor (Taylor, 1999), behalve *)(Greenhill), de Nederlandse interpretatie is van de auteur:
Klasse | Movement | Vertaling |
Plethiadau | taked y fawd | 'thumb choke' = 'demping met de duim' |
y plethiad byr | 'the short plait' = 'de korte weving' | |
plethiad y pedwarbys | 'four-finger plait' = 'vervlechting met vier vingers' | |
plethiad y bys bach | 'little-finger plait' = 'vervlechting met de pink' | |
krafiad dwbl | 'double scratch' = 'dubbele doorhaling' | |
krafiad sengl | 'single scratch' = 'enkele doorhaling' | |
hanner krafiad | 'half scratch' = 'halve doorhaling' | |
tafliad y bys | 'fling the finger' = 'werp de vinger' | |
plethiad dwbl | 'double plait' = 'dubbele vervlechting' | |
tagiad dwbl | 'double choke' = 'dubbele demping' | |
takiad fforchog | 'forked choke' = 'gevorkte demping' | |
plethiad mawr | 'great plait' = 'grote vervlechting' | |
Crychiadau | plethiad y wahynen | 'bee's plait' = 'vervlechting van de bij |
krychu y fawd | 'wrinkle the thumb' = 'rimpel de duim' | |
ysgwyd y bys | 'shake the finger' = 'schud de vinger' | |
kefn ewin | 'back of the nail' *) = 'achterkant van de nagel' | |
ysbongk | 'leap' *) = 'sprong' |
Greenhill geeft aan de hand van de eerdere ontdekkingen door André Schaefer (Schaefer, 1973) en Paul Whittaker (Whittaker, 1974), de onderstaande betekenis voor de driehoekige symbolen. De richting van de driehoek en de positie van de stok zijn een aanduiding voor de vingeraanslag, terwijl een zwarte driehoek aangeeft of een snaar gedempt moet worden:
De verklaring van de driehoekige symbolend van p. 35. |
De namen van de movements in het schema beantwoorden in grote lijnen aan het bovenstaande hiërarchische schema van de symudiadau. We herkennen de plethiadau, dit zijn de movements op twee of meer snaren en de crychiadau op één snaar. Alhoewel de symboliek voor een groot deel zelf-explicerend is, blijkt voor een goede interpretatie de noodzaak te bestaan om ook het grotere verband van de movements in de tabulaturen te beschouwen. Naast de movements op p. 35, treft men in het manuscript ook andere movement-symbolen aan:
Aanvullende movements vanuit de tabulaturen. Klik op de figuur voor een vergroting. |
Hiervoor is term harmonische hygiëne ten opzichte van het systeem van mesur genoemd, maar feitelijk de afhankelijkheid van de cyweirdannau en tyniadau genoemd. Met andere woorden dat de melodische lijn van de bovenpartij harmonische zuiver met de akkoorden van de onderpartij dient te zijn.
Naast eventuele toegepaste intonaties en akkoordvoorschriften, zoals die in de vorige paragraaf is gesproken, kan deze worden bereikt om op het juiste moment bepaalde de tonen te dempen om ongewenste dissonanties te voorkomen. Dit terwijl de aanslagtechniek zodanig efficiënt dient te zijn dat er ook voldoende speelsnelheid kan worden bereikt. Dit leidde tot de ontdekking door Peter Greenhill van een speciale techniek dat covering-damping wordt genoemd. Hierbij vindt de demping plaats met een andere vinger, dan die waarmee de opeenvolgende snaren worden aangeslagen. Dit is een andere techniek dan de sliding-damping, waarbij een snaar wordt gedempt door het terugvallen van een vinger die dáárvoor een andere snaar aansloeg of met de same finger-damping, waarbij de vinger die de snaar heeft aangeslagen, deze ook weer meteen dempt.
