Musicologie van de Keltische en naburige stijlen |
[Home][Info][Introductie][Cultuurhistorische onderwerpen][Dans en danshistorie][Vorm, technieken en idioom][Toonsystematiek][Akkoordenleer][Harmonie][Extra] |
INHOUD van deze pagina (verberg)
(Oorspronkelijk bron: http://arcw.llgc.org.uk/anw/get_collection.php?coll_id=561&inst_id=1&term=Welsh%20Folk-Song%20Society (dode link). National Library of Wales: Welsh Folk-Song Society Records).
Update links: The Welsh Folk Song Society en
Journal of the Welsh Folk Song Society (J.W.F.S.S.) (in voorbereiding).
Voor wat betreft een groot aantal van de meeste karakteristieke Welshe melodiëen, waaronder harp-airs en volksliederen, neemt men tegenwoordig aan dat deze inheems (dus niet van Engelse oorsprong) zijn, met hun wortels in een ver verleden.
Vanuit een verscheidenheid aan bronnen, valt af te leiden dat naast de elitaire traditie van het syllabisch metrum ('strict metre') die door bardische professionals werd aangewend, een parallelle traditie bestond die juist gebruik maakte van verzen op basis van een vrijer, ritmisch metrum. Dit laatste heeft betrekking op de teksten van volksliedjes, slaapliedjes, de liederen waarop werd gedanst werd (carols), liefdesliedjes en liederen voor feestdagen.
Gelukkig is in de loop van enkele honderen jaren toch een aanzienlijke hoeveelheid muziek bewaard gebleven, ondanks de oude traditionele wijze van mondeling-auditieve doorgifte. Het ontbreken van genoteerde bronnen van volksliederen uit het verleden hoeft niet altijd verband te houden met een voorgeschreven traditie. De oorzaak kan ook het gevolg zijn geweest van de ongeletterdheid van de volksmusici zelf, waarbij hun werk door de bardische elite werd genegeerd. De praktijk van de orale traditie van de laatste groep van beroepsmuzikanten (harpisten en crwth-spelers) en -voordragers/zangers (datgeiniaid) was overigens een vereiste in de hiërarchische bardische opleidingspraktijk. Met andere woorden, de ene groep musici mocht het niet noteren, terwijl de andere, niet geletterde groep gewoonweg daartoe niet in staat was.
H.Idris Bell merkt het volgende op in zijn 'Welsh Poems of the Twentieth Century' (Wrexham, 1925, p. 123) inzake de nieuwe invulling van het Welshe vers van de 19e eeuw (Williams, 1932):
"...may due to the emergence to literary consciousness of a class which found no voice in mediaeval poetry, that Iberian pre-Celtic race which the buoyant joy loving Celts subdued.."
W.S. Gwynn Williams deelde de genres van de traditionele Welshe muziek, als volgt in:
Hoe zit het met de traditie van deze airs, waaronder de balladen en carols in Wales? De term carol (Welsh meervoud: carolau) vindt men reeds in laat-middeleeuwse Welshe manuscripten, waarvan men uitgaat dat deze liederen afkomstig zijn uit 'het volk'. Een andere soortgelijke liedterm is dyrïe (Welsh meervoud: dyrïau, hier vertaald met 'liederen'). Beiden hebben betrekking op een poëtische vorm in een vrij-metrum, in tegenstelling tot de strikt-metrum-poëzie (canu caeth, syllabische poëzie) van de middeleeuwse bardische klasse. (Zie: Het bardisch vers, de muziek der taal)
John Jones van Gelli Lyfdi (Cardiff Public Libraries: MS 2634, Hafod 24), tekende rond het begin van de 17e eeuw een anekdote op, waarin gewag wordt gemaakt van een bijeenkomst in ca. 1540 in een kapel in Flintshire. Hierin werd beschreven dat de mannen, blijkbaar de opgeleidde barden (gwŷr wrth gerdd), de professionele strikt-metrum-liederen zongen, inclusief de cywyddau en awdlau, terwijl de meisjes carols (carolau) en liederen (dyrïau) zongen (Harper, 2008)(Harper, 2007):
De dichter Siôn Tudur (ca. 1522-1590) beschreef in zijn 'Prognosticasiwn Dr Powel' eveneens dat meisjes vrij-metrum-liederen van het type dyrïau zongen, waarbij ieder vers eindigde met een refrein: 'Hai Iwlian hai Iwli'. Een gebruik die naar de uitvoering van Engelse carol valt terug te voeren (Harper, 2008). (Zie Terminologie inzake vocale vormen, genres, stijlen en technieken: Carol)
Vanwege de oude Welshe traditie van de bardische syllabisch poëzie, is de meerderheid aan teksten, alsmede de bijbehorende melodieën, die ooit buiten de elitaire kringen zijn gecomponeerd, buiten beschouwing gebleven en derhalve nooit genoteerd, laat staan gepubliceerd. Zonder enig bewijs is zelfs lange tijd beweerd dat de vrije metriek van de Welshe poëzie, waaronder alle teksten van carols en balladen, gedurende de 16e en 17e eeuw vanuit Engeland zijn geïmporteerd. Hierbij werd het argument aangewend, dat de vrije metrums zo nieuw waren in Wales, dat er geen geschikte melodieën voor handen waren, die in het Welsh gezongen konden worden. Dit is overigens slechts beperkt waar voor het deel dat was voorzien van Engelse titels.De taal en de poëtische vorm is belangrijk in de Welshe zangtraditie, daarom worden de woorden door de zangers als het meest belangrijke beschouwd, zodat het niet moeilijk is in te zien dat ballade-melodieëen, vanuit ritmisch oogpunt zeer onregelmatig kunnen zijn. Zo wordt er nauwelijks gebruik gemaakt van melismen (meerdere tonen op een lettergreep). Het ritme van de tekst bepaalt dus feitelijk - hetzij regelmatig of onregelmatig - het ritme van de muziek. Dit in tegenstelling met de melodieëen van harptraditie, die wel een regelmatige ritmiek bezitten. Niettemin maakt een groot deel van de liederen gebruik van harpcomposities ('harp-airs'). Mogelijk betreft het hier liederen die met de harp werden meegezongen. W.S. Gwynn Williams geeft daarvan de volgende voorbeelden:
Can y Ffon ('The Song of the Walking Stick'), Journal of the Welsh Folk Song Society, vol. II, 1914, Part I, page 40;
Yr Enteth Ga'dd ei Gwrthod ('The Rejected Maid'), Journal of the Welsh Folk Song Society, vol. II, 1914, Part I, page 53.
Een synthetische weergave van Can y Ffon ('The Song of the Walking Stick') |
Gezien vanuit het poëtisch metrum, bezitten veel balladen, alsmede de carols, zeer lange stanza's, met als gevolg dat de bijbehorende melodieën ook lang zijn. In gevallen waar de melodieën zijn opgsplitst is in twee hoofdzinnen, is er feitelijk sprake van herhaling.
