Musicologie van de Keltische en naburige stijlen
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra]

[Home][Auteur: Ben Dijkhuis][Laatste update: 22-08-2020][Hoofdstuk: Cultuur- en muziekhistorische onderwerpen][Gebruiksvoorwaarden]

Historische muziekinstrumenten van de 'Keltische' gebieden

INHOUD van deze pagina (verberg)

  1. 1. Inzake enkele bronnen van informatie
    1. 1.1 Geschriften
    2. 1.2 Archeologische vondsten
  2. 2. Chordofonen
    1. 2.1 Fiddle
    2. 2.2 Draailier
  3. 3. Aërofonen
    1. 3.1 Trompetten en hoorns
    2. 3.2 Rietinstrumenten
    3. 3.3 Fluiten
    4. 3.4 Wicklow Pipes
  4. 4. Idiofonen
    1. 4.1 Craebh-ciuil
    2. 4.2 Crothall
    3. 4.3 Bones
  5. 5. Membranofonen
    1. 5.1 Lijsttrommen
    2. 5.2 Tabwrdd
  6. 6. Annotaties en geraadpleegde bronnen
    1. 6.1 Voetnoten
    2. 6.2 Geraadpleegde bronnen
  7. 7. Aanvullende informatie
    1. 7.1 Media

Dit artikel behandelt niet alle historische muziekinstrumenten. De historie van de volgende instrumenten worden op andere pagina's besproken:

1. Inzake enkele bronnen van informatie

1.1 Geschriften

Ierland

Met betrekking tot historische instrumenten van Ierland, heeft William H. G. Flood (Flood, 1905) zijn verzamelde gegevens over de antieke Ierse instrumenten, deels ontleend aan het werk van de Beierse filoloog Johan Kaspar Zeuss (1806-1856), Grammatica Celtica en deels van de verzamelde gegevens van de Ierse kopiïst en vertaler van Oud-Ierse manuscripten, Eugene O'Curry (1796-1862). Zeuss had zijn gegevens betrokken uit aantekeningen van middeleeuwse Ierse monniken in het Zwiterse klooster van St. Gallen, waarbij het zou gaan om vermeldingen over de periode AD 650 tot 900. Zie ook: De Keltische kerk.

Er is gebruik gemaakt van de volgende indeling: chordofonen (snaarinstrumenten), aërofonen (wind- of blaasinstrument), membranofonen (slaginstrumenten met vel) en idiofonen (geraasmakers e.d.). Voor wat betreft de historische achtergronden van de harp, lier, crwth en timpán (allen chordofonen) en diverse doedelzakken (aërofonen) worden besproken in de betreffende hoofdstukken. Zie: (Harptraditie)(Traditie van de doedelzak)
Flood heeft naar aanleiding van zijn bronnen een indeling gemaakt van een diversiteit aan instrumenttypen. De aard van deze instrumenten, zoals hij deze definieert is volgens hemzelf, deels discutabel (Flood, 1905):

  1. Cruit en cláirseach [harp];
  2. psalterium, nabla, timpán, kinnor, trigonon en ochtedach [snaarinstrumenten];
  3. buinne ['hobo' of fluit];
  4. bennbuabhal en corn [hoorns];
  5. cuislenna [pipes];
  6. feadan [fluit of dwarsfluit];
  7. guthbuinne [hoorn];
  8. stoc en sturgan [trompetten];
  9. pipai [pijpen];
  10. creabh ciuil en crann ciuil ['Musical branch': rammelaar of cymbalum];
  11. cnamha [castagnetten];
  12. fidil [vedel].

Een lijst van uitvoerders van een aantal van deze instrumenten:

Wales

De Welshe componist en harpist, Edward Jones (1752-1824, bardnaam: Bardd y Brenin, The King's Bard) gaf in zijn Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards (1784), zijn visie over de van oudsher, traditionele muziekinstrumenten van Wales (Jones, 1784):

"The musical instruments, anciently used in Wales, are as different from those of other nations as their music and poetry. These instruments are six in number, the Telyn (1), or harp; the Crwth (2); the Pibgorn (3), or Hornpipe; the Pibau-cód or Píb-braich; that is, the Bag-pipes, or the arm-pipes: the Tabwrdd (4), Tabret or Drum; and the Corn buelin (5) Cornet or Bugle-horn."