De voordelen van de covering-demping is dat deze voor een legato spel zorgt, terwijl de harmonische zuiverheid wordt behouden. Er zijn vanuit p. 35 directe bewijzen voor deze techniek te herleiden, die door Greenhill zorgvuldig zijn uitgewerkt:
taked y fawd. De naam komt van tagiad (verstikkend) en fawd (duim). Uit het schema met driehoeken kunnen we afleiden dat aanslag plaats vindt met de wijs- en middelvinger. De eerste snaar wordt gedempt met de duim, op het moment dat de tweede snaar met de middelvinger wordt aangeslagen. Dit is één van de simpele 'covering-damping'-figuren en is eerder geopperd door Paul Whittaker (Whittaker, 1974). Dit kan als volgt schematisch voorgesteld.
De vingeraanduiding voor de snaaraanslag is als volgt: 1 duim , 2 wijsvinger, 3 middelvinger, 4 ringvinger, 5 pink. In het schema vertegenwoordigen de bovenste cijfers de vingerzetting voor het aanslaan van de snaren en de onderste cijfers met pijl, de vingerzetting waarmee de aangeslagen snaar wordt gedempt:
Movement | Vingerbeweging | Relatieve toonvolgorde | |
taked y fawd | 2 | 3 | |
←1 |
plethiad y bys bach. Deze naam komt van plethiad (verweving, vervlechting) en bys bach (lett. 'kleine vinger' of 'pink'). Ondanks dat de pink niet wordt gebruikt om snaren aan te slaan, wordt deze toch genoemd in de naam. Dat kan alleen als de pink louter als dempende vinger wordt gebruikt. Uit het driehoekschema blijkt dat de middelvinger de eerste snaar aan slaat. Op het moment als de volgende snaar met wijsvinger wordt aangeslagen, wordt de eerste snaar met ringvinger gedempt. Als de derde snaar met de duim wordt aangeslagen, wordt de tweede snaar met de pink gedempt.
Movement | Vingerbeweging | Relatieve toonvolgorde | ||
plethiad y bys bach | 3 | 2 | 1 | |
←4 | ←5 |
plethiad dwbl. Dit komt van plethiad (verweving, vervlechting) en dwbl ('dubbel'). Hier worden twee dezelfde snaren aangeslagen. De eerste (gedempte) snaar wordt volgens het schema niet opnieuw aangeslagen met dezelfde vinger, waarmee deze snaar de eerste keer tot klinken werd gebracht. Dit kan alleen er van 'covered-demping' gebruik werd gemaakt. De eerste snaar wordt aangeslagen met de wijsvinger, de tweede met de middelvinger, waarbij de eerste snaar wordt gedempt met de duim. Dan wordt de eerste snaar met duim aangeslagen, terwijl gelijktijdig de tweede snaar met de ringvinger wordt gedempt.
Movement | Vingerbeweging | Relatieve toonvolgorde | ||
plethiad dwbl | 2 | 3 | 1 | |
←1 | ←4 |
Movement | Vingerbeweging | Relatieve toonvolgorde | ||||
plethiad y pedwarbys | 3 | 2 | 4 | 1 | ||
←4 | ←1 | ←3 |
Op pagina 35 van het RaH-ms ziet men een aantal movements die op dezelfde snaar worden aangewend. Dit zijn de crychiadau. Ze worden voorgesteld als een letter waarboven een verticaal figuurtje is geplaatst. Dit betreft krychu y fawd, plethiad y wahynen (ondanks, gezien de naam, geen crychiad wordt verwacht), ysgwyd y bys en kefn ewin. Greenhill identificeerde nog een vijfde in de tabulatuur-tekst, die hij de Z-movement noemt. De basisbeweging van een crychiad is volgens Greenhill, minimaal een 'backstrike' met de vingernagel, gevolgd door, of voorafgegaand aan, het aanslaan of 'strike' van dezelfde snaar. De betreffende snaar kan tevens een noot van een aanliggende movement zijn, zodat de crychiad daarmee wordt gecombineerd. Bijvoorbeeld plethiad y bys bach met krychu y fawd:
Movement | Vingerbeweging | Relatieve toonvolgorde | ||||
plethiad y bys bach + krychu y fawd | 3 | 2 | 1 | 1/ | (1/ = backstrike) |
|
←4 | ←5 |
Dat laatste kan echter niet altijd het geval zijn. Bij een 'geïsoleerde' crychiad (dus zonder een naastliggende gelijke noot), hetzij in een akkoord of een enkele noot, worden er minimaal twee aanslagen uitgevoerd, dat is dus de heen-en-weer-gaande beweging van een 'strike' en een 'backstrike' (of andersom). Voor de kefn ewin (letterlijk: 'achterkant van de nagel'), is de 'backstrike' met de vingernagel de voornaamste kenmerk.