Gwynn Williams merkt op dat de carols en balladen geen bijzondere kenmerkende frasering bezitten, uitgezonderd enkele liederen die, zoals hij dat noemt tot de 'echte volkliederen' ('folksongs proper') behoren. Er vinden weinig melodiesprongen plaats, die zich beperken tot intervalsprongen naar de kwint en octaaf en naar andere tonen met een sterk accent aan het begin van de frase. De overige noten volgen elkaar meestal stapsgewijs op. Bij de melodieën van de harp-traditie is de akkoordenstructuur mede bepalend.
Desondanks dat de meeste muziek niet veel afwijkt van de harp-airs en het volkslied, wordt de kwaliteit van het niveau en expressie niet zo hoog geacht, zoals blijkt uit een uitlating van J.Lloyd Williams, geciteerd door W.S. Gwynn Williams (Williams, 1932):
"Het is een onvoldongen feit [dat de muziek van de balladen] inferieur is aan de kwaliteit van zowel de harpmelodieën van de culturele klassen enerzijds, als het volkslied het platteland anderzijds" (vert. BGD)
J.Lloyd Williams kwalificeert de muziek bovendien als "excessief verbale en formalistische" poëzie, hetgeen resulteert in zeer simpele melodielijnen, die zodra de woorden worden weggelaten, oninteressant worden wegens het onbreken van melodische en ritmische schoonheid. Als mogelijk voorbeeld van een carol met zo'n eenvoudige melodiestructuur verwijs ik naar het onderwerp 'Mari Lwyd' in één van de volgende paragrafen.
Afgezien van deze kritiek is W.S. Gwynn Williams van mening dat een uitvoering van de beste liederen boeiend kan zijn, mits door de beste zangers uitgevoerd. Zij dienen dan wel kennis te hebben van de ingewikkelde Welshe versvormen en dat hun stemmen een scala van menselijke emoties kunnen voortbrengen.
Veel melodieën zijn voor wat betreft de toonsoort gebaseerd op de dorische toonladder (waarvan de stamtoonladder de stijgende reeks: d-e-f-g-a-b-c-d1 is), zoals dat ook gebruikelijk is bij de 'folksongs proper' en de gezongen preek, de zogenaamde hwyl.
Enkele voorbeelden:
Diniweidrwydd ('Innocence')(Jenkins Kerry Manuscripten: Melus Seiniau, Adran II), Journal of the Welsh Folk Song Society, vol. II, 1922, Part III, page 172;
Gwel yr Adeilad ('The Gentle Cooper') (John Owen Dwyran Manuscript), Journal of the Welsh Folk Song Society, vol. II, 1922, Part III, page 162
Susanna (John Owen Dwyran Manuscript), Journal of the Welsh Folk Song Society, vol. II, 1922, Part III, page 174.
Een synthetische weergave van Gwel yr Adeilad ('The Gentle Cooper'). De toonsoort is D-dorisch, met enkele elementen van 'harmonisch mineur'. |
De 'echte' volksliederen - zoals Gwyn Williams deze noemt - zijn, zoals in andere volksliedtradities, in te delen in verschillende klassen. Dit zijn de liefdesliedjes, slaapliedjes, liedjes met betrekking tot oude gebruiken, liedjes bij spelletjes, solo- en koorliederen, etc.
Dit gegeven is volgens Gwyn Williams niet zo interessant, doch een analyse met betrekking tot het gebruikte toonmateriaal, de ritmiek en de vorm, is volgens hem essentiëlere benadering om de Welshe traditionele volksliederen te bestuderen.Een synthetische weergave van Y'm Mhont-y-pridd Mae 'Nghariad ('My Sweetheart is in Pontypridd'), afkomstig uit het anonieme 'Orpheus Manuscript', dat naar de Llangollen Eisteddfod van 1858 is gezonden. Deze melodie is kennelijk gebruikt door 'Dubliner' Luke Kelly in zijn 'Lifeboat Mona'. |
Een synthetische weergave van Pan o'wn i'n Rhodion'n Mynwent Eglwys ('As I Walked in a Churchyard'), genoteerd door Mr. Philip Thomas. |
Een synthetische weergave van Y Fwyalchetn ('The Blackbird') in M.J. Williams 'Ancient National Airs of Gwent and Morganwg (1844). |
Een ander aspect is de zogenaamde disyllabisch einde van versregels en frasen, een specifiek kenmerk dat inherent is aan de Welshe taal zelf en die men eveneens tegenkomt in de oude Welshe poëzie. Het gevolg van dit kenmerk is, dat de laatste rijmende lettergreep niet perse een accent hoeft te bezitten, zoals we dat vanuit de Westerse poëzie gewend zijn. Onder andere dit gegeven, werd in het bardische vers uitgebuit, door middel van een techniek dat cynghanedd werd genoemd (zie daarvoor in dit hoofdstuk het artikel Bardisch vers: cynghanedd). Professor J. Lloyd Williams meldt in zijn inleiding van Sixteen Welsh Melodies (1907), dat bij de uitvoering van het volkslied de tendens bestaat om de geaccentureerde noot (dus de eerste lettergreep) als het ware in te korten en daarmee de laatste, ongeaccentueerde, lettergreep te verlengen. Dit veroorzaakt een vorm van syncopering en in sommige gevallen een motief zoals de zogenaamde 'Scotch snap'.
Als voorbeeld gebruikt hij het slaapliedje Suo-gân, waarvan een oude variant is gepubliceerd in Edward Jones' Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards (1794).
Het slaapliedje Suo-gân, een versie naar Edward Jones' 'Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards' (Jones, 1794)). De sterk ingekorte geaccentueerde lettergreep bevindt zich in de eerste, derde en vijfde maat op het woord 'hwi' ('hoewi') |
Van deze techniek zijn diverse andere voorbeelden bekend, waaronder Gwen Lliw'r Lili ('Gwen, Color of the Lily') in M.J. Williams 'Ancient National Airs of Gwent and Morganwg (1844): Zie ook: JWFSS, vol. III, 1941, Part IV, p.209.
Het lied 'Gwen Lliw'r Lili'. De ingekorte geaccentureerde lettergreep, bevindt zich op de eerste 'li' van 'li-li', op de 'wis' van 'wis-gi' en op 'hof' van 'hof-fi'. De ongeaccentureerde lettergreep, is hier (abusievelijk?) met een rust verlengd, terwijl elders in JWFSS, vol.III, part IV wel een verlengde noot is aangewend. |
Als men de volzinnen van een lied met A en B aanduidt, geldt volgens W.S.Gwynn Williams, voor een aantal modale airs, dat het toonmateriaal van de A-secties tot de eerste vijf tonen van de z.g.n. authentieke modus zijn beperkt. Voor de dorische toonladder is dit bereik b.v. d-a. De B-sectie beweegt zich dan over een groter bereik tot een kwart boven de dominanttoon (in dit voorbeeld is de dominanttoon de a), een kwart daarboven de e1. De omvang van iedere sectie is gewoonlijk twee tot vier maten, en soms zelfs zes of acht maten.
Liefdesliedjes worden volgens Gwyn Williams vaak in de vorm van AABA of ABBA uitgevoerd. De vorm van langere liefdesliederen varieert op natuurlijke wijze met de lengte en vorm van de tekst. Er zijn slechts enkele melodie&eml;n van meer dan 32 maten lang, terwijl de meerderheid het aantal maten van zestien niet overschrijdt. Prof. Gwynn Jones en anderen hebben geopperd dat een zo klein mogelijke lengte van het lied, aansluit bij het streven van de oude Welshe dichters naar perfectie, namelijk het scheppen van intense en perfect uitgewerkte miniaturen.
