Musicologie van de Keltische en naburige stijlen
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra]

[Home][Auteur: Ben Dijkhuis][Laatste update: 28-07-2023][Hoofdstuk: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen][Gebruiksvoorwaarden]

Traditie van de doedelzak in de Keltische gebieden

INHOUD van deze pagina (verberg)

  1. 1. Naam en terminolgie
    1. 1.1 Etymologie en woordkeus
    2. 1.2 Terminologie
  2. 2. De doedelzak van de continentale Keltische gebieden
    1. 2.1 Bretagne
    2. 2.2 Galicië en Asturië
  3. 3. De doedelzak van de Keltische eilandgebieden
    1. 3.1 Ierland
    2. 3.2 Schotland
    3. 3.3 Wales en Cornwall
    4. 3.4 Engeland
  4. 4. Annotaties en bronnen
    1. 4.1 Voetnoten
    2. 4.2 Geraadpleegde bronnen
  5. 5. Aanvullende informatie
    1. 5.1 Externe links
    2. 5.2 Media

1. Naam en terminolgie

1.1 Etymologie en woordkeus

Het woord doedelzak is in de Nederlandse taal voor het eerst in de 19e eeuw gebruikt en etymologisch verwant aan het Duitse woord Dudelsack. De oorsprong van het woord is herleidbaar vanuit het Turkse 'duduk' , dat fluit betekent. Het spelen op het instrument, wordt in dit verband 'doedelen' genoemd. Een oud Nederlands woord voor fluit is pijp, voor doedelzak: pijpen en de speler ervan: 'pijper'. Dit zien we eveneens terug onder meer in het middelnederlands: pipe (denk aan het spreekwoord: 'Naar iemands pijpen dansen'). In het oud Noors komen we pipa (buis, fluit) tegen en in het latijn pipa (schalmei), alsmede het latijnse werkwoord pipare (piepen van vogels). In het oud hoogduits: pfifa en nieuw hoogduits: Pfeife. (de Vries, 1971) Op de Britse eilanden gebruikt men het woord pipes in combinatie met het type of de plaats, waar het instrument in gebruik is. In het Gaelisch spreekt men van píb in het Kymrisch/Kernewek (Welsh, Cornish): pib. Afgeleiden hiervan zijn: piobaire (speler van de pipes), piobaireachd (het spel van de 'pipes').

In ander landen of streken, b.v. Frankrijk en Spanje, wordt een specifieke naam aan het instrument gegeven (veuze, cornemuse, binioù, gaita). Spelers en liefhebbers, van het instrument die in Nederland wonen, geven meestal de voorkeur aan het gebruik van het Engelse woord pipes of passen de specifieke naam voor het instrument toe.

1.2 Terminologie

Op deze pagina wordt in eerste instantie een aantal termen verklaard, die vaak in de tekst voorkomen:

2. De doedelzak van de continentale Keltische gebieden

De 'doedelzak' kent, over een groot deel van de wereld, vanaf de Romeinse tijd diverse verschijningsvormen. Voor de Keltische gebieden van het continentale Europa (Zie: Keltische muziek: Definitie) geldt dat de aanwezigheid van het instrument klaarblijkelijk een gevolg is van de algehele verspreiding over het Europese continent.

2.1 Bretagne

Middeleeuwse doedelzakken met één dronepijp

De veuze is een traditionele Bretonse doedelzak, die is voortgekomen uit de midddeleeuwse doedelzak (cornemuse) van Nantes. Dit instrument had een chanter met een conische boring. Hoewel de laatste is voorzien van eeen dubbel riet, is de enige dronepijp met een enkel riet uitgerust. Het geluid van het instrument is vergelijkbaar met die van de Vlaamse doedelzak en de Galicische gaita. Tijdens de 20e eeuw werd de naam veuze eveneens toegepast op de diatonische accordeon.

Een andere doedelzak van Bretagne is de binioù, die sinds de 19e eeuw uit de veuze was ontwikkeld. Naast het feit, dat dit instrument kleiner is dan de veuze, heeft deze het hoogste toonbereik van alle andere Europese doedelzakken. De chanter is kleiner dan die van de veuze en de stemming ligt ongeveer een octaaf hoger dan die van de bombarde, een Bretonse hobo/schalmei. Dit geeft een mooie combinatie van beide instrumenten, die vaak vaak als duo worden bespeeld. De muzikanten van beide instrumenten worden dan sonneurs genoemd. Deze sonneurs spelen een belangrijke rol in de Bretonse danstraditie.
(De omvang van stemmingen van de biniou kozh: as4 - as5 tot c4 - c5 en de veuze: a2 - a3 tot c2 - c3 ).
(Becker, Le Gurun, 2002)(Winick, 2001)

Naar woord binioú wordt reeds vanaf de 15e eeuw gerefereerd. Het is Brezhoneg (de Keltische taal van het westelijke taalgebied dat ook wel Basse-Bretagne of pays bretonnant wordt genoemd) en betekent letterlijk: 'hoorns' (F. Gourvil)(vergelijk in dit verband het Franse woord voor doedelzak, cornemuse, dat letterlijk 'muzikale hoorn' betekent). In het woordenboek van Gré goire de Rostrenen (1732) is binioù een vertaling naar het Brezhoneg van vèze (veuze) (Becker, Le Gurun, 2002). In Basse-Bretagne spreekt men van poach-binioù, sac’h-binioù of binioù bihan ('kleine doedelzak'). De term 'binioù kozh' ontstond pas aan het begin van de 20e eeuw, om een onderscheid te maken met de 'binioù braz' ('grote doedelzak'), waarmee de Schotse doedelzak werd aangeduid, die rond deze periode in Bretagne zijn intrede deed.