Deze afbeelding toont een 18de eeuwse romantische visie van de inheems gebruikte instrumenten in Wales, in Edward Jones zijn 'Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards'. De afbeelding toont vijf van de hierboven genoemde instrumenten (de nummering is achteraf door mijzelf [BD] aangebracht en komt overeen met de nummering in bovenstaande citaat). De doedelzak blijkt te ontbreken. De harp is een triple harp.
(Jones, 1784)

1.2 Archeologische vondsten

Aan het einde van de 20e eeuw bestond wereldwijd veel belangstelling voor prehistorische muziekinstrumenten. In dit verband mag de verzameling van vroege instrumenten in Ierland zeer uniek genoemd worden. Uit opgravingen zijn instrumenten gevonden die dateren uit de prehistorie (3000-2000 v.C.) tot en met de late middeleeuwen (AD 1000), waaronder prehistorische trompetten, hoorns en bellen. Tot het midden van de 80er jaren van de vorige eeuw heeft er archeologisch onderzoek plaatsgevonden op bronstijd-hoorns en (Keltische) trompetten (trumpa's) uit de ijzertijd. Vanaf de 80-er jaren is meer inzicht ontstaan, zoals blijkt uit diverse reconstructies. In 1986 werd een nauwkeurige reconstructie uitgevoerd op een paar bronzen hoorns, die in het graafschap Antrim waren gevonden. Hieronder een greep van verschillende oude Ierse instrumenten, die naar huidig inzicht zijn gereconstrueerd, met vermelding van de vindplaats:

  1. adharc [bronstijdhoorn] (Co. Antrim) (Co. = County, graafschap);
  2. mayophone of Bekan-hoorn [vroeg middeleeuwse hoorn met vrijslaand riet] (Co. Mayo);
  3. crothall [bronstijd bel] (Co. Offlay);
  4. dord ard [bronstijd hoorn] (Co. Antrim);
  5. River Erne hoorn [vroeg middeleeuwse houten hoorn] (Co.Fermanagh);
  6. dord íseal [bronstijd hoorn] (Co. Kerry);
  7. adharc [bronstijd hoorn] (Co. Kerry);
  8. trumpa fada (Ard Brinn) [ijzertijd trompet] (Co. Down) (1801);
  9. trumpa Créda (Loughnashade trumpa) [ijzertijd trompet] (Co. Armagh) (1794);
  10. Wicklow Pipes [houten pijpen van ca. 4000 jaar oud] (Co. Wicklow) (2003);
  11. fluiten van been en steen - Dublin ('Viking') (1968).

Voor een uitgebreide omschrijving en over de diverse gebruikte speeltechnieken en toepassingen, van bovenstaande instrumenten, verwijs ik graag naar het boek van de Ierse muziekhistoricus en -archeoloog Simon O'Dwyer (O'Dwyer, 2004)(O'Dwyer, 2015).

2. Chordofonen

2.1 Fiddle

Met 'fiddle' wordt vanaf de 17e eeuw de viool bedoeld (Frankrijk/Bretagne: 'violon'. Spanje/Galicië: 'violín'). Tegenwoordig wordt veel traditionele dansmuziek gespeeld, waarin de viool als melodieinstrument een belangrijke rol speelt, deze functie van het instrument bestond reeds in de 17e eeuw. Zelfs voordat de 'pipes' (doedelzak en uilleann pipes) de huidige vorm hadden bereikt. In een rekening aan het einde van de 17e eeuw wordt vermeld, dat de burgers van het Ierse Cork, zelfs voor het geval dat zij zich niets anders konden veroorloven, hun kinderen naar verschillende activiteiten brachten, zoals dansen, schermen en 'fiddle'-spelen (Breathnach, 1971, 1996).

Rond 1650, meldde Gouveneur Chaloner, dat de fiddle het meest populaire instrument van het Eiland Man werd was. Dit beschouwde hij echter als afwijkend, omdat

"their Neighbours: the Northern English; the Scots; the Highlanders, and the Irish, generally, affect the Bag-Pipe" (Bazin, 1997).