Het volgende schema is ontleend aan Peter Greenhills dissertatie inzake de speeltechniek (Greenhill, Part 4 Technique, 1996, Summary of movements). Het geeft een overzicht van de aanslagtechniek voor de diverse movements of combinaties ervan.
Legenda:
|
|||||||||||||||
Rang | Frequentie | Beschrijving | Vingerzetting | Snaarvolgorde | Relatieve toonschema | ||||||||||
1 | 1179 | taked y fawd |
|
2-5, 1 | |||||||||||
2 | 878 | y plethiad byr |
|
1,2 | |||||||||||
3 | 563 | plethiad y wahynen | ...3/... | 1 | |||||||||||
4 | 379 | plethiad y bys bach |
|
1, 2, 3-6 | |||||||||||
5 | 345 | krychu y fawd | ...1/... | 1 | |||||||||||
6 | 226 | plethiad y pedwarbys |
|
1, 2, 1, 2-3 | |||||||||||
7 | 213 | y plethiad byr (duimvariant) |
|
1, 3-8 | |||||||||||
8 | 154 | hanner krafiad |
|
2, 1 | |||||||||||
9 | 148 | plethiad mawr |
|
1, 2, 4-7 | |||||||||||
10 | 84 | tagiad dwbl |
|
2, 1 | |||||||||||
11 | 80 | ysgwyd y bys | ...2/... | 1 | |||||||||||
12 | 74 | (ysgwyd y bys* +) plethiad dwbl *als introductiesymbool |
|
2, 1, 2 | |||||||||||
13 | 72 | kefn ewin | 3/ of 2/ of 1/ | 1 | |||||||||||
14 | 71 | krafiad dwbl |
|
3, 2, 1 | |||||||||||
15 | 67 | tafliad y bys |
|
2, 1, 1, 1 | |||||||||||
16 | 47 | takiad fforchog |
|
3-4, 1 | |||||||||||
17 | 42 | quadrant-and-dot movement |
|
(2), 1 | |||||||||||
18 | 41 | plethiad y pedwarbys (duimvarianten) |
|
1, 3-6, 1, 3-5 | |||||||||||
18 | 41 | Z-movement | ...4/... | 1 | |||||||||||
20 | 30 | krafiad sengl (duimvariant) |
|
2, 1, 3, 5 | |||||||||||
21 | 22 | plethiad y bys bach + krychu y fawd |
|
1, 2, 3, 3 | |||||||||||
22 | 14 | krafiad sengl |
|
2, 1, 3 | |||||||||||
22 | 14 | ysbongk (movement voor de onderhand) |
|
1 | |||||||||||
24 | 11 | plethiad y pedwarbys (viersnarige varianten) |
|
1, 2, 4-5, 1, 3-5 | |||||||||||
25 | 4 | hanner krafiad (duimvarianten) |
|
2, 1, 5-8 | |||||||||||
26 | 3 | plethiad y pedwarbys + krychu y fawd |
|
1, 2, 1, 3, 3 | |||||||||||
26 | 2 | column-of-dots movement | ? | 2, 1 | |||||||||||
26 | 3 | backslash-and-dot movement |
|
4, 1 |
In het manuscript zien we een aantal abbreviaturen in de bovenpartij. Bijvoorbeeld een serie noten in een zogenaamde ostinato-figuur, waarboven steeds dezelfde letter de streepjes afwisselend als / \ / \ / \ worden weergeven. Hetgeen doet vermoeden dat hier sprake is van opeenvolgende abbreviaturen van y plethiad byr met taked y fawd, waarvan één letter steeds is weggelaten. In de praktijk blijkt dat de bovenste letter steeds wordt verzwegen (alhoewel er ook een uitzondering bestaat van de toonparen op 86.5.11-18, waar de onderste letter is verzwegen). Een aardig voorbeeld is zo'n ostinato-figuur in de vorm van een afsluiting, zodat de laatste toon dus de modaliteit bepaalt. De modaliteit van het onderste voorbeeld van C-mixolydisch, zodat de ostinato-figuur met de toon c moet worden afgesloten. Het figuur wordt ingeleid door een plethiad y wahynen (77.5.7-10):