Onderling contact van Bretonse musici met Schotse collega's, leidde niet louter tot de invoering van een Bretonse uitvoering van Schotse bagpipes, maar eveneens tot een Bretonse equivalent van de Schotse pipeband, dat bagad (meervoud: bagadoù) wordt genoemd. Feitelijk was de introductie hiervan, naast de herinvoering van de kan ha diskan ('zang en tegenzang', een zangtechniek van twee zangers voor de muzikale ondersteuning van de Bretonse dans), een onderdeel van de revival van de Bretonse muziek in de periode na de 2e wereldoorlog. Naast de 'pipers' van de 'binioùs braz', is de bagad eveneens samengesteld uit drummers en bombardeers. Het geluid van bagad, wijkt niet veel af dan de Schotse tegenhanger, doch ondervindt een bijzondere weerklank vanwege het geluid van de bombardes.
(Voor kan-ha-diskan, zie ook: Dans en danshistorie van Bretagne: Muzikale begeleiding)
Het principe van de muziek voor de bagad is gebaseerd op het gezamelijke spel van de sonneurs (doedelzak & bombarde), terwijl het repertoire uit marsen bestaat, alsmede diverse dansdeunen in marstempo.

Joueur de biniou koz (Pays de Quimper)
(1890, E. Audfray. Musée des Beaux Arts Quimper
Bretonse doedelzakspeler, spelend tijdens een bruiloft.
(Uit: Captain Francis O'Neill, Irish Minstrels and Musicians, 1913)
Sonneurs: bombarde en binioù.
(Gevonden op: MochPryderi website)

2.2 Galicië en Asturië

Het type doedelzak van Galicië en Asturië is resp. de gaita gallega en gaita asturiana.
Het woord 'gaita' is feitelijk een algemene naam voor de 'doedelzak'. Andere typen van het Iberisch schiereiland zijn: gaita de boto (Aragon) en gaita de foles (Portugal).
In ieder geval is het duidelijk, dat de gaita, zowel vroeger als nu, nog steeds een traditionele, uiterst belangrijke rol speelt, vaak in combinatie van slagwerk, de redobrante (een trom of tamboril, voorzien van darmsnaren en dat met twee stokken wordt bespeeld) en de bombo (een bas-trom dat men één stok wordt gespeeld. In Asturië is dit een koppel met een gaita en tambor, dat pareya wordt genoemd. In Trá s-os-Montes (Portugal) is een trio met gaita, caixa (tamboril) en bombo, gangbaar. Vanaf het begin van de 19e eeuw, tijdens de revival van de Galicische cultuur, kreeg de gaita een bijzondere rol als nationaal symbool van Galicië, naast de muzikale functie was het instrument vaak een onderwerp in de 19e eeuwse literatuur. (Cronshaw, 2001)(Foxo, 2007)

De Cantigas de Santa Maria (Liederen van de Heilige Maria) zijn middeleeuwse manuscripten die geschreven zijn gedurende de regeerperiode van de Spaanse monarch Alfonso X ('El Sabio', 'de Wijze') (1221-1284). Het is één van de grootste verzamelingen van monofone (eenstemmige) liederen uit de middeleeuwen. De taal die hierin gebruikt wordt is het Portugees-Galicisch, de middeleeuwse taal van Galicië. De liederen uit het manuscript, dat bijzonder is verlucht door miniaturen en met verhalende illustraties, zouden zijn gezongen door pelgrims op hun weg naar Santiago de Compostella. De miniaturen omvatten veel afbeeldingen van instrumenten en hun spelers, waaronder ook de doedelzak.
Vanaf de 14e tot en met de 18e eeuw is uit diverse geschriften een aantal verwijzingen bekend met betrekking tot opdrachten aan de gaiteiros ('pipers') en tamborileiros (drummers), bijvoorbeeld tijdens feestdagen. Uit deze diverse historische documenten kan worden opgemaakt, het beroep van de gaiteiro klaarblijkelijk een hoge sociale status had. (Foxo, 2007)

Drie miniaturen uit de Cantigas de Santa Maria (13e eeuw) met voorstellingen van de doedelzak.
Doedelzakken zonder dronepijpDoedelzak met vier dronepijpenDoedelzakken zonder dronepijp

Tegenwoordig kent men diverse uitvoeringen van het instrument:

Het aantal toegepaste stemmingen van het instrument is talrijk: Es, F, G, As, A, Bes, B, C en D (Foxo, 2007)