In vele eeuwen daarvoor werd de 'fiddle' genoemd als strijkinstrument, hetgeen onmogelijk betrekking kan hebben op de viool, waarvan de huidige vorm pas in de tweede helft van de 16e eeuw in Italië werd ontwikkeld. Zo bestaat een verwijzing naar de 'fiddle' en 'pipes' in het 'Book of Leinster'. Het betreft het 11e eeuwse gedicht, 'Aonach Carman' ('Fair of Carman'). (Breathnach, 1971, 1996):

Pípaí, fidlí, fir cen gail,
Cnámfhir ocus cuslennaig,
Slúag étig engach egair,
Béccaig ocus búridaig.
Pipes, fiddles, men without weapons,
bone players and pipe blowers,
a host of embroidered, ornamented dress,
screamers and bellowers.

Een 16e eeuwse referentie in de vorm van een englyn (een poetisch metrum van de cerdd dafod, zie: Cerdd dant en cerdd dafod), naar het gebruik van de fiddle in Wales:

Ffei dabwrdd dwmbwrdd difwynder / kanu
Ffei or kene sy iw harfer
Ffei or bib, nid offer ber
Ffei o adlais y ffidler
Sion Mowddwy (1575-1613). Een hekeldicht op musici die een ander instrument bespelen dan de harp of crwth
[Oorspronkelijke bron: Peniarth MS 146] Uit: 'Detholiad o Englynion' Bulletin of the Board of Celtic Studies, Part III, (1953), p.187.]
(Evans, 2004)
Vertaling (uit het Engels: BD)
Foei lawaaiige tabor, ongenietbaar lied,
Foei de schelm die hem gebruikt;
Foei de pijp, geen zoet instrument,
Foei de echo van de fiddler.

Het bovenstaande kan eveneens onmogelijk betrekking hebben op de viool, zoals wij dat nu kennen, maar op een voorloper daarvan, die tijdens de middeleeuwen en de renaissance, in diverse typen en vormen in gebruik waren. De twee voornaamste instrumenten waren de vedel en rebec, die ook op het continentale Europa bekend waren en door troubadours als begeleidingsinstrument werden gebruikt. De peervormige rebec (vanaf de 13e eeuw) is voortgekomen uit de Arabische rebab, die nog steeds nog als volkinstrument wordt gebruikt. De vedel had meer het uiterlijk van een viool. Een andere gelijksoortig strijkinstrument, was de Italiaanse giga, vanwaar mogelijk jig, gig en gigue, namen voor een dansvorm zijn afgeleid.

Een 'vedelaar' op een detail van een middeleeuwse muurschildering van Westminster Abbey, Chapter House, 14e eeuw. 'Apocalypse of St. John'.
(Foto: flickr.com/groenling)
Op de rebec spelende engel.
(Gerard David (1460-1523): 'Virgin among Virgins' (1509))
Middeleeuwse afbeelding van een vedelaar en psalterspelers.
(Uit: Cantigas de Santa Maria, 13e eeuw)
Middeleeuwse afbeelding van een vedelaar.
(Uit: Codex Manesse ca. 1300, 312r: Her Reinmer der Vidiller)

In John Palsgraves lexicon Lesclarcissement de la Lange Francoyse (1530) staat een aantal belangwekkende vertalingen van het Engels naar het Frans:

Croude an instrument
Croudar
Fydell
Fydlar or crouder
Rebecke an instrument of musyke
I fydell
Can you fydell and playe upon a tabouret to?
robecq
ieuevrde [joueur de] rebecq
rebeq
rebecquet
rebec
Ie ieoue du rebecq
Scauez vous iouer du rebecq et sus le tabouryn aussi [?]
(Munrow, 1976)

Omdat de moderne barok-viool pas ongeveer dertig jaar later, op Britse eilanden werd geïntroduceerd, is het aannemelijk, dat ten tijde van Chaloner de middeleeuwse vedel als instrument werd gebruikt. (Bazin, 1997). In Ierland werd dit instrument in het begin van de 17e eeuw ingevoerd, terwijl het in reeds 50 jaar aan het Engelse hof bekend was. Daarmee was het de voorloper van de huidige viool, zoals deze in de Ierse muziektraditie wordt aangewend (Carolan, 2010) .