De Welshe Folksong 'Dacw 'Nghariad i' ('There is my sweetheart'). Uitgevoerd door Evie Goodman. JWFSS, vol. I, part 2, p. 77 (D-dorisch). De vorm is herleidbaar tot AABA' |
De Welshe Folksong 'Merch Y Melinydd' ('The Miller's Daughter'). Uitgevoerd door Meinir Gwilym. Gepubliceerd in Ancient National Airs of Gwent and Morganwg (ANA) (Williams, 1844). Toonsoort D-majeur. Alhoewel de publicatie in 1844 plaats vond, meldt Daniel Huws in de facsimile uitgave van ANA terecht, dat de melodie niet echt Welsh of oud klinkt. De deun is volgens hem te vergelijken met een melodie dat in Engeland is gepubliceerd in 1716 (refererend naar C.S. Simpson; The British Broadside Ballad and its Music (1966). De vorm is herleidbaar tot AA' |
De vorm van liederen die met de zeer oude gebruiken (waaronder de zgn. 'waissail-songs' (noot 1) of canu cwnsela, canu gwasael) in verband worden gebracht is vergelijkbaar met die van de liefdesliederen. Een zeer karakteristieke versie in dit verband is 'Mari Lwydd' ('Blessed Mary') (Williams, 1927), waarvan de vorm kan worden aangeduid met A1A2A2A3.
Een aantal melodieën zijn bijzonder geschikt om te worden aangewend als instrumentale harp-stuk ter begeleiding voor pennillilon-zang (canu penillion) (zie hierna). Bekend in dit verband zijn dit 'Nos Galan', Hob y deri dando en Can y Melinydd.
Een zeer oude traditie in Wales is die van de Mari Lwyd-groep, een aantal zangers, die doorgaans zijn uitgedost met allerlei versieringen, terwijl één van hen de drager van een paarden- of ezelschedel is. Tijdens de dagen rond de kerst en nieuwjaar trekken zij van huis tot huis. De uitvoering van deze traditie was in het zuiden van Wales alom bekend, doch komt sinds de afgelopen eeuw nog maar zelden voor, behalve in het graafschap Glamorgan, alwaar het nog niet helemaal is uitgestorven.
Het ritueel begint met het zingen van enkele strofen door de zanggroep aan de voordeur, waarmee toestemming wordt gevraagd om binnen te mogen komen, en dat men met een 'opponent' binnenshuis een uitdaging wil aangaan.
Daarop volgt de zogenaamde pwnco, een 'zingend' debat tussen de Mari-Lwyd-groep en hun tegenstander. Dit debat wordt op dezelfde melodie uitgevoerd, waarop traditionele en geïproviseerde strofen heen-en-weer worden gezongen, waarbij men gewoonlijk de spot drijft met elkaars dronkenschap, gierigheid en meer van dit soort kwalificaties.
De 'overwinning' van deze 'wedstrijd' levert de Mari-Lwyd-groep uiteindelijk toegang tot de woning op alwaar zij deelnemen aan het nuttigen van gebak en bier, of zelfs wat geld inzamelen. In enkele gevallen stellen de leden van de groep, nadat het 'debat' is beëindigd, zichzelf zingend voor, en nadat zij hun opponenten in het huis hebben vermaakt, gaan zij over tot het zingen van een afscheidslied (NMW, 2011).
W.S. Gwynn Williams meldt beschrijft de traditie als volgt (Williams, 1927):
"It was a very popular old custom in Wales for a party of about six singers, one dressed up with the head of a horse or an ass, and each one bedecked with ribbons, etc., to go from house to house to sing at Christmas time and New Year.
It was understood that they could demand food and liquor at any house where one of the inmates could not answer each one of their stanzas with another.
William Roberts in his 'Crefydd yr Oesau Tywyll' (1852) gives a full account of the pasttime, and shows that it is almost certainly a relic of the ancient Festivals of Balaam's Ass, the Flight of Mary into Egypt (as suggested by the name 'Mari Lwyd', Blessed Mary; compare 'Duw Lwyd' Blessed God, etc.) and the old Miracle Plays. Professor Gwynn Jones points out that such vulgarizations are common in countries where the religion of the people has changed, as the religion of Wales has changed since the Reformation."
De traditie van Mari Lwydd op een oude BBC-opname uit 1966 in het dorp Llangynwyd (Glamorgan) in Wales. De tekst verschilt overigens wel met die van W.S. Gwynn Williams hieronder. |
(Ateb) Rhowch glywed, wŷr doethion Pa faínt y'ch o ddynion, A pheth yn wych union Yw'ch enwau? (Mari Lwyd) Chwech o wŷr hawddgar, Gwŷr goreu y ddaear, I ganu mewn gwir-air Am gwrw. (Ateb) Rhowch glywed, wŷr difrad O ble 'rch chwi'n dwad, A pheth yw'ch gofyniad Gaf enwi? (Mari Lwyd) Cenwch eich gorau, Felly gwnawn ninnau, A'r sawl a fo gorau Caiff gwrw. (Ateb) I ffwrdd â chwi'r lladron, Ewch ymaith y union, Ni chewch chwi yn hylon Fy ngweled. (Mari Lwyd) Os na chawn ní gennad Rhowch glywed ar ganiad Pa fodd mae'r 'madawiad Nos heno. (Ateb) Does gen i ddim cinio Nag arian i'w gwario I wneud i chwi roeso Nos heno. | (Answer) Good luck to your labours, Your pipes and your tabors; But first tell me, neighbours, Who be you? (Blessed Mary) Our carol's rare fashion Shall win approbation And earn us good ration Of liquor (Answer) You'll tell me your station Your name and vocation, Ere you shall have ration Of liquor. (Blessed Mary) A challenge we bring you; We'll quickly outsing you And win, if we ding you, Your liquor. (Answer) Come, get you a-packing; Such jokes as you're cracking Shall earn you a whacking, Not liquor! (Blessed Mary) In song you must quell us, Good fellow, or tell us How you can compel us To leave you! (Answer) Then stay; but I fear, Sirs, You'll never find here, Sirs, Or money or beer, Sirs, To cheer you. |
Een dialooguitvoering van Mari Lwydd naar de optekening van W.S. Gwynn Williams van de zang van Mr. T. Bassett (1e stanza), zoals gezongen in het Llansantffraid-ar-Lai district in Morganwg (Glamorgan). De laatste twee stanza's zijn overgenomen uit het anonieme 'Orpheus Manuscript', dat naar de Llangollen Eisteddfod van 1858 is gezonden. De overige versregels zijn afkomstig van W. Roberts' 'Crefydd yr Oesau Tywyll'; 1852; Carmarthen. |
'Hunting the Wren' of 'Hela'r Dryw' (Wales) is een oud gebruik met een lange traditie tijdens de midwinterfeesten op de Britse Eilanden: naast Wales, eveneens in Schotland, Eiland Man, Ierland en (zeldzaam) in Engeland. Het is mogelijk, dat dit gebruik voor het eerst werd genoemd in het 'Red Book of Hergest' (Llyfr Coch Hergest)(ca. 1382-1410), waarin een dichter beschrijft, hoe een winterkoninkje (Engels: 'wren', Welsh: 'dryw') ernstig werd verwond, door het met een steen te slaan. Overigens is de traditie rond de jacht op het winterkoninkje, door de laat 17e eeuwse geleerde en antiquair Edward Lhuyd voor het eerst beschreven:
"Arverant yn swydh Benfro &c. dhwyn driw mewn elor nos ystwylh; odhiwrth gwr Ivank at i Garad, sef day nae dri ai dygant mewn elor a ribane; ag a ganant gorolion. Ant hevyd i day ereilh lhe ni bo kariadon a bydh kwrw v.&c. A elor o'r wlad ai galwant Kwlli [Kwtti] wran."