Gaita, de Galicische en Asturische doedelzak
(Gevonden op: http://www.gim1.rabawyzna.pl/us/pagina_comenius/ingles/galego_i/instrumentos_ing.htm (dode link)
Gaita en begeleidende percussie
Van links naar rechts: gaita, pandeiro, tamboril (redobrante) en onder: cunchas of vieiras (Sint-Jakobsschelp, Pecten jacobeus)
(Gevonden op: http://personales.mundivia.es/cpgraxal/comenius/graxtema.htm (dode link))
Bombo. Een bastrom dat met een stok wordt bespeeld.
(Gevonden op: http://www.gim1.rabawyzna.pl/us/pagina_comenius/ingles/galego_i/instrumentos_ing.htm (dode link))

De muziek voor de gaita is overigens tweeledig, enerzijds wordt het instrument toegepast voor dansbegeleiding (Zie meer hierover: Dans- en danshistorie van Galicië, anderzijds voor de ondersteuning bij processies en marsen, die worden uitgevoerd door bandas (pipe bands). Het repertoire van de bandas bestaat uit diverse parade- (pasarrúa) en marsmuziek: alborada's , pasacorredoiras' of 'pascalles (Asturisch: pasucá is) en marchas, alsmede dansmuziek, b.v. muiñeiras. De uitstraling van de gaita met betrekking tot zijn glorieuze verleden komt geheel tot zijn recht tijdens de processiemarsen (zowel religieus, als seculair), met name door het historische samenspel van gaita en slagwerk (tamboril/redobrante).

Galicische gaitaspeler
(Gevonden op: http://www.educadormarista.com/PiensaPlus/PPGAITA.HTM (dode link)
Gevonden op: http://students.centre.edu/trevor.brickman/spanish/page3.htm (dode link)

Naar boven

3. De doedelzak van de Keltische eilandgebieden

Er wordt verondersteld dat de Romeinen de doedelzak in de 1e eeuw in Brittanië hebben geïntroduceerd, als een militair muziekinstrument van de Romeinse infanterie, zoals de trompet dat voor de cavalerie was. Alhoewel daar volgens Collinson geen bewijs voor bestaat (Collinson, 1975). Door verschillende auteurs (Manson, Duncan Fraser en William Grattan Flood) wordt zelfs gesteld, dat de doedelzak nog vóór de komst van de Romeinen bekend was bij de Keltische bevolking van Hibernia (Ierland) en Caledonia (Schotland), zodat het aannemelijk is dat het instrument eveneens door de Keltische Britten werd gebruikt. (O'Neill, 1913). Collinson geeft aan dat er in dit verband geen sprake was van een 'doedelzak'. Daarvan zijn in Brittanië volgens Collinson geen temporaire afbeeldingen in steen of mozaiek gevonden, noch enige verwijzingen in de Latijnse of Griekse literatuur ten tijde van de Romeinse bezetting. Hij verwijst eerder naar de reeds in de oudheid toegepaste 'mondgeblazen' dubbelpijpen ('double pipes'), zoals afgeleidde instrumenten van de Romeinse 'tibia', waarvan enkele exemplaren in Brittanië, voornamelijk in Londen zijn gevonden. Deze bevinden zich heden in het London Museum en Guildhall Museum (Collinson, 1975). Uit de iconografie, waaronder afbeeldingen op de zogenaamde 'high-crosses' in Ierland blijkt dat tijdens de vroege middeleeuwen, zogenaamde drievoudige pijpen ('triple pipes') in gebruik waren.

Naast de twijfels over een Romeinse herkomst, staat een Keltische oorsprong van de doedelzak, zoals geopperd door Flood cs. evenmin vast. Toch is het gebruik van het instrument kennelijk abusievelijk vanuit een de historische traditie toegeschreven als een icoon van de Gaelische cultuur, met name in Ierland en Schotland. Hoewel dit militaire 'symbool' voor de Gaelische strijders tegen de Engelse onderdrukkers pas sinds de 16e eeuw bekend is!

Tegenwoordig kennen we op de Britse eilanden:

Een speler op de Northumbrian smallpipes.

3.1 Ierland

Een duidelijk bewijs van het bestaan van 'pipes' in Ierland in de 'Brehon Laws' (de oude Ierse wetgeving) vanaf de 5e eeuw. De referentie is uit een manuscript-fragment, dat bewaard is gebleven in het Trinity College van Dublin. Het artikel bevat een lijst van vergoedingen, die in geval van lichamelijk letsel, door leraren op het gebied van mechanische kunsten betaald dienden te worden:

'These are base, that is inferior professions, and entitled to the same amount of fines as the Pipairedha or pipers; and the Clesamhnaigh, or Jugglers: and the Cornaireadha, or trumpeters; and the Cuislennaigh or pipe blowers.' (O'Neill naar O'Curry, 1913)

Een referentie naar het gebruik van 'pipes' in Ierland is eveneens gevonden in de Dindshenchas ('kennis der plaatsen', topografie) uit het Book of Leinster (ca. 1160). Het betreft hier een 11e eeuws gedicht, 'Aonach Carman' ('Fair of Carman'). Breathnach, 1996):

Pípaí , fidlí , fir cen gail,
Cná mfhir ocus cuslennaig,
Slú ag é tig engach egair,
Bé ccaig ocus bú ridaig.
Vertaling:
Pipes, fiddles, men without weapons,
bone players and pipe blowers,
a host of embroidered, ornamented dress,
screamers and bellowers.