Country-dancing om de mei-boom in de 'village green' (= centrale openbare plaats in een Engels dorp of stadje).
(Randolph Caldecott (1846-1886).
Bron: Come Lasses and Lads, Project Gutenberg)
Highland Wedding at Blair Atholl 1780. Een schilderij van de Schotse schilder David Allan (1744-1796). Tussen de aanwezige muzikanten, toont de afbeelding de beroemde Schotse fiddler Niel Gow, die in dienst was van de Duke of Atholl voor 5 pond per jaar. De tartan (ruit in de kleding), die op deze afbeelding wordt gedragen, was samen met de kilt, illegaal vanwege het verbod na de opstand van de Jacobieten in 1745, totdat deze in 1782 werd ingetrokken. (Bron: National Galleries of Schotland)

Uiteindelijk had het 'nieuwe instrument', de viool grote voordelen: de mooie klank en de vingerzetting die zeer geschikt was voor het maken van versieringen (ornamentiek). Gezien de vele verwijzingen naar de viool in diverse collecties van 'country-dances' van de 18e eeuw, is het duidelijk dat het instrument vanaf die tijd zeer algemeen in gebruik was. In Schotland bestond zelfs een wedijver tussen de viool en de doedelzak als nationaal instrument! Hetgeen ondermeer valt af te leiden dat veel Schotse componisten reels en strathspeys voor de viool schreven. Veel van dit soort composities zijn door de Ieren overgenomen.

2.2 Draailier

De draailier (Engels: hurdy gurdy) staat onder verschillende oude namen bekend, zoals organistrum, symphonia of chifonie, organica lyra en armonie, namen die allen duiden op een middeleeuws meerstemmig gebruik (zgn. parallel organum). Het instrument is vanaf de 12e eeuw algemeen in West-Europa verspreid, maar wordt nog steeds in Frankrijk, ook in Bretagne en Galicië/Asturië gebruikt als volksmuziekinstrument. De Franse draailier wordt vielle á roue ('wielvedel') genoemd, terwijl zanfona de naam van de Galicische/Asturische draailier is.
Feitelijk is het instrument de eerste chordofoon, dat door middel van een toetsenbord werd bespeeld. Het mechanisme werkt met een systeem van zgn. tangenten, die een set melodiesnaren op een bepaalde lengte inkorten, nadat een toets wordt ingedrukt. Hierdoor worden de diverse toonhoogten hoorbaar. Verder is het instrument uitgerust met bourdonsnaren (drone). Het geheel wordt tot klinken gebracht door middel van een strijkwiel (vergelijk dit met de werking van een strijkstok) dat met een slinger handmatig wordt aangedreven.

Afbeelding van een draailier uit Praetorius Syntagma musicum, 1614-1619
Muzikanten met een draailier.
(Miniatuur uit de Cantigas de Santa Maria, 13e eeuw)
Franse vielle á roue
(From Wikipedia, the free encyclopedia. This image is licensed under the terms of the GNU Free Documentation License, Version 1.2 or any later version)

3. Aërofonen

3.1 Trompetten en hoorns

Een deel van de zilveren Gundestrup ketel, die aan het einde van de 19e eeuw in Jutland, Denemarken werd opgegraven. Deze ketel bevindt zich in het Deense Nationaal Museum in Kopenhagen. De afbeelding toont krijgsvolk, met rechts drie carnyxblazers.
De Deskford Carnyx
(National Museum of Scotland)

In 1816 werd de meest complete kop gevonden in het Noordoosten van Schotland. Deze Deskford Carnyx is zeer complex qua constructie, waarbij messing en bronzen plaatmateriaal werd gebruikt. De kop heeft het model van een everzwijnenkop. De periode waarin het was vervaardigd zou ergens tussen AD 100 en 300 liggen.