plethiad y wahynen + / \ alternatie |
|
Er is hiervoor reeds gemeld dat de techniek van covering-finger zeer efficiënt was. Deze efficiëcientie was zodanig effectief, zodat de snaren snel aangeslagen konden worden, zonder dat storende invloeden op de onderliggende harmonie optrad. Het is opvallend dat in de oude Ierse harptraditie kennelijk gebruik werd gemaakt van de 'covering-finger'-techniek. Laten we eerst kijken naar een uitspraak door Giraldus Cambrensis over de 12e eeuwse harptechniek van de Ieren, dat de efficiëntie bij de (snelle) vingerbewegingen bijna letterlijk verwoordt:
In: Topographica Hiberniæ, inzake het Ierse spel op de harp (afdeling 3, hfdst 11)
"Mirum, quod in tanta tam praecipiti digitorum rapacitate, musica servatur proportio, et arte per omnia indemni........."
"Het is wonderbaarlijk dat bij zo'n complexe en snelle vingerbeweging, de muzikale verhoudingen blijven bestaan....."
Edward Bunting, muzieknotulist tijdens het Belfast Harp Festival (1792) geeft in zijn 'Ancient Music of Ireland' (1840) een relaas van het spel van Denis Hempson, die de oude nog techniek van het spelen met de vingernagels op een metaalsnarige harp beheerste (Bunting, 1840):
Donnchadh Ó Hámsaigh, Denis Hempson (1695-1807), werd inderdaad 112 jaar oud. Gravure uit het boek van Bunting: A General Collection (1809): 'Engraved from an Original Drawing by E. Scriven' 'Hempson the harper of Magilligan, County of L. Derry |
Het is interessant dat Bunting dus een techniek waarneemt, die op de 'covering-finger'-demping is gebaseerd. Dit impliceert (1) dat het middeleeuwse harpspel in Ierland vergelijkbaar was met die in Wales en (2) dat men in Wales voor cerdd dant een metaal-snarige harp toepaste. Naast het bovenstaande citaat over Denis Hempson, zijn er twee movements in Buntings 'Ancient Music of Ireland' beschreven, die direct op 'covering damping' wijzen:
Leith leagadh ('a half falling', 'Half vallend')Een voorbeeld van een ostinatofiguur met nootverspreiding. Transcriptie van 29.2.7-29.3.6 door de auteur: clymau cytgerdd in mak y mwn byrr. |
Greenhill registreerde in dit verband de volgende voorbeelden van vingeraanslag voor de onderhand (1=duim, 2=wijsvinger, 3=middelvinger, 4=ringvinger):
V.b.1 | V.b.2 | V.b.3 | V.b.4 | V.b.5 | |||||
1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||
2 | 2 | 2 | 1 | 2 | |||||
3 | 3 | 1 | 3 | ||||||
4 | 4 | 4 | 4 |
De patroonherhaling bij dit soort ostinatofiguren blijkt een handig hulpmiddel om de onderliggende mesur te identificeren.