Drievoudige 'pipes' ('triple pipes') zonder zak, hier links afgebeeld op de Cross of the Scriptures (9e eeuw) van Clonmacnois (graafschap Offaly) en rechts op de Muiredach's Cross (10e eeuw) van Monasterboice (graafschap Louth). Zo'n soort instrument zou volgens Breathnach mogelijk kunnen beantwoorden aan de cuisle cheoil.
(Foto's van de auteur)

Er blijkt een verschil te bestaan tussen twee typen instrumenten, de píopaí (doedelzak) en de cuisleanna ceoil, dat volgens (Breathnach, 1991) eveneens een rietinstrument zonder zak kan zijn, bijvoorbeeld een zogenaamde 'triple-pipe', die men in de middeleeuwse iconografie, waaronder op 'high crosses' ziet afgebeeld. Een soortgelijk rietinstrument bestaat tegenwoordig nog op het eiland Sardinië en heet daar launeddas. In dit verband refereer ik eveneens naar het middeleeuwse gebruik van twee doedelzaktypen in Wales. Voor latere perioden, tot op heden, wordt het woord píopaí in de betekenis, algemeen gebruikt.

Video-impressie voor de 'triple pipe' of launeddas. Geüpload door pitanoperra in 2007

Tijdens de 12e eeuw heeft Giraldus Cambrensis (Zie ook: Keltische harptraditie: Giraldus Cambrensis, nooit melding gemaakt van het gebruik van de 'pipes' in Ierland en Schotland, wel Wales. De reputatie van doedelzak was volledig ondergesneeuwd vanwege de populariteit van de harp, zodat de toepassing was beperkt tot het gebruik als 'volksinstrument'. Gedurende de aktiviteiten in de 13e eeuw van de Priory of the Holy Trinity in de Christ Church van Dublin, werden twee namen genoemd, waarin wordt gerefereerd naar de doedelzak: Goetfrey the Piper (1206) en William the Piper (1256) (O'Neill, 1913).

Vanwege beschuldigingen van spionage tegen de Engelsen, werd onder Edward III, in 1367 het Statuut van Kilkenny van kracht. Hierin werd het de Engelsen in Ierland verboden om barden, harpspelers, minstreels, 'pipers', rijmers, etc. toe te laten en te laten optreden, op straffe van gevangenneming. Deze wetgeving zou het gevolg zijn geweest van de loyale patriottische houding van de 'pipers'. (O'Neill, 1913)

Pas na de 14e eeuw zou het worden gebruikt als instrument bij militaire operaties. Ierse doedelzakspelers zouden zich tussen de Ierse troepen hebben bevonden, die werden geleid door de Prior van Kilmainham, die in 1475, tijdens de 100-jarige oorlog, koning Edward IV naar Calais begeleiddde.

Een varken met doedelzak. Een initiaalversiering in een 16e eeuws Iers manuscript: Dinnseanchus (topografische geschiedenis)
(Royal Irish Academy, Stowe MS D ii 2, fol. 34)

Naar boven

Verder ziet men een aantal afbeeldingen van doedelzakspelers in de 16e eeuwse Ierse iconografie. Zo bestond er in steen gekerfde afbeelding van een doedelzakspeler, van oorsprong uit Woodstock Castle in Athy (graafschap Kilkenny). En een schets van een jonge doedelzakspeler aan de kantlijn van een 16e eeuwse missaal (misboek), dat had toebehoord aan de abdij van Rosgall (graafschap Kildare). Beide afbeeldingen tonen een doedelzak met chanter, zak en twee drones.

De kantlijntekening van de missaal van Rosgall.
(Aron Garceau; Bagpipe Iconography; Bagpipe Iconography website)
Tekening van de 16e eeuwse, in steen gekerfde afbeelding (niet meer bestaand) van een doedelzakspeler van Woodstock Castle in Athy (county Kilkenny).
Bron: Website van Na Píobairí Uilleann

Naar boven

Tijdens het bewind van de Engelse Tudor-kroondynastie in Ierland, vormden de doedelzakspelers een belangrijk onderdeel van de militaire organisatie. Deze begeleidden de kernes (kerne = ceithearnaigh = Gaelische infanteriesoldaat), die tijdens de oorlog tegen de Schotten en Fransen, in dienst waren van Henry VIII. Zij waren onder meer aanwezig tijdens de zege in Boulogne in 1544.
De Ierse 'warpipes' en 'kernes' worden duidelijk afgebeeld in John Derricke's Image of Ireland, gepubliceerd in 1581. Derricke's illustraties geven, naast het uiterlijk en kleding van de Ierse soldaten, een duidelijk beeld van de doedelzak. Opvallend zijn de twee drone-pijpen en de lange uitvoering van de pijpen. Dit type doedelzak is de feitelijke voorloper van de huidige 'warpipes', de píob mhór (in Schotland: Great Highland Bagpipes), uitgerust met drie drones en kortere pijpen.

Twee afbeeldingen uit Derricke's Image of Irelande. Links een groep kernes, aangevoerd door een 'warpipe'-speler. Rechts een gesneuvelde 'pyper'. 'De doedelzakspeler' (1514). Tekening van Albrecht Dürer.