Een Romeinse buisine of bazuin
(Bron: Clipart ETC)
Een Romeinse cornu, een G-vormig-gekromde oorlogstrompet
(Bron: Clipart ETC)
Oude afbeelding van een verzameling Ierse trompetten en hoorns, die zich in het National Museum van Dublin bevinden. De twee onderste zijn van gehamerd brons, waarvan de grootste (trumpa fada) 2,40 m lang was en de kleinste 1,8 m. Beiden zijn opgebouwd uit twee delen. De laatstgenoemde, met de versierde klankbeker, is de Loughnashade trumpa (lijkt veel op de Scandinavische lur, zie aldaar), die gevonden is in Amhain Macha, Co. Armagh. Deze dateert uit de 1e eeuw v.C. Tegenwoordig is het bekend dat de twee afzonderlijke delen werden gekoppeld tot een S-vorm en niet de C-vorm, zoals hier is afgebeeld.
De drie kleinste bovenaan zijn uit een stuk gegoten.
(Wilde's Catalogue; (Joyce, 1906))
De fraai versierde bronzen plaat, die de klankbeker van de Loughnashade trumpa vormt.
(Wilde's Catalogue; (Joyce, 1906))

In verband met het gebruik van de oorlogstrompet, meldt de Welshe geestelijke en schrijver, Giraldus Cambrensis (ca. 1147-1220) in zijn 'Topograhica Hibernica' ('De Topografie van Ierland') het volgende:

"Further, the war-trumpet, with its blast, shows the corresponding effect of music, inasmuch as when its loud alarm gives the signal for battle, its echo raises the spirit of the brave to the highest pitch."
(Dist. III, hoofdst. XII)(Forrester, 1894)

O'Dwyer veronderstelt dat het gebruik van Loughnashade trumpa in een S-vorm, mogelijk een vergelijkbare toepassing had als die van de antieke carnyx, namelijk als oorlogstrompet. Mogelijk ook als toepassing bij bepaalde ceremonieën. (O'Dwyer, 2015, p.72).

"The last, which perhaps should have been mentioned before, is the Corn Buelin, or Bugle-Horn. This instrument was usually made of the Bugle, Buffalo, or wild Ox, an animal formerly common in this island. In the reign of King Howel: there were three principle Horns belonging to the Royal Palace; the account of them I shall extract litteraly from the ancient Welsh laws:"

"Tri Chorn Cyweithas y sydd i'r Brénin,
ac a dyllant vód yn Vuelin:
Ei Gorn Cyvedd, a yvo y Brenin o honaw;
a'i Gorn Cychwyn, o vo un ei gyweithas yn wastad;
a Chorn Hela yn llaw y Pencynydd:
A phunt yw gwerth pob un o honunt"
Leges Wallice pp. 266. 311.
Three social Horns are allotted for the use of the King,
and those should be of the Buffalo: viz.
His banqueting, or drinking Horn;
the War Horn of his retinue, which was always in readiness;
and the Horn of the Chase, in the hands of his chief huntsman:
And the value of each of them was a pound.
Laws of Wales pp. 266, 311

3.2 Rietinstrumenten

"That ben at festes with the brede;
And many floute and lilting-horne,
And pypes made of grene corne,
As han thise litel herde-gromes"

Geoffrey Chaucer (ca. 1343-1400), House of Fame (regel 1222-1225)

Vermeldenswaard in dit verband is de melding van William Grattan Flood (Flood, 1905) van de zgn. 'lilt-pipe' of 'shepherd's pipe'.

3.3 Fluiten

We onderscheiden twee typen fluiten, die met een mondgat en die met een mondstuk. Fluiten met mondgat, worden zodanig aangeblazen, dat de speler zelf de luchtstroom met de lippen regelt. Dat zijn bijv. rechte fluiten (Engels: 'pipes' (!)), dwarsfluiten en panfluiten.
Fluiten met een mondstuk, worden bekfluiten (Eng.: 'whistle flutes' of 'fipple flutes') genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de blokfluit, flageolet, tin whistle (of penny whistle) en low whistle. Bekfluiten hebben in het algemeen drie kenmerken: de lip of labium (de snede in het mondstuk), blok ('fipple', meestal van hout dat zich in het mondstuk bevindt) en een windkanaal (de opening boven het blok).