"They are accustomed in Pembrokeshire etc. to carry a wren in a bier on Twelfth Night; from a young man to his sweetheart, that is two or three bear it in an bier [covered] with ribbons, and sing carols. They also go to other houses where there are no sweethearts and there will be ale etc.. And a bier from the country the call Cutty Wran."
Informatie over het gebruik in 1920 in Pembrokeshire, werd uit eerste hand gegeven door de onderwijzeressen Dorothy en Elizabeth Phillips. De groep ('wren-party') trok naar ieder landhuis in de buurt, alwaar men eten en drinken, en soms geld kreeg. Dit vond plaats tussen 6 en 12 januari, dat 'Twelfth-Tide' werd genoemd. De 'wren-house' was een klein houten hutje, dat met linten van crêpe-papier was versierd. Hierin bevond zich, voor iedereen die 'de koning' wilde zien, het kleine vogeltje. Nadat de 'wren-party' binnenkwam werd een wassail-lied aangeheven:
De rituelen waren niet overal hetzelfde, zoals blijkt uit de Kidwelly-wren-lied (Kidwelly, Carmarthenshire) Cân y Berllan. Hierin komt het woord perllan voor. Dit is een kleine rechthoekig blad waarop een cirkel het midden markeerde. Vanuit het midden, naar iedere hoek waren houten richels aangebracht, terwijl op ieder hoekpunt een appel was vastgezet met, binnen de cirkel, een miniatuur van een vogeltje.
Phillis Kinney, verzamelde een aantal 'wren-liedjes' ten behoeve van haar artikel in de periodiek Welsh Music History 6 (2004) (Zie Appendix B op deze pagina). Er zijn verschillende vormen te onderkennen, zoals dialoog-liederen (vraag-antwoord) in het noorden van Wales (ook in het Manx), de liederen in het syllabische cywydd deuair fyrion-metrum uit het zuiden, het perllan-lied van Kidwelly en de 'Cutty Wren'-liederen van Penbrokeshire. Alhoewel de muzikale traditie zich sterk heeft gehandhaafd, is het ritueel waarover het feitelijk gaat na 1930 in Wales verdwenen.
In het westen van Ierland echter is het gebruik voortgezet tijdens St. Stephen's Day in de 70-er jaren van de vorige eeuw en daarna als herleefde traditie voortgezet. In vroegere tijden werd de 'wren-hunt' in Ierland uitgevoerd met een optocht van jongeren in de leeftijd van acht tot twintig jaar, in groepen van vijf ('wren-boys'). Zij droegen een hulsttak of een tak van de gaspeldoorn, dat versierd was met linten waaraan de lichamen van een aantal vogeltjes bengelden. Het winterkoninkje werd overigens niet altijd gedood en in sommige gebieden vrijgelaten vanwege het geloof dat het doden ervan ongeluk kon brengen. De optocht ging van huis tot huis, begeleid met het ritmische geluid van de bodhrán en soms met een concertina of mondharmonica om de liedjes ('luck visit-songs' met het karakter van een bedellied, alsmede 'wassails') van de 'wren-boys' te begeleiden (Kinney, 2004).
(Inzake de nog steeds levende 'wren-hunt'-traditie van het Eiland Man, raadpleeg dan het hoofdstuk 'Dans- en danhistorie', het artikel Dans- en danshistorie van het Eiland Man)
De musicologe Phyllis Kinney (2000) verwoordde deze traditie als volgt (Kinney, 2000):
"Poetic declamation reached new heights with the hwyl, a declamatory technique used by Welsh preachers in the 1800s and early 1900s to heighten religious fervor. "
Erasmus Jones karakteriseerde de hwyl als een preek, zijnde een spontane gesproken/gezongen 'compositie', dat in een mineur-toonsoort werd uitgevoerd, voorzien van een grote variëteit aan intonaties (Jones, 1876):
"The best description I can give of this peculiarity is this: it is the application of sentences in a chanting style to portions of the minor scale. The minister is never at loss how to apply the words to the melody; they appear to run together as by mutual attraction. The sentence is started, for instance, on E minor. The minister has his own peculiar melody. It ranges here and there from the first to the fifth, often reaching the octave, and the descending and ending in sweet cadence on the key note. I am sure that in the genuine hwyl the intonation are always in the minor mode. The introduction and the deliberative parts are in the major, and the voice continues until the emotional point is reached; then it glides triumphantly into a thrilling minor, wich generally continues to the close."
E. Cynolwyn Pugh geeft in zijn artikel The Welsh Revival een welhaast theatrale interpretatie van de hwyl-uitvoering (Pugh, 1955):
"Welsh preaching has one feature or peculiarity that is not found in any other kind of preaching anywhere in the world. (Some aspects of Negro preaching come near it.) It is called 'hwyl'.
'Hwyl' is the Welsh word for sail. The figure is that of a ship being borne along over the billowy waves with the breezes filling out her sails. As the sailor spreads the sails of the vessel and has very little more to do, so the preacher sets his spirit, as it were, in the pathway of the divine breezes, and when his spirit is in harmony with the Eternal Spirit, as happens on rare occasions, then strange and wonderful things take place.
The preacher begins his sermon, speaking slowly and generally using the lower tones of his voice; often, there is a little hesitation here and there, as though he were thinking his thoughts for the first time. That is really an unconscious, traditional, dramatic touch, and is used, probably, to create expectation in the listener. By and by, a warmth enters into the preacher's voice and he will be speaking a tone or two higher than he was at the beginning. As he proceeds, the winds of heaven begin to fill his sails and the voice gains in intensity and power.....on he goes with occasional eloquent pauses..... perhaps there will be a sudden shout that shakes the hearers out of all listlessness, as he thunders against some evil or other.
"
W.H. Gwynn Williams gebruikt in dit verband de term 'gezongen welbespraaktheid' ('chanted eloquence') en spreekt eveneens van een 'emotional cry'. Terwijl andere auteurs spreken van mineur-toonsoort, benadrukt hij echter dat, zoals in veel Welshe volksliederen het geval is, de dorische toonaard de belangrijkste rol speelt (Williams, 1932).