Een tekening, met betrekking tot het onderwerp is de 'Doedelzakspeler' uit 1514 van Beierse renaissancekunstenaar Albrecht Dürer (1471-1528), waarvan de Ierse muziekhistoricus William Henry Grattan Flood (Flood, 1905) meende te weten dat deze afbeelding een Ierse 'war piper' voorstelt. Overigens is het bekend dat met het werk van Flood omzichtig omgegaan moet worden, gezien het propandistische en nationalistische karakter van zijn werk. Of het hier dus werkelijk om een Ierse speler gaat, valt overigens zeer sterk te betwijfelen. Zo is het geenszins bekend hoe Dürer aan zijn model kwam.

Het is zo goed als zeker dat veel referenties naar de doedelzak, tot het einde van de 17e eeuw betrekking hebben op de 'war pipes' (Breathnach, 1991).

Nadat de uilleann pipes zich in het begin van de 18e eeuw uit de balg-aangeblazen Northumbrian smallpipes en vervolgens uit de pastoral pipes ontwikkelde met verandering van toonhoogte. Eveneens van een blaasbalg voorzien, een horizontale positie van de dronepijpen, zodat de uitvoerder in zittende houding het instrument bespeelde, werd de vraag er naar groter. Bij feesten, bruiloften, doopfeesten, begravenissen, maar ook bij football- en hurling-wedstrijden. De eerste bekende uitvoerder van het verbeterde instrument, was volgens een historische optekening (eind 18e eeuw), Lawrence Grogan uit Johnstown Castle, Wexford.

De Engelse muziekhistoricus Charles Burney (1726–1814) beschreef in een brief 1775 het instrument als volgt (O'Neill, 1913):

"The instrument at present in use in Ireland, is an improved bagpipe, on which I have heard some of the natives play very well in two parts without the drone, which I believe is never attempted in Scotland. The tone of the lower notes resembles that of a hautbois and clarionet, and the high notes that of a German flute, and the whole scale of one I heard lately was very well in tune, which has never been the case of any Scots bagpipe that I ever heard."

De Pastoral pipes, de voorloper van de uilleann pipes. Voorzien van drie drones en een demonteerbare verlenging ('foot') van de chanter om de lage C te kunnen bereiken, alsmede een kleppenloze chanter. William Grattan Flood zag deze abusievelijk voor Northumbrian Smallpipes aan. (Uit: Colclough, H., Geoghegan, J., The Complete Tutor for the Pastoral or New Bagpipe)Een set 18e eeuwse uilleann- of union pipes. Met balg, chanter, twee drones en één regulator.
(Uit: Francis O'Neill, Irish Minstrels and Musicians 1913)

Naar boven

Er is een aantal opvattingen over de naam 'uilleann pipes' en de anglificatie hiervan: 'union pipes'. De één noemt 'union' een Engelse verbastering van 'uilleann'. Anderen menen dat 'union' in de betekenis van 'vereniging' het resultaat is van het samengaan van twee functies van het instrument: als doedelzak en als orgel. Dat laatste zou plausibel zijn vanwege de toepassing van de 'regulators', waarmee een soort 'orgeltoon' wordt geproduceerd. Een andere theorie beweerd dat de 'union' afkomstig is van het feit dat het instrument tot volle ontwikkeling is gekomen tijdens de Act of the Union van 1800. Breandan Breathnach (Breathnach, 1991), bestrijdt het laatste, omdat de term 'union pipes' reeds voorkomt in een gedicht uit 1786. Breathnach meent dat de benaming union pipes de juiste oorspronkelijke naam is, zoals dat is vermeld door O'Farrell (voornaam is onbekend), de oudst bekende leraar voor het instrument, in zijn 'Collection of National Irish Music for the Union Pipe' (ca. 1800):

"The Union Pipes-Being an instrument now so much improved as renders it able to play any kind of Music, and with the additional accompanyments which belong to it, produce a variety of pleasing Harmony which forms as it were a little Band in itself."
(O'Neill, 1913)

O'Farrel op het titelblad van 'Collection of National Irish Music for the Union Pipe' (ca. 1800)Mr. Colclough op de uileann pipes (ca. 1800).
(William H. Grattan Flood: The Story of the Bagpipe, 1910)

Moderne uilleann pipes.
(Van Wikipedia, auteur: Ganainm. Dit bestand is gelicenseerd onder de Creative Commons-licentie Naamsvermelding 3.0 Unported)

Sommigen zijn van mening dat de naam 'doedelzak' niet meer op het instrument van toepassing is en beschouwen het als een compleet nieuw instrumenttype. De term 'uilleann pipes' is echter, tot op heden, de meest ingeburgerde naam voor het instrument. (Gaelisch: píobairí uilleann). De Ierse organisatie voor uilleann pipe-spelers, Na Píobairí Uilleann (opgericht in 1968), stelt tot doel om zowel het instrument, als de kunst van het bespelen, voor het nageslacht veilig te stellen.