Primitieve fluiten waren steen, been of van gewasstengels gemaakt. Prehistorische bekfluiten die van been zijn gemaakt, zijn wereldwijd gevonden. De oudste die in Europa zijn gevonden, dateren van 40.000-35.000 jaar geleden. Ze zijn in het algemeen simpel van constructie en hebben 0 - 5 vingergaten. De oudste beenfluiten in Ierland dateren uit de tijd van de Vikingen (National Museum Dublin), hoewel het niet uitgesloten is, dat het gebruik veel en veel ouder is. Het is zeker dat zij reeds in de pre-Keltische tijden, vanaf de laatste IJstijd in gebruik zijn geweest. In Wales is een benen fluit gevonden van ca. 6000 jaar oud en bevindt zich in het National Museum in Cardiff. In 1968 zijn in Dublin 13e eeuwse beenfluiten, met slechts twee vingergaten opgegraven, waarmee bewezen is dat beenfluiten ook tijdens de late middeleeuwen nog in gebruik waren.

In het Gaelisch woord voor het type bekfluit of 'whistle' is feadán of feadog. In het Welsh chwiban. Vanwege het gebruik in oude tijden is het niet verwonderlijk, dat het instrument in de Ierse mythologie wordt genoemd. Zo wil het verhaal dat Aileann, een stamhoofd van de Tuatha Dé Danan, tijdens de jaarlijkse verbrandingen in Tara, zijn slaapverwekkende muziek (suantraí) op zijn timpán en feadán speelde en daarbij door een speer van Fionn MacCumhail werd gedood.

De feadán en zijn spelers, feadánaigh zijn eveneens in de vroege middeleeuwen genoemd in de Brehon Laws (de oudste Gaelische wetgeving van Ierland), die betrekking hadden op musici die tijdens feesten en sportwedstrijden speelden.

3.4 Wicklow Pipes

Een bijzondere plaats wordt in genomen door een prehistorische blaasinstrument, die tijdens archeologische opgravingen, in 2003 in Charlesland, graafschap Wicklow in Ierland is gevonden. De ouderdom hiervan is bepaald ca. 4200 jaar en dateert daarmee uit de pre-Keltische periode in Ierland, tijdens de vroege bronstijd.
Het bestaat uit een set van zes pijpen en enkele pijpfragmenten. Waarschijnlijk waren dit voorgestemde pijpen, die mogelijk dienst hebben gedaan als panfluit of een soort orgelachtig instrument met een windzak of blaasbalg.
Voor mogelijke reconstructies, zie ook: Wicklow Pipes op de Ancient Music Ireland website.

4. Idiofonen

4.1 Craebh-ciuil

Het is beschreven dat men in het oude Ierland zeer gesteld was op de craebh-ciuil (uitspr.: 'kreef-kjoel' , letterlijk: 'muzikale tak/stok' of in het Engels: 'musical branch' ). Het zou hier gaan om een stokje of tak, waaraan kleine belletjes verdeeld waren bevestigd. Deze belletjes zouden, bij het schudden, een zoet tinkelend geluid hebben gegegeven (Flood, 1905)(Joyce, 1906).

4.2 Crothall (bellen)

Dit, uit de late bronstijd (ca. 1000-800 v.C) afkomstige instrument, was mogelijk een ritme-instrument. Het geluid werd geproduceerd door met één of twee handen te schudden. Mogelijk hingen de crothalls aan een riem die om de heup werd gedragen en zo tijdens het dansen tot klinken werden gebracht. Het Gaelische woord crothall (crotal) betekent ratel of bel. Er zijn 39 stuks van dit soort bellen gevonden, in de buurt van Birr in het Ierse graafschap Offaly en één exemplaar in het graafschap Antrim. De vorm en grootte was gevarieerd. De grootste heeft ongeveer de vorm en afmetingen van een avocado. De instrumenten waren feitelijk holle lichamen van gegoten brons, waarin zich mogelijk een (kiezel)steentje bevond, die tijdens het schudden in de crothall bewoog en daarmee een snel ratelend of rinkelend geluid voortbracht.