Buiten de ostinatofiguren om is er nog het fenomeen van 'akkoord-expansie'. Daarvan is het duidelijk dat ze om harmonische redenen zijn ingezet. Het levert namelijk een geschikte oplossing ten opzichte van een aangehouden noot in de bovenpartij. De expansie wordt aangeven door een schuine lijn vanaf de laagste noot van een akkoord, naar een naastliggende noot, die op zijn beurt een grote secunde hoger is dan deze laagste noot. Greenhill registreerde (met aantallen) de volgende gevallen:
146 | 32 | 26 | 26 | 9 | 2 | 1 | 1 |
Op het eerste gezicht ziet het er naar uit dat in de akkoordenreeks een extra kolom is toegevoegd. Het lijkt erop, dat hier een assymetrie in de ritmiek optreedt ten opzichte van de constante pas in het akkoordenspel. Als dit echt het geval zou zijn, dan treedt er, volgens Greenhill een zeer storend en technisch lastig effect op.
In werkelijkheid blijkt deze assymmetrie schijnbaar te zijn. De noot na de schuine streep is feitelijk een onderdeel van het akkoord dat daarvoor is genoteerd.
Door het gehele manuscript zien we de schuine lijn, waarvan we nu weten dat iedere lijn een gedempte noot symboliseert. In de 'expansie' notatie wordt de schuine streep kennelijk voor hetzelfde doel gebruikt, dat wil zeggen dat na het aanslaan van de laagste noot deze ook wordt gedempt (technisch met dezelfde vinger als het werd aangeslagen). Men zou verwachten dat in het eerste voorbeeld in het diagram hierboven, de toon c wordt aangeslagen en weer wordt gedempt, terwijl de toon d na het aanslaan blijft doorklinken. Dit gebeurt om storende invloeden in de harmonie te ontwijken. In bovenstaande geval wordt voorkomen dat de c een ongewenste dissonantie met de bovensecunde d veroorzaakt.
Daarnaast was het kennelijk niet ongebruikelijk om de onderpartij op sommige punten sterk af te korten, door sommige akkoorden zelfs niet te noteren, zodat het nodige schrijfwerk bespaard kon worden. Bij een open plaats in de onderpartij wordt het voorgaande akkoord herhaald, tenzij er een verandering plaats vindt. Dan nóg, wordt alleen die noot genoteerd die een verandering veroorzaakt, zoals dat bij de hier besproken akkoord-expansie het geval is.
(A) Tegenover krychu y fawd, staat meestal een blanco in de bovenpartij, soms ook plethiad y wahynen (14 voorbeelden) of krychu y fawd (1 voorbeeld).
(B) De Z-movement is volgens Greenhill het meest toegankelijk met de ringvinger. Kennelijk met een langzame voor- en achterwaartse beweging.
(C) De '/' boven een letter geeft een aanwijzing naar de noot in de volgende kolom. Kennelijk is dit een notatievorm voor een langzamer vorm van y plethiad byr. Gezien een langzaam tempo, is de 'covering finger'-techniek niet perse noodzakelijk. Demping kan dan ook d.m.v. dezelfde vinger worden toegepast, desnoods om staccato te bewerkstelligen.
(D) De '/' rechts boven is de aanduiding voor de movement ysbongk (letterlijk: 'sprong', 'aansporing', 'slag', 'haal'). Mogelijk is dit movement gelijk als de '/' boven de letter, met dit verschil dat deze niet wordt gevolgd door een volgende noot. Het zou kunnen worden toegepast als een staccato. Gezien het ontbreken van de noot erna, beantwoordt aan de naam 'sprong' van het movement. Volgens de notatie op p. 35 van het manuscript zijn de duim en wijsvinger betrokken bij het aanslaan. Het dempen zou met dezelfde vinger hebben kunnen plaatsvinden.
(E) De quadrant-and-dot movement, volgt altijd op een plethiad y bys bach, zoals dat in de bovenpartij het geval is.
Vanuit de techniek van de harp hadden we al gezien dat bij cerdd dant, de reinheid van de harmonie een essentiele bijdrage levert. Daarom kan interventie van drones eveneens als storend binnen de polaire harmonie worden ervaren. Bovendien moet men, volgens Greenhill, er van uitgaan dat cerdd dant zich buiten de volkstradities van het continentale Europa en Azië zich heeft ontwikkeld. Dat geldt niet alleen voor de crwth, maar ook voor de harp. We hadden al gezien dat voor de insulaire speeltechniek op de 'metaalsnarige' harp de nodige conventies zijn afgesproken. Anderzijds zou dit ook moeten gelden voor de crwth; dit in tegenstelling met het feit dat men op het continent diverse strijkinstrumenten met drones, in combinatie met melodie en parallelorganum veelvuldig toepaste. Met andere woorden dat dus ook voor de crwth kennelijk een andere techniek werd verlangd.