Naar boven

3.2 Schotland

In het algemeen wordt aangenomen dat de Schotten met betrekking tot, zowel hun taal (Gaelisch) als de muziek, een historische verbintenis hebben met Ierland. De Schotse doedelzak wordt vaak in verband gebracht met de Gaelische cultuur, maar hoe lang het geleden is dat de doedelzak in Schotland in gebruik is, is niet bekend. In ieder geval zou, tot de 18e eeuw, er geen essentieel verschil bestaan tussen de Schotse en Ierse 'warpipes'. Ten tijde, dat de de derde dronepijp op de Schotse piob mhór (Great Highland Bagpipes, G.H.B.) verscheen, ontwikkelde de Ierse 'warpipe' zich tot de uilleann pipes. De Schotse bagpipes speelde een rol bij geboorte, doping en huwelijken, maar ook bij sociale bijeenkomsten zoals feesten, dansevenementen. Francis O'Neill schrijft hierover:

"No single musical instrument ever devised by man united in itself so wide a range of utility as the Piob Mor of the Gael. In the language of Lieut. MacLennan of Edinburgh, it pealed forth merry melodies in the halls of the chieftains at the birth, and baptism of the heir. At marriages convivial parties, festive gatherings, dances, and other amusements, it was indispensible. It accompanied the workman to lighten his labor. Its steady measured notes assisted and solaced the soldiers in their long and painful marches, through rocks, rivers, and deserts. It summoned the clansmen when danger was near, and it stimulated and inspired the Highlander with courage and determination on the field of battle. It had from remote times its share in solemn acts of devotion in the sanctuary, and at funerals the melancholy wailing of the lament played on the bagpipes, could give expression to the grief of the relatives better than any other instrument." (O'Neill, 1913).

Aanvankelijk was de harp, gespeeld door barden die in dienst stonden van de clans, een instrument van groot belang, desondanks werd deze langzamerhand door de doedelzak verdrongen. De overgang van het gebruik van de harp naar de doedelzak duurde ongeveer twee eeuwen. In het midden van de 16e eeuw waren beide instrumenten in gelijke mate in gebruik.
Tijdens de 17e eeuw werd het aantal harpspelers steeds minder, waarna tijdens de burgeroorlogen de doedelzak een grotere rol kregen toebedeeld. De militaire toepassing van het instrument was evident vanwege het forse geluid van het instrument, die uitsteeg boven het tumult van de veldslag. De groeiende belangstelling voor de doedelzak, had tot gevolg dat de 'clan-pipers' bevoorrechte posities kregen toebedeeld. Dit liep parallel met de definitieve teloorgang van de barden en de harpspelers, na de slag van Culloden in 1746, die een eind maakte aan de opstand van de jacobieten (1688-1746) tegen de Engelse kroon. Eveneens verdwenen rond dezelfde tijd, ca. een eeuw later dan in Ierland het geval was, de Bardische Scholen. Francis O'Neill (O'Neill, 1913) meldt, dat de laatste clan-bard, Neil MacMhuirich (aan het huis van MacLeod of Dunvegan) en de laatste clan-harpspeler, resp, in 1726 en 1739 stierven.

Piper of the Laird of Clan Grant
(Richard Waitt, ca. 1714)
A Piper of the Highland Regiment uit Groses Military Antiquities, 1786
(Uit: Francis O'Neill, Irish Minstrels and Musicians, 1913)

Het gebruik van de piob mhór, als 'Highland Pipe' met betrekking tot de 'Highland Regiments', heeft ertoe bijgedragen dat de populariteit van het instrument is uitgegroeid tot nationaal icoon. In het begin van de 20e eeuw waren 22 pipe bands in het Britse leger aanwezig. Er wordt zelfs verondersteld dat op Hebriden-eiland Skye, rond de periode 1750-1800, 500 doedelzakpelers beschikbaar waren om in het leger te dienen. Feitelijk hebben degenen, die na het neerslaan van Jacobieten-opstand in 1745 hun best hebben gedaan om de doedelzak uit te bannen, ironische genoeg, het instrument in ere hersteld. Dit mede tengevolge van aristocratische mode tijdens de Victoriaanse periode, waar allerlei Highland-gebruiken populair waren.

Tegenwoordig bestaan, eveneens wereldwijd, recreatieve pipebands, echter zonder militaire identiteit, doch de spelers dragen de kilt met tartan (Schotse ruit). Het repertoire van deze bands bestaat uit airs, marches en dansmuziek. De tegenwoordige Ierse pipebands (groene kilt), zijn feitelijk een kopie van de Schotse bands. De Great Highland Bagpipes is tegenwoordig eveneens het voorgeschreven begeleidingsinstrument voor de zgn. Highland Dancing (Zie: Dans en danshistorie van Schotland en Ierland: Highland Dance)