Drie voorbeelden van crothalls.
(Uit: The Dublin Penny Journal, vol 1, no. 47, 1833). Helemaal rechts een bronzen crothall in het Ulster Museum, Belfast

4.3 Bones

Een paar stukjes been, iets gebogen aan één zijde, afkomstig van koeien- of geitenribben, die tijdens het spelen een snell ritmisch klikgeluid laat horen. Gezien het primitieve karakter van het instrument, is het aannemelijk dat we hier te doen hebben met een oeroude (wereldwijde) toepassing.
De Ierse bones zijn twee botten van ongeveer 12 cm lang en 3 cm breed. Het spelen vindt plaats door ze tussen de vingers van één hand te houden en op een speciale manier te bewegen. In dit verband noem ik de cnamha, die door Flood (Flood, 1905) als 'castagnetten' worden gedefinieerd. De typische beweging met de hand bij gebruik van de bones, lijkt veel op het bewegen van de beater (zie hieronder) van de bodhrán.

5. Membranofonen

5.1 Lijsttrommen

Lijsttrommen zijn wereldwijd verspreid, sinds de oudheid bekend en kunnen het eenvoudigst worden omschreven als een (meestal) ronde houten lijst, waarover een dierenhuid is gespannen. Het zijn typen slaginstrumenten, waarvan ook de tamboerijn (lijsttrom met schellen) deel van uitmaakt. Er is iconografisch bewijs van het bestaan van een lijsttrommen of tamboerijnen in de Romeinse tijd (tympanum). De Romeinse biograaf Caius Suetonius Tranquillus (ca. 70 – ca. 140), beschreef in zijn De Vita Caesarum ('Over de levens van de keizers', Octavius Caesar Augustus LXVIII) een kleine handtrom die door een Gallische priester met zijn vingers of duim werd bespeeld (Ó Suilleabháin, 1974)(Suetonius, Thomson, Forester, 2006). Het is daarom niet onwaarschijnlijk, dat soortgelijke instrumenten tijdens de Romeinse overheersing, zeker in een deel van Brittanië bekend moet zijn geweest.

Danser met tympanum, samen met bespelers van de aulos (dubbele fluit of pijp) en cymbala (cymbalen) op een Romeinse vloermozaiek van Pompeii. De tympanum is van schellen voorzien, zoals bij een tamboerijn.

Middeleeuwse afbeelding van lijsttromspelers. Het linker instrument is een tamboerijn.
(Schilderij van Fra Angelico (1395-1455), 'Christ Glorified in the Court of Heaven' (ca. 1430), detail. National Gallery, Londen)
Dick Gerritsen speelt bodhrán.
(Bron: Baloney Celtic Music)

Ierse bodhrán.
Het is niet bekend wanneer de lijsttrom in Ierland (bodhrán) zijn intrede deed, doch een archaïsche herkomst, ligt voor de hand (noot 4). De Ierse musicus en componist Seán Ó Riada meldde de mogelijkheid van een herkomst uit de bronstijd.
Hij refereerde in zijn 'Our Musical Heritage' naar het gebruik ervan als een werktuig in de landbouw om kaf van het koren te gescheiden ('wannen', Engels: 'winnowing'). Blijkbaar is er mogelijke een samenhang met de vieringen van voor-christelijke herkomst: Hallowe'en (equivalent met het oogstfeest Samhain), alsmede de viering van de winter-zonnewende, die tegenwoordig samenvalt met St. Stephen's Day (26 december). In stro-kostuums verkleedde personen, zogenaamde mummers (of 'wren'-boys) gebruiken de bodhrán tijdens dit soort festiviteiten in de westelijke kustgebieden van Ierland (Counties Limerick, Kerry en Clare) (Ó Riada, 1982). Reeds eerder werd het argrarisch gebruik gemeld door E. Estyn Evans in zijn 'Irish Heritage: The Landscape, The People and Their Work' (1944)(noot 5).

De huidige bodhrán is, ondanks de hedendaagse populariteit, nog niet zo lang massaal in gebruik. De grote kentering hiervan kwam pas in 70-er jaren van de vorige eeuw na de herintroductie van het instrument in het ensemblespel, door de reeds hiervoor genoemde Seán Ó Riada (1931-1971).
De moderne bodhrán is vaak voorzien van een houten kruisconstructie, die voor de stevigheid van het instrument en tevens als handvat dient. De trom wordt in verticale positie bespeeld met een kort haltervormig stokje, dat beater of tipper wordt genoemd. De naam van het instrument komt mogelijk van het Gaelische werkwoord bodhor, dat 'dof klinkend' of bodhar, dat 'doof' betekent.