De speeltechniek voor de crwth zou dan geheel anders zijn, dan dat men bij bijvoorbeeld de viool gewend is. Dat wil zeggen, anders dan het zgn. organum-fiddling (d.i. tweestemmig bij een greep waarbij één vinger op twee snaren staat) of het strijken bij het enkelvoudige melodiespel.
Peter Greenhill stelt voor dat het niet noodzakelijk is om gebruik te maken van een drone en dat we daarbij inderdaad van een andere speeltechniek moeten uitgaan, waarbij de snaren worden getokkeld, en tegelijkertijd de gewenste harmonie wordt bewerkstelligd.
Greenhill voert in zijn dissertatie argumenten aan dat de crwth-techniek voor cerdd dant volgens een zgn. 'alternate-stopping'-techniek goed kan werken. De techniek houdt in, dat tijdens het spel, de vingergrepen ('stoppings') voor de tonen op een snarenpaar boven de toets ('fingerboard') kunnen worden afgewisseld met de tonen via de vingergrepen op de naast gelegen snarenpaar. Deze afwisseling zou dan overeenkomen met het 'double tonic'-principe, dus de wisseling van cyweirdant en tyniad volgens het toegepaste mesur. De techniek is het best uitvoerbaar als de onderinge snarenparen boven de toets slechts een klein interval verschillen. Daarom is bijvoorbeeld de stemming cywair naturiol goed toepasbaar in dit verband.
Resumerend komt het er dus op neer, dat alleen op één snarenpaar een vingerzetting plaatsvindt, terwijl het andere snarenpaar open is die op zijn beurt een bijdrage aan de harmonie kan leveren. Daarna vindt er een wisseling plaats, waarbij op het andere snarenpaar de melodietonen worden gespeeld, terwijl de naastliggende snarenpaar de harmonie levert. Daarnaast kunnen de open 'duim'-snaren, de snaren naast de toets een tweede bijdrage aan de harmonie geven.
Door middel van deze alternate-stoppings, zouden zowel de melodische figuraties als de akkoordenprogressie moeten kunnen worden uitgevoerd.
Greenhill geeft in zijn dissertatie over techniek (Greenhill, 1996, part 4, Technique,p. 137-138) een voorbeeld hoe zo'n 'alternate stopping' in de praktijk kan uitvallen. Hiervoor wordt de passage 26.4.22-27 uit het RaH-ms gebruikt.
Laten we uitgaan, specifiek voor dit voorbeeld, van de volgende crwth-stemming:
De tonen c, d en e worden via vingergrepen op het eerste snarenpaar (nr. 1 en 2, gestemd als b) geproduceerd. Het tweede snarenpaar (nr. 3 en 4, gestemd als g) is dan open. Met de duim wordt nr. 6 aangeslagen: dit is een c.
Vervolgens worden de tonen f, e en d via vingergrepen op de tweede snarenpaar (nr. 3 en 4, gestemd als g) gemaakt. Het eerste snarenpaar (nr. 1 en 2, gestemd als b) is dan open. Met de duim wordt nr. 5 aangeslagen: dit is een d. We krijgen dan het volgende beeld:
Dit voorbeeld klinkt niet zo voluminuus als de harmonie van de harp, doch dat zou gecompenseerd kunnen worden door de snaren van snaarparen onderling een octaaf te laten verschillen. Zoals dat het geval is bij de stemmingen die in paragraaf 3.5 zijn besproken. Het nadeel van dit systeem is wel, dat voor de diverse uitvoeringsvormen meerdere stemmingen (scordatura) verlangt.