Highland Bagpipe.
Foto: auteur

Naar boven

Piobaireachd

Piobaireachd (anglificatie pibroch, letterlijk: 'spel van de pipes', Ned. fonetische uitspr.: 'PIEbroch') is de kunstvorm op de piob mhór. Om de hogere kunst van de piobaireachd te onderscheiden van andere muziek voor het instrument, spreekt men in plaats van piobaireachd, van ceòl mór ('grote muziek', uitspr.: 'kjol moor') en ceòl aotrom of ceòl beagh ('kleine muziek', uitspr.: 'kjol beek'), dat zijn de airs, marches en dansmuziek (jigs, reels, strathspeys).
De opbouw van een piobaireachd-compositie gaat in altijd in eerste instantie uit van een basisthema dat urlar wordt genoemd, dit thema wordt daarna gevolgd door een aantal variaties met een grote mate van ornamentiek (zgn. movements). Een variatie krijgt daarbij de naam van het movement, die hierin domineert. Van 'The Lament for the Harp Tree' (Cumha Craoibh na'n Teud), wordt verondersteld dat het de oudste piobaireachd-compositie is. Dit stuk bestaat uit negen onderdelen:
Urlar, doubling, variatie, variatie doubling, taorluath, toarluath doubling, crunluath, crunluath doubling en urlar. Hierbij zijn toarluath (uitspr.: TAR-loe) en crunluath (uitspr. CREN-loe) de zgn. movements

Enkele midi-bestanden van piobaireachd kunt u vinden op de website: Ancient Music of Ireland website: Welsh harp & piobaireachd pagina.

Wanneer de vorm is ontstaan is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk is het rond 1579 geïntroduceerd door de MacCrimmons, pipers-familie van de Isle of Skye in dienst van de MacLeod-clan. De meest vroege melding van de Schotse Gaelic piper: 'Piper Mac Ille Dhuibh' is gevonden in het 'Book of the Dean of Lismore' (1513-26).
De traditie van de ceòl mór had zijn hoogtepunt in de 17e tot en met het begin van de 18e eeuw. Toch zijn er rond die tijd, relatief weinig composities gemaakt. Er zijn ongeveer 300 bekend. Daarnaast is ook een klein aantal hedendaagse piobaireachd-stukken geschreven.

Er is slechts een minderheid van Highland pipe-spelers, die piobaireachd beoefenen. Het merendeel vertolkt de reeds genoemde ceòl beagh ('kleine muziek'), de meer eenvoudige dans- en marsmuziek. The Piobaireachd Society (opgericht in 1903) is een instelling die tot doel heeft de muziek te populariseren door middel van publicaties, wedstrijden en onderzoek.

Het is aannemelijk dat de structuur van deze muziek van oorsprong een aantal kenmerken bezit, die raakvlakken heeft met de oude bardische harpmuziek van Ierland, Schotland en Wales. Aanknopingspunten daarvoor blijken onder meer aanwezig te zijn in Edward Bunting's werk Ancient Music of Ireland (1840), Joseph MacDonald's A Compleat Theory of the Scots Highland Bagpipe, (1803); en het Robert ap Huw-manuscript (Buisman, 2004).

Voor meer uitgebreide informatie over dit onderwerp, zie: hoofdstuk Vormen en technieken: Piobaireachd

Naar boven

3.3 Wales en Cornwall

Pas in de 20e eeuw(!) vond in Cornwall en Wales een 'revival' van de doedelzak plaats. Dat het instrument in deze gebieden bijna in de vergetelheid dreigde te raken, is het resultaat van een competatieve ontwikkeling ten opzichte van de harp. Terwijl in Schotland de doedelzak de harp verdrong, bleek de bijzondere grote populariteit van de harp in Wales. De rol van de doedelzak werd zo sterk overschaduwd, waardoor men in de veronderstelling kan raken dat het instrument nauwelijks een rol gespeeld zou hebben. De jongste historische bronnen met verwijzingen naar de Welshe doedelzak, dateren uit de 19e eeuw. Tot nu toe zijn er ook geen exemplaren van het instrument uit recentere perioden gevonden. Er bestaan evenwel historisch-literaire bronnen, zowel in Wales als Cornwall (Woodhouse, 1994). Verouderde ideeën, dat het instrument reeds vanaf het begin van de 14e eeuw uit Wales zou zijn verdwenen (O'Neill, 1913), blijken niet te kloppen.

De oudste referentie is gevonden in een wetgeving uit ca. 942 (Black Book of Chirk), dat in verband wordt gebracht met de Welshe koning, Hywel Dda (Hywell de Goede):
"Een hoofdbard (pencerdd) in dienst van iedere koning, dient te worden voorzien van een harp voor de één, voor de ander een crwth en een doedelzak voor de derde. Elk instrument overeenkomstig zijn kunde. Na de dood van de pencerdd, dient het instrument weer aan de koning te worden teruggegeven."

Giraldus Cambrensis (12e eeuw) verwijst eveneens, naast het gebruik van cithara (harp), chorus (crwth) en tibiae (pipes, doedelzak) in Wales:
"Wallia vero cithara, tibiis, et choro"

Onderstaande referentie heeft betrekking op een manuscript uit ca. 1330 over de hoofdkunsten in het middeleeuwse Wales, waaronder het musiceren op diverse instrumenten (Harper, 2004):

"Tri ryw brifgerd ysyd, nyt amgen: kerd dant, kerd vegin, a cherd dauawt.
Teir prifgerd tant ysyd, nyt amgen: kerd grwth, kerd delyn, a cherd timpan.
Teir prifgerd megin ysyd, nyt amgen: organ, a phibeu, a cherd y got.
Teir prifgerd tauawt ysyd: prydu, a dachanu, a chanu gan delyn."