In Galicië kent men een aantal varianten van de lijsttrom, met of zonder schellen (tamboerijn). De namen zijn verschillend, doch worden snel door elkaar gebruikt. Het betreft pandeiro, pandeireta en pandeira. De pandeiro is een lijsttrom met een vierkante vorm en is soms voorzien, zoals bij de tamboerijn, van schellen. Een naam voor de Galicische tamboerijn is pandeireta of eveneens pandeiro(!). De pandeira, ook wel pandeiro redondo 'ronde pandeiro' genoemd is een lijsttrom, zonder schellen en is groter dan de pandeireta. Deze instrumenten worden als begeleiding gebruikt voor dans, wel of niet ondersteund door de gaita (doedelzak).

Groep muzikanten met pandeireta's of tamboerijnen
(Gevonden op: http://www.gim1.rabawyzna.pl/us/pagina_comenius/ingles/galego_i/instrumentos_ing.htm (IES Casto da Uz, dode link)
Pandeiro. Hier een vierkante Galicische lijsttrom

5.2 Tabwrdd

De tabwrdd (uitspr. 'taboer' ) is de naam van een middeleeuwse trom (tabor) van Wales. Alhoewel de diverse vormen van elkaar verschilden, was de tabor in het middeleeuwse Europa zeer populair en werd onder verschillende namen gebruikt: taberett en tabor (Engeland), taboret en tambour in Frankrijk, tamboril in Galicië, Tamburin in Duitsland en tamburino in Italië (met de laatste twee namen werd eveneens de taboerijn aangeduid). David Munrow (Munrow, 1976) noemt twee belangrijke kenmerken van het instrument de cilindrische vorm en twee trommelvellen, waarvan de bovenste waarop geslagen werd, voorzien was van een snaar. Terwijl met één hand werd geslagen, kon met de andere hand een b.v. een fluit of pijp worden bespeeld.

Muzikanten met tabor en fluit
(Miniatuur uit de Cantigas de Santa Maria, 13e eeuw)
Danser en muzikant met tabor en fluit/pijp
(William Kemp, 'Nine Daies Wonder' , 1600)

Edward Jones schrijft in 'Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards' (1784) het volgende over dit instrument:

"The Tabwrdd, Tabret, or Drum, was anciently an instrument of mirth, used uponn festivals, public dancings, and at celebrations, to accompany other instruments. Subsequently it was used in war, to direct soldiers in their march, attack, retreat &c.; for which purpose a larger drum was used than the tabor. The instrument is said to be an Oriental invention."

De tabwrdd uit Wales. Jones, 1784

6. Annotaties en geraadpleegde bronnen

6.1 Voetnoten

  1. Boring: Hiermee wordt de doorsnede en het verloop van de buis bedoeld. Verschillende boringen hebben invloed op de klankkleur.
  2. Estive blijkt, in de Franse taal, eveneens een poëtische uitdrukking voor 'doedelzak' (cornemuse) te zijn.
  3. Polyfonie: een meerstemmige techniek, waarbij de onderlinge stemmen, in ritmisch en melodisch opzicht, een grote mate van zelfstandigheid bezitten.
  4. Het 'gegeven' dat over internet wordt verspreid (waaronder Wikipedia), dat de bodhrán ooit is gebruikt als oorlogstrom, blijkt niet verifieerbaar met literatuurgegevens en moet voorlopig maar, tot het tegendeel blijkt, als onbetrouwbaar worden beschouwd. Dit geldt ook voor de bewering dat het een Keltische trom of een afstamming daarvan zou zijn. Dat de bodhrán oud kan zijn, is aannemelijk, gezien de vroege geschiedenis van de lijsttrom in het algemeen.
  5. Geciteerd door Ó Suilleabháin, 1974.

6.2 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Www

7. Aanvullende informatie

7.1 Media

Filmpjes