R. Davies schreef in zijn artikel An Estimate and an Appreciation, het volgende commentaar (Davies, 1914):"An English lady once asked a Welsh preacher if he used the 'Welsh howl' in his pulpit minstrations. Of course, it was the 'Welsh hwyl' she meant, and it was the limitation of the Saxon tongue that accounted for the mispronunciation and its unintended and unconscious insinuation. But in some case, perhaps, 'howl' would be no misnomer. Unless one has a natural aptitude for that particular kind of oratory, there will certainly be more 'howl' than 'hwyl' about it. But Mr. Davies [bedoeld is de baptistische boeren-dominee David Davies (1834-1908)] could do the 'hwyl' with consummate skill. He possessed the necessary gifts in a perfect form, so that as a piece of vocal execution, even, his preaching was sometimes astonishing, and exerted a kind of wizardry over the congregation that held them spell-bound, or roused them into uncontrollable manifestations of feeling. He could mesmerize the multitudes with the magic of his tones and overwhelm them by the sheer effect of his 'hwyl'. It was indeed an marvellous performance, and few who heard it will ever forget its thrill."
Phyllis Kinney geeft aan dat er een invloed van declamerende zang in de Welshe folkzangtraditie herkenbaar is, dat wil zeggen een opening op de kwint van toonladder. Er bestaan volgens haar ongeveer dertig Welshe folksongs, die op zo'n graad beginnen. Er is ook een voorbeeld waarbij de eerste drie liedfrasen met de tonica (grondtoon) wordt begonnen en vervolgens, respectievelijk op de mediant (kwart boven de tonica) en de dominant (de kwint). (Kinney, 2000)
Terwijl het volkslied nog steeds, wel of niet onder instrumentale begeleiding, eenstemmig wordt gezongen, worden alle hymnen vanaf zo'n honderd jaar geleden in een vierstemmige (SATB) zetting uitgevoerd (noot 3). W.S. Gwynn Williams, beschrijft deze uitvoeringen als volgt (Williams, 1932, p.74):
"The great emotional heat under which the airs were adopted as hymn tunes has certainly left its mark deep upon them, with the result that they form to-day probably some of the fines and most suitable sacred melodies in any country, not excluding Germany with its world-famous chorals."
Deze ontwikkeling vanuit het volkslied ging wel ten koste van de bijzondere kenmerken van het oorspronkelijke modale toonbeeld (voornamelijk de eolische en dorische toonsoort). Ondanks dat deze gedeeltelijk in stand werd gebouden, viel een groot deel ten prooi aan de negentiende eeuwse arrangeurs en samenstellers die tonale harmoniëring (dat wil zeggen op basis van de majeur en mineur toongeslachten), op modale melodieën loslieten. Dit is de reden dat hierdoor de modale kwaliteit van de laatstgenoemde liederen verloren is gegaan.
Daarentegen zijn de vorm en ritmische kenmerken grotendeels behouden gebleven (Williams, 1932).Zie Appendix C: Lijst van hymnetitels naar W.S. Gwynn Williams
(Zie appendix D voor een lijst van gepubliceerde werken inzake de psalmodie van Welshe kerk)
Het stapswijze metrum van deze liederen was geaccentueerd, waaruit het volgens Harper, mogelijk blijkt dat het overblijfselen van de eenstemmige 'cantus planus' waren. Iedere strofe werd door een refrein gevolgd. Beide liederen konden zowel solistisch als unisoon door een groep worden gezongen. De toepassing lag volgens Harper mogelijk buiten de formele liturgie, zodat zijn tijdens bijzondere gelegenheden werden gezongen, zoals rond de kerst, de vastenavond en midzomer. De locatie kon dan een groot huis zijn, het kerkhof en eventueel de kerk zelf (Harper, 2008).
Van het Engelse woord conductus (dit is processiegezang in het Latijn) is mogelijk de middeleeuwse Welshe term cwndid afgeleid. De meeste van deze cwndidau hadden betrekking op Gwent en Glamorgan (Morgannwg), de laatste thuisbasis van de Mari Lwyd-processie. De Engelstalige cwndidau, 'Condutes of kryst-masse' van Syr Gawayne and the Grene Knight (ca. 1320/30) werden uiteindelijk 'christmas-carols' (Zie: Internet Archive). De cyndidau in het Welsh die bewaard zijn gebleven zijn overwegend religieuze of moraliserend carols, en vaak aangeduid met 'gezongen preken'. Het gros aan cwndidau werd zo rond 1550 tot en met de 17e eeuwt vertolkt, waarvan een aantal anti-protestante teksten bezitten.
Geen van deze teksten kregen een plaats in de formele liturgie, hetgeen ook gold voor de psalmen in het Welsh, die eveneens voor het gebruik van de parochies werden geweerd. De laatst droegen kenmerken van de carol, de cwndid en in het bijzonder van de vrijere syllabische metra, de awdl gywydd en de mesur triban (englyn cyrch).
De Engelse proza-versies van de psalmen, die bedoeld waren voor de 'nieuwe' inheemse kerkdiensten waren ongeschikt voor de congregatie-zang, hoewel dit niet gold voor de metrische teksten, die voor dit doel meer toegankelijk waren (Harper, 2008). Dit betekende dat Welshe parochianen slechts beschikking hadden tot de Engelstalige psalm-teksten. Alle 150 psalmteksten, met muzieknotatie, verschenen in die hoedanigheid voor het eerst in John Day's, The whole book of psalms collected into Englysh Metre (1562). Deze collectie was gebaseerd op de versificaties van negentien psalmen in Certayne psalms drawen into Englishe metre van Thomas Sternhold (1500-1549), de kamerheer van Hendrik VIII en John Hopkins, een dominee uit Suffolk.
Met het Engelse metrum wordt feitelijk syllabische zang (=één noot per lettergreep) bedoeld, in het zogenaamde 'gewoon metrum' ('common meter', CM). Dit is de lettergrepenverdeling over vier versregels in de vorm 8+6+8+6 (8.6.8.6). (Zie ook voor een verklaring op deze pagina: Appendix C (hymnodie), onderaan)
Hier volgt een voorbeeld van het Engelse 'common meter' (Harper, 2008):
Psalm 1: Thomas Sternhold The man is blest that hath not lent (8) to wicked men his ear, (6) Nor led his life as sinners do, (8) nor sat in scorner's chair. (6) |
Metrum: CM (8+6+8+6 of 8.6.8.6) |
Gedurende de 70-er jaren van de 16e eeuw, hebben enkele Welshe dichters het voortouw genomen met het experimenteren met versvormen voor de psalmen in het Welsh. Zo schreef Siôn Tudor bewerkte elf psalmen in het Welsh op basis van de strikt-metrum poëzie, en één in een vrij metrum. De psalmcomposities van Tudor, werden gevolgd door een bundel psalmen van de avonturier en zeekapitein William Middleton uit Debigshire (flor. ca. 1550-ca.1600), die postuum onder de titel Psalmae y Brenhinol Brophyd Dafydh in 1603 was gepubliceerd. Hiervoor wendde Middleton 43 strikte metra aan, waarvan hij deel zelf had verzonnen (Harper, 2008)(Harper, 2007). Boven iedere psalm gaf hij de naam van ieder metrum dat hij toepaste, waarvan er twee favoriet waren, cywydd deuair hirion en englyn unodl union (Williams, 1953, p. 198):
(Zie ook: Bardisch vers, muziek der taal:Appendix B)
Psalm CXLIX Cenwch i'r Arglwydd - caniad o newydd (5+5) Mewn awel o gariad (6) Bid i fawl rheidiawl yn rhad (7) Ymys y saint gymysgiad. (7) |
Metrum: englyn unodl union |
Psalm CXLV Moliannaf medhaf a'm min (7) Mawr enwog dhuw fy mrenin: (7) A bedithiaf mwyaf mawl (7) Gwiwdhuw dy enw tragwyddhawl. (8) |
Metrum: cywydd deuair hirion |
Het resultaat van deze pogingen werkte slechts zeer beperkt en was slechts zingbaar door één persoon en derhalve dus niet geschikt voor samenzang.