In deze sectie wil ik iets zeggen over de aanslagtechnieken, zoals deze zijn gepresenteerd door de Amerikaanse musicus Bill Taylor. Een groot deel, van zijn beschreven harptechnieken wijken behoorlijk af van die, die door Peter Greenhill zijn voorgesteld. Dat is des te meer opvallend omdat Greenhills dissertaties eerder in academische kringen in Wales zijn geaccepteerd en worden ondersteund, met name door cerdd dant specialist Paul Whittaker (Zie een kort artikel van Paul op de website van Paul Dooley: The Interpretation of the Tablature).
Het is echter niet duidelijk welke argumenten Taylor voor deze afwijkende inzichten heeft. Kennelijk gaat hij er van uit dat er iets fundamenteel niet klopt aan de 'covered damping'-techniek. Eveneens geeft hij geen argumenten voor zijn interpretatie van de korte noten van de plethiadau in de vorm van voorslagen (grace-notes). Tot nu toe staat er nog geen verklarende wetenschappelijke publicatie daar tegenover, die daarnaast ook nog eens aansluit op de gehele context van harmonie, metrum, ritme, nootwaarden, nootposities en melodie. Hetzelfde kan gezegd worden voor zijn ondersteuning van de scordaturatheorie van de Welshe musicus Robert Evans (Taylor, 2010). (zie ook in het hoofdstuk: Extra Cerdd dant: Deel 5: Misconcepties met betrekking tot de harpstemming (harp tuning): Herstemmingstheorieën: Evans-Taylor :
"Within the Welsh bardic musical curriculum there were five guaranteed tuning schemes, y pum cywair safedig a gwarantedig, and several others besides. These tunings do not simply offer different keys, in the modern musical sense; the require the player to tune in something curious and counter-intuitive ways. Some tunings employ duplicate unison strings...."
Peter Greenhill geeft in zijn dissertatie 'Rhythm' de bezwaren aan voor het gebruik van de korte noten (dat zijn de eerste noot of noten) van de plethiadau in de vorm van ornamentale figuren. Een bezwaar is dat de aanwezigheid van versieringen schade toebrengt aan de melodie, vanwege de afwezigheid van een normaal aantal melodienoten. [Zie hiervoor ook in het volgende artikel: Cerdd dant 3: par. 3.2 Plaatsing van accenten]. Deze afwezigheid leidt namelijk naar een bizar skelet van opeenvolgende hoofdnoten, zonder doorgangsnoten en zonder ritmisch of harmonisch voordeel. De korte noten moeten volgens Greenhill, als volwaardige noten worden beschouwd en zullen daarom deel uit moeten maken van een volwaardige melodielijn. Desondanks komt het op elkaar proppen van de korte noten van de plethiadau tot versieringsnoten, veelvuldig in Bill Taylors uitvoeringen voor. De reden, waarom hij dit doet is niet duidelijk. Kennelijk is dit gebaseerd op oudere publicaties van andere auteurs.
Het is jammer dat Bill Taylor niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om
Een ander punt voor een kritische beschouwing is de ontkenning, voor een deel althans, van de 'covered-finger'-demping, terwijl Bill Taylor goed op de hoogte is van het feit dat de harp met de vingernagels wordt gespeeld en dat het dempen van snaren een essentieel onderdeel daarvan is. Hij geeft zelf aan dat op pag. 35 van het manuscript ontegenzeggelijk aanwijzingen daarvoor voorhanden zijn, zoals dat eerder is voorgesteld door Paul Whittaker (Whittaker, 1974) en André Schaefer (Schaefer, 1973). Peter Greenhill heeft, mede ondersteund door Paul Whittaker*), aangetoond dat de 'covered-finger'-demping tot doel heeft om de 'harmonische hygiëne' van het spel te bewaren, hetgeen onontbeerlijk is voor het spel op een metaalsnarige harp.