Er zijn drie vaardigheden/kunsten, namelijk: de kunst van de snaar, de kunst van de wind, en de kunst van de taal.
Er zijn drie hoofdtypen van snaarmuziek, namelijk: crwth-muziek, harpmuziek, en timpánmuziek.
Er zijn drie hoofdtypen van blaasmuziek, namelijk: orgel-, en pijp-, en doedelzakmuziek*.
Er zijn drie hoofdkunsten van de taal: het maken van poëzie, en reciteren, en het meezingen met de harp."

(*De doedelzak wordt in het Welsh aangeduid met: pibgod, cotbib of pibau cŵd.)

Opmerkelijk is het duidelijke onderscheid hierin van 'pijpmuziek' en 'muziek voor de doedelzak'. Een schets uit 1610 van de Welshe antiquair John Jones uit Gellilyfdy in Flintshire (ca. 1585-1657/8), toont een overzicht met betrekking tot de hiërarchie van de bardische orde, waarop bovendien een viertal instrumenten staat afgebeeld: de harp, de crwth (met strijkstok) en twee typen doedelzakken. Eén doedelzak is een, voor de middeleeuwen gangbaar exemplaar, die is voorzien van één dronepijp en een chanter, terwijl het andere exemplaar is uitgerust met één dronepijp en een opmerkelijke dubbele chanter.

In het National Folk Museum St. Fagans in Cardiff, ligt een dubbele chanter met een Noord-Afrikaans uiterlijk en voorzien van een inscriptie van het jaar 1701. Het werd in een hut in Noord Wales werd gevonden. Helaas is de oorsprong ervan niet bepaald. Er is eveneens een dubbele pijp van been gevonden, mogelijk een doedelzakchanter. Deze is gevonden in de 70-er jaren van de vorig eeuw in een muur van een huis in Trawenden in Lancashire. Dit instrument heeft slechts vijf gaten op iedere pijp, terwijl het model sterke overeenkomsten heeft met de schets van John Jones.

Schets uit Cadwedigaeth Cerdd Dannau (1610) van John Jones, met de verschillende niveau's van het bardische leerlingschap, inclusief vier instrumenten: harp, driesnarige crwth (met strijkstok) en twee doedelzakken.
Cardiff, Central Library MS 2.634 (Hafod 24)
Links een tekening van de Trawenden-chanter in vergelijking met het instrument in Hafod 24.

Naar boven

3.4 Engeland

Het is evident dat de doedelzak in Brittanië reeds in de 9e eeuw bekend was als volksinstrument. In R.H. Evans 'Old Ballads', over de herder die Koning Alfred de Grote (849-899) bezoekt in de ballade 'King Alfred and the Shepherd', en verklaart dat:

"Bagpipes shall
Sound sweetly once a year,
In praise of his renowned king."

De oudst bekende vermelding van het instrument in de Engelse literatuur, vinden we de proloog van Chaucer's 'Canterbury Tales', waarin wordt verteld dat de 'molenaar' de doedelzak bespeelt:

General prologue of the Canterbury Tales:
"..And yet he had a thumb of gold, pardee.
A white cote and a blue hood wered he.
A baggepipe well coud he blow and soune,
And therewithal he brought us out of towne.."
'Robin of the bagpype' : de 'miller' van de Canterbury Tales

Engelse doedelzakspelers.Engelse doedelzakspeler, spelend op een drone-loos instrument
(Uit: Captain Francis O'Neill, Irish Minstrels and Musicians, 1913)

Opvallend in de rechter afbeelding, is het ontbreken van een drone-pijp, hetgeen eveneens bevestigd wordt door andere middeleeuwse afbeeldingen van de doedelzak in Engeland. Tot ca. 1300 bestond de Engelse doedelzak uit een zak, blaaspijp en chanter. Het eerste instrument met een drone-pijp kan gevonden worden in de 'Gorleston Psalter' uit 1306. Een tweede toegevoegde drone verscheen ongeveer een eeuw later.

De doedelzakspeler had in Engeland redelijk aanzien, zoals blijkt uit het vertoeven van deze musici aan het Engelse hof. Elizabeth I, haar 'Band of Musick' bestond in 1588 uit:

"16 trumpets, 9 minstrels, 8 viols, 6 sackbuts, lutes, harps, 3 players on the virginals, 2 rebecs, and 1 bagpipe"

De doedelzak speelde eveneens een rol tijdens de viering van 'Mayday' (1 mei) (noot 1), een van oorsprong voor-christelijk vruchtbaarheidsfeest, waarbij de 'Meikoningin' werd gekroond. De doedelzak werd gespeeld tijdens het dansen rond de Meiboom, zoals blijkt uit onderstaande kwatrijn uit Browne's Pastorals uit 1625 (O'Neill, 1913):

"I have seen the Lady of the May,
Set in an arbour on a holy day,
Built by the May-pole where the jocund swains
Dance with the maidens to the bagpipe's strains"

Naar boven

4. Annotaties en bronnen

4.1 Voetnoten

  1. Het Gaelische-Keltische equivalent van 'Mayday' is Beltane of Bealtaine

4.2 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Www

5. Aanvullende informatie

5.1 Externe links

5.2 Media