Dit gegeven had frustrerende gevolgen, waarop Morris Kyffin, een legerofficier in 1595 zijn beklag deed. In een publicatie, waarin hij pleit voor een zingbaar metrum, dat tevens voor samenzang van allen geschikt is, klaagde hij over het feit dat in alle Europese talen, behalve in het Welsh, dit wel is verwezenlijkt.
Zijn wens werd aanvankelijk waar gemaakt door zijn broer, Edward Kyffin (ca. 1558-1603), curator van de St. Martin Outwich in Londen. Ondanks dat hij vroeg stierf aan de pest had hij vijftig psalmen in een eenvoudig metrum gecomponeerd, waarvan er twaalf geheel en de dertiende gedeeltelijk onder: Rhann o Psalmae Dafydd Brophydd i'w canu ar ôl y dôn arferedig yn Eglwys Loegr (Part of the psalms of David the Prophet to be sung after the customary tune in the English church)(Thomas Salisbury, Londen, 1603).
Het titelblad van de eerste uitgave (1621) van Llyfr y Psalmau van Edmwnd Prys. |
Carol Nadolig: stanza 7 Canwn iddo glod a mawl (7) Y sawl sy ddeffoledig; (7) Na ollyngwn byth dros go' (7) I foli fo'r Nadolig. (7) |
Metrum: awdl-gywydd (7+7+7+7 of 7.7.7.7) |
Hier volgt psalm 1 in Edmwnd Prys' uit Lyffr y Psalmau in mesur salm (Harper, 2008):
Psalm 1 Y sawl ni rodia, dedwydd yw, (8) Yn ô drwg ystryw gyngor. (7) Ni saif ar ffordd troseddwwyr ffôl, (8) Nid eiste'n st&oacirc;l y gwatwor. (7) |
Metrum: mesur salm (8+7+8+7 of 8.7.8.7) |
Vervolgens wordt hier de melodie van Prys, die bij psalm 1 past, getoond. Tegenwoordig staat deze bekend als 'Song 67'. In dit voorbeeld wordt duidelijk op welke wijze de mesur salm in de common meter wordt gevoegd. De tweede en vierde versregel hebben met mesur salm in beide gevallen een lettergreep extra ten opzichte van de common meter. Dit euvel wordt gemakkelijk opgelost door de laatste noot in het Welsh twee keer te zingen.
De zetting voor de melodie op psalm 1 naar Edwmnd Prys in Llyfr y Psalmau (1621). (Dit schrift met ruitvormige noten is het zogenaamde witte mensuraalschrift dat ten tijde van de renaissance in Europa in gebruik was.) |
Transcriptie van bovenstaande zetting |
Transcriptie van bovenstaande zetting naar het moderne notenschrift. De toonsoort is F-majeur (F-ionisch) |
Een synthetische weergave voor psalm 1 naar Edmwnd Prys: Midi |
Tot slot nog een transcriptoe van een andere nieuwe melodie uit Edmwnd Prys' werk, namelijk die voor psalm 2 geschikt is. Heden ten dage staat deze bekend als St. Mary of Hackney:
Transcriptie van psalm 2 naar de zetting van Edmwnd Prys naar het moderne notenschrift. De toonsoort is D-dorisch |
Een synthetische weergave voor psalm 2 naar Edmwnd Prys: Midi |
Afkorting van de vermeldde bronnen:
AC Bryan, Robert; Alawon y Celt ; pt 1, 1904, pt. 2 1905; Caernarfon
ANA Williams, M. Jane; Ancient National Airs of Gwent and Morganwg; 1844; Llandovery (Williams, 1844)
BM Jones, Edward; The Bardic Museum; 1802; London (Jones, 1802)
CC Cerddi Cymru; 1876; Ruthin
CCN Y Caniedydd Cynulleidfaol Newydd; Swansea; 1921
CM Ieuan Ddu; Cambrian Minstrel; 1848; Merthyr Tydfil
COT Roberts, William; Crefydd yr Oesau Tywyll; 1852; Carmarthen
CYC Roberts, John; Caniadau y Cyssegr; 1839; Henllan, Dinbych
FRMS Ffowc Roberts MS
GWM Owen, John (Owain Alaw); Gems of Welsh Melody; ca. 1875 (Owen, ca. 1875)
HD Griffith Harris; Halelwiah Drachefn (Hallelujah Again); 1855; Carmarthen
JWFSS Journal of the Welsh Folk Song Society
JKMSS Jenkins Kerry Manuscripts. (Reverend John Jenkins 'Ifor Ceri' 1770-1829)
LET Llyfr Emynau a Thonau y Methodistiaid Calfinaidd a Wesleaidd; Caernarfon a Bangor; 1929
LAMS Llewelyn Alaw MS: Collection sent to the Llangollen Eisteddfod of 1858
LMS Llanofer MS 59 (18e eeuw)
OMS 'Orpheus MS': Collection of Folk Songs sent by an unknown competitor to the Llangollen Eisteddfod of 1858
OWFS Williams, W.S. Gwynn; Old Welsh Folk-Songs; 1927; London (Williams, 1927)
RWB Jones, Edward; Musical and Poetical Relicks of the Welsh Bards; v.a. 1784 (Jones, 1784-1808)
SWM Williams, J. Lloyd, Sommervell, Arthur; Sixteen Welsh Melodies; pt.I 1907 pt.II 1909
WES Parry, John.; Welsh, English & Scotch Airs; 1752 en/of 1761
WH Parry, John (Bardd Alaw); The Welsh Harper, Vol 1 1839 Vol2 1848; London
WNMD Williams, W.S. Gwynn; Welsh National Music and Dance; 1932; Curwen, London, Philadelphia (Williams, 1932)
YCC Thomas, John (Ieuam Ddu); Y Caniedydd Cymreig; 1845; Merthyr Tydvil
Titel | Toongeslacht/modus | Primaire bron | Opmerkingen |
Blodau'r Cwm ('Flowers of the Valley') |
mineur | CM | tekst OWFS: Gwili |
Bugeila'r Gwenith Gwyn (ANA) ('Watching the Wheat') |
majeur | GWM, p. 58 | |
Cân Mleynedd i 'Nawr ('A Hundred Years From Now') |
majeur | JWFSS, vol. I, part III, p.127; JKMSS; diverse MSS National Library of Wales | |
Cân Y Melinydd ('The Miller's Song') |
mineur | GWM, CC | tekst OWFS: Ruddenfab? |
Cân Yr Alltud ('Song of the Exile') |
mineur | CM | tekst OWFS: R.Williams Parry. Variant van de melodie in JKMSS onder de namen van Cwynfan Prydain, Frarwel Prydain, Delw Llandaf |
Cyfri'r Geifr ('Goat-counting Song') ibid) | majeur | JWFSS, vol. I, part II, p. 90 | |