[*)Mede blijkens een kort essay dat Paul schreef ten behoeve van de discussiegroep groups.yahoo.com/neo/groups/apHuw/]
Laten we eens zien wat Bill Taylor over dit onderwerp zelf heeft gepubliceerd. De eerste publicatie van zijn speeltechniek vond plaats in 'Welsh Music History', vol. 3 (Taylor, 1999), ongeveer gelijktijdig met het uitkomen van zijn CD 'Two Worlds of the Welsh Harp'. We zien hier dat hij de plethiad taked y fawd op de wijze van 'covered-damping', zoals dat eerder is gepubliceerd door Paul Whittaker heeft overgenomen (Whittaker, 1974), mede met nog eens vier andere plethiadau, zoals ze door Peter Greenhill zijn ontwikkeld (Greenhill. Part 4 Technique, 1996). Dit zijn plethiad y bys bach; takiad fforchog; tagiad dwbl en tafliad y bys. Voor de andere figuren, past Bill Taylor de zogenaamde 'sliding-finger'-demping toe, terwijl zijn notaties zijn voorzien van motiefbogen, hetgeen op het gebruik van grace-noten kan wijzen. Waarom Taylor de overige plethiadau en crychiadau op een andere wijze uitvoert, wordt door hem helaas niet toegelicht. Uiteindelijk blijkt zijn voorstel, hetgeen hij zelf toegeeft, grotendeels op gissingen te zijn gebaseerd.
Een tweede gelijksoortige publicatie van zijn hand vond plaats in 2003, in de vorm van een brochure (Taylor, 2003) dat door de (Schotse) Wire Branch of the Clarsach Society werd uitgegeven. Hierin zien we echter een verandering, waar een correctie plaats vindt van nog eens twee movements, die eveneens door Peter Greenhill eerder zijn voorgesteld. Dit zijn y plethiad byr en plethiad mawr. In de andere movements blijft Bill gebruik maken van de zogenaamde 'sliding finger'-demping.
Ten opzichte van het artikel in 1999, vond er een uitbreiding plaats, namelijk voor het 'quadrant and dot'-movement, die niet op pag. 35 van het manuscript voorkomt. Zelfs in dat geval wordt de eigen interpretatie van Bill Taylor niet verantwoord.
Dan rijst de vraag, op welke gronden Taylor zijn eigen technieken aanwendt, we zien dat dit deels op het werk van Paul Whittaker uit 1974 en deels op die van Peter Greenhill is gebaseerd en anderzijds naar eigen inzicht, zonder daarvan weer te geven, waarom hij dat zo doet. Voor de 'quadrant and dot'-movement geeft hij dit keer een onbegrijpelijke referentie uit een volkomen andere traditie die was bedoeld voor het spel op de blokfluit, namelijk uit Humphrey Salter's beschrijving van de 'beat' in 'The Genteel Companion' (1683).
In zijn 2012 brochure geeft hij wat vage argumenten, die niet past bij iemand die door sommigen beschouwd wordt als een geleerde specialist op het gebied (Taylor, 2012):
"This publication summarises my continuing efforts to investigate fingernail , techniques in historical harp performance. Some instructions are based on evidence found elsewhere; others are conjectural"
In dit citaat staan twee opmerkingen, die op zijn minst onverkwikkelijk zijn, namelijk:
Het is jammer dat Taylor zichzelf roemt op zijn website www.billtaylor.eu/ als zijnde een 'Specialist in the performance of ancient harp music from Ireland, Scotland and Wales'.
Deze kwalificatie wordt nog een extra aangedikt op de website van Temple Records (www.templerecords.co.uk/artists/artist.php?artistID=81):
"He is the foremost interpreter of the Robert ap Huw manuscript, containing the earliest harp music from anywhere in Europe, employing the fingernail technique specified in the manuscript, whilst reading from a facsimile of the tablature and using modern copies of historical harps."
Deze (zelf)kwalificatie van Bill Taylor doet geen recht aan het vroegere werk van belangrijke specialistische onderzoekers, die niet in zijn publicaties zijn vermeld, ondanks dat er in eerste instantie, blijkbaar wel van hun materiaal gebruik is gemaakt.
Zie voor het vervolg: Cerdd dant. Deel 3: Het Robert-ap-Huw-manuscript: maatvoering en ritme