Dacw 'Nghariad i ('There is my Sweetheart') | mineur | JWFSS, vol. I, part II, p. 77 | http://www.youtube.com/watch?v=Nrkgdj0bVAo |
Dadl Dau | lydisch/majeur | RWB | mogelijk van Engelse oorsprong |
Distyll Y Don ('The Ebb of the Tide') |
in de 18e eeuw vermeende toonsoort 'gogywair' c-d-es-f-g-a-b-c' | RWB, 1794 | Hen benillion, (voor betekenis zie: Canu Penillion: hen benillion). |
Hen Ddarbi (of Cyfamod) | waarschijnlijk uit Engeland afkomstig | ||
Hiraeth ('Longing') |
dorisch | JWFSS, vol. I, part II, p.58 | Hen benillion, (voor betekenis zie: Canu Penillion: hen benillion). Dr. Daniel noteerde dit lied van het zingen van zijn moeder, die het op haar beurt leerde van Dic Dywyll in Carnarvon, rond 1830, onder de titel: Morgan Jones o'r Dolau Gwyrddion. Een variant in F-majeur vindt men in RWB (1794) onder de titel 'Cerdd yr Hen Wr o'r Coed' ('The Song of the Old Man in the Wood') |
Hob y Deri Dando | majeur | RWB | |
Lliw Gwyn Rhosyn yr Haf ('White Rose of Summer'/'White Wild Rose of My Heart') |
mineur | JWFSS, vol. I, part II, p. 85 | tekst OWFS: Dic Dywyll |
Mari Lwyd ('Blessed Mary') |
mineur | Hen benillion, dialoog (voor betekenis zie: Canu Penillion: hen benillion). Genoteerd door W.S.G. Williams vanuit de zang van Mr. T. Bassett (1e stanza). De 2e en 3e stanza: COT | Lied van Llansantffraid-ar-Lai district (Morganwg = Glamorgan). Variant in OMSS |
Mêl Wefus ('A Honeyed Lip') |
mineur | JKMSS; WH vol 2; ; JWFSS, vol. III, part I, p.50-56 | |
Merch Ifanc o'n Ben Boreu ('I was a Maid in the Morning') |
dorisch | JWFSS, vol. I, part I p. 35 | |
Mwynen Merch ('The Maiden's Melody'/'Lovely Lady') |
dorisch | JWFSS, vol II, part II, p. 88; JKMSS; LAMS; FRMS | tekst OWFS: John Thomas |
Nos Galan (ES, BM etc.) ('New Years Eve') |
majeur | ES; BM; GWM, p. 36; RWB, p. 159 | Winter-carol. Melodie 'geleend' voor het kerslied 'Deck the Halls'. Eveneens een dansmelodie voor de lenteviering: Dawns Flodau/Dawns Mai (The Flower Dance/The Garland-Mayday). |
Pa Bryd Y Deui Eto? ('When Will You Come, My Sweeting') |
dorisch | CM, YCC | tekst OWFS: Wil Ifan |
Pan o'wn i'n Rhodion'n Mynwent Eglwys ('As I Walked in a Churchyard') |
dorisch/mineur | JWSS, vol. I, part II, p. 79 | Variaties: JWFSS, vol. II, part IV, p. 275; JWFSS, vol. IV, part II p. 51 |
Suo-gân ('Lullaby Song') | majeur | Van een oud manuscript in het bezit van Mr. Orwig Williams door Mr. Robert Bryan; AC | tekst OWFS: Robert Bryan. Slaapliedje (lullaby song). Een variant in RWB 1794 p.183: 'which the Welsh nurses sing to compose the children to sleep' |
Ton, Ton, Ton! | authentiek mineur (eolisch) | LMS; NLW MS 13146 A 18e eeuw; JWFSS, vol. III, 1930, part I, p. 78, 79 | |
Tra Bo Dau ('Whilst There's Two') | majeur | SWM | JWFSS, vol. I, 1909, Part 1, page 41 |
Y 'Deryn Pur ('Address to the Dove') | majeur | ANA | |
Y Fwyalchen ('The Blackbird') | majeur | ANA | |
Y Gwŷdd ('The Loom') |
mineur | ANA: 'The Weaver's Song' | Hen benillion (stanza 1), tekst OWFS: Will Ifan (stanza 2)(voor betekenis zie: Canu Penillion: hen benillion) |
Y Gwelltyn Glas ('The Green Gras') |
mineur | LAMS; JWFSS, vol. II, part II, p.79 | |
Ym Mhont-y-pridd mae 'Nghariad ('My Sweetheart is in Pontypridd'/'In Yonder Cottage Dwelling') |
dorisch | OMS; JWFSS, vol. I, part I, p. 26 | Hen benillion, (voor betekenis zie: Canu Penillion: hen benillion). Variant in: JWFSS, vol. II, part II, p. 81-2 |
Yn Iach Lawenydd ('Joy Forsakes Me') |
mineur | JKMSS: Melus Seiniau Cymru, Adran II | De air staat bekend als Diniweidrwydd. Teksten zijn van Huw Morris 'Ymddiddan rhwng y byw a'r marw' (1695, gepubliceerd in Blodeugerdd, 1759) |
Yr Hen Wr Mwyn ('The Kind Old Man') | majeur | JWFSS, vol. I, part II, p. 81 |
Titel | titel (Engels) | toongeslacht/modus | paginanr. | Secundaire bronnen/opmerkingen |
Breuddwyd | The Dream | majeur | p.64 | |
Bugeila'r Gwenith Gwyn | Watching the Wheat | majeur | p. 38 | GWM p.58 |
Callyn Serchus | Lovely Kate/Charming Kate | majeur | p. 14 | |
Cân Aberhonddu | The Song of Aberhonddu (Brecon) | majeur | p. 63 | |
Cân Y Lleisionaid | The Song of the Tribe called Lleisionaid (in Glyn Nedd) | majeur | p. 18 | |
Canu'r Bugail | The Shepherd's Song | majeur | p. 62 | |
Castell Nêdd | The Castle of Neath | mineur | p. 52 | |
Cerais Ferch | I Loved a Maiden | majeur | p. 40 | |
Clychau Aberdyfi | The Bells of Aberdyfi | majeur | p. 72 | GWM: The Bells of Aberdovey, p. 76 |
Craig y Ddinas | Dinas Rock | mineur/dorisch | p.54 | |
Dewch Yn Nes | Come Ye Near | mineur | p. 57 | |
Dyddiau Gwynion Ionawr | Snowy Days of January | majeur | p.35 | |
Fanni Blodau'r Ffair | Fanny Blooming Fair | majeur | p.32 | |
Ffoles Llantrisant | The Merry Girl of Llantrisant | majeur | p. 24 | |
Ffynon Ovor | Gover's Well/The Well Of Govor | mineur | p. 70 | |
Glyn Nêdd | The Glen of Nêdd | dorisch | p. 37 | |
Glyn Tawy | The Vale of Tawy | mineur | p. 41 | |
Gwegil y Fwyell | The Hatchet | majeur | p.58 | |
Gwen Lliw'r Lili | Fair Gwen or Lily coloured | dorisch | p. 26 | |
Holl Brydyddion Glân | Come All Ye Bards | mineur | p. 68 | |
Holl Feibion a Merched | All Youths and Maidens | mineur | p. 44 | |
Hyd Yma Bu'n Cerdded | Sing sung after the Wassail | majeur | p.31 | |
Llawen Glân Awen Glyn Nedd | The Lively Inspiration of Glyn Nedd | majeur | p. 19 | |
Mab Addfwyn | The Gentle Swain | majeur | p.60 | |
Merch y Melinydd | The Miller's Daughter | majeur | p. 29 | http://www.youtube.com/watch?v=ZH8fbzTBTq8 |
Myfi Sydd Ganiedydd | A Songster Am I | majeur | p.16 | |
Pan Oeddwn ar Ddydd Yn Cyd-Rodio | When Together We Roamed | mineur | p.56 | |
Pan O'wn y Gwanwyn | The Song of Spring | mineur | p. 20 | |
Pan O'wn Y'n Rhodio | When I was Roaming | majeur | p. 46 | |
Pryd O'wn ar Ddiwarnod | When On a Day Returning | mineur | p. 75 | |
Toriad y Wawr | The Break of Day | majeur | p. 66 | |
Triban Morganwg | Glamorgan Triplet | majeur | p.9 | |
Y Bore Glas | The dawning of Morn | majeur | p. 25 | |
Y Ddafad Gyrnig | The Horned Ewe | majeur | p.53 | |
Y 'Deryn Du Pigfelyn | The Golden Beaked Blackbird | majeur | p.12 | |
Y Deryn Pur | Address to the Dove | majeur | p. 10 | GWM: The Gentle Bird, p.154 |
Y Ferch Fedydd | The God-Daughter | dorisch | p.34 | |
Y Ferch O'r Scer | The Maid of Scer | majeur | p. 42 | |
Y Fwyalchen | The Blackbird | majeur | p. 48 | |
Y Gwydd | The Weaver's Song | mineur | p.22 | |
Y Milwr | The Warrior | majeur | p.50 | |
Y Washael | The Wassail | majeur | p. 30 | Mary Jane Williams meldt dat deze Christmas Carol in sommige delen van Wales Mari Lwyd ('The Venerable Mary') wordt genoemd. |
Yr Eos | The Nightingale | majeur | p.28 |
Titel | Taal | Locatie | Bijzonderheden | Maatsoort |
1. Halsing y Dryw ('Praising the Wren'): Begint met: Dyma'r dryw, Os yw e'n fyw. |
Welsh | Pembrokeshire | Opgetekend door Reverend John Jenkins ('Ifor Ceri', 1770-1829) | 4/4 |
2. Halsing y Dryw ('Praising the Wren'): Begint met: Fe roed ef dan len. Yn yr elor fracth wren. |
Welsh | Pembrokeshire | Opgetekend door Reverend John Jenkins ('Ifor Ceri', 1770-1829) | 3/8 |
3. Begin met: Dryw bach ydy'r gwr | Welsh | Pembrokeshire | Variatie op nr. 2, na Jenkins. Niet circulair, zoals 2 | 3/4 |
4. Begin met: Dryw bach ydy'r gwr | Welsh | Pembrokeshire | Variatie op nr. 2, na Jenkins. Niet circulair, zoals 2 | 3/4 |
5. Begint met: Joy health love and peace | Engels | Pembrokeshire | Variatie op 2, opgetekend en gezongen in Hook, Pembrokeshire door de gepensioneerde onderwijzeressen, Dorothy en Elizabeth Philps. In 1981 door het Welsh Folk Museum opgenomen Gebruikmakend van het metrum cywydd deuair fyrion |
3/4 |
6. Cân y Berllan (Perllanlied) Begint met: Gyda ni mae perllan |
Welsh | Kidwelly, Carmarthenshire | Perllan is een houten plank waarop een miniatuurvogeltje is bevestigd. | 2/4 |
7. Begint met: Ddoi di'r coed? Dibyn wrth Dobin | Welsh | Noord-Wales | De melodie staat bekend als de 'Dargason-air' | 6/8 |
8. Begint met: I ble'r awn ni fory? medde Dibyn wrth Dobyn | Welsh | Noord-Wales | Later in de 20e eeuw genoteerd | 6/8 |
9. Begint met: Ddoi di i'r coed? medda Dibyn wrth Dobyn | Welsh | Noord-Wales | Later in de 20e eeuw genoteerd | 6/8 |
10. | Welsh | Denbigh | Tekstloos gepubliceerd | 6/8 |
11. Begint met: Ble rwyt ti'n mynd? Dibin wrth Dobin | Welsh | Noord-Wales | Beperkt toonbereik van vijf tonen (pentachordiek). | 6/8 |
12. Begint met: O, where are you going? says Milder to Melder. | Engels | Pembrokeshire | Cutty Wren-lied. Type zoals deze ook in Schotland wordt gezongen. | 3/4 |
13. Begint met: Where art thou gwayin? says the younger to the elder | Engels | Pembrokeshire | Cutty Wren-lied | 13/8 + 13/8 + 9/8 + 9/8 |
14. Begint met: The wran, the wran, the king of all birds | Engels | Ierland | 'Luck-visit'-lied | 6/8 |
15. Begint met: The Wren, the wren, the king of all birds | Engels | Ierland | 'Luck-visit'-lied | 6/8 |
16. Begint met: The wren, the wren, the King of all birds | Engels | Ierland | 'Waissail'-lied | 6/8 |
17. Begint met: The wren, the wren, the king of all birds | Engels | Ierland | De oudst gedrukte instrumentale melodie van dit lied staat in Edward Bunting's collectie van Ierse melodieën (1809) | 6/8 |
18. An dreólín | Iers Gaelisch | Ierland | Dit lied is ouder en verschilt in metrum, vorm en melodielijn van andere 'wren-songs' en impliceert een connectie met wassailing. In dit lied wordt de jacht op het winterkoninkje beschreven, alsmede de eer aan het vogeltjes als die aan een koning met goud in zijn broekzak. Daar de eerbetrachting erg sterk is, wijst dit op een vruchtbaarheidsritueel: (vertaling) 'The rightful king will again be set before us and we will drink his health'. |
4/4 |
19. Begint met: Hemmayd y kill dooyrt Robin-y-Bobbin | Manx Gaelisch | Eiland Man | Lees meer over de 'wren-hunt'-traditie van het Eiland Man in het hoofdstuk Dans- en danhistorie, het artikel Dans en danshistorie van het Eiland Man | 6/8 |
20. Begint met: We'll hunt the wren said Robin the Bobbin | Engels | Eiland Man | Basis voor veel bestaande 'Wren-songs' van het eiland Man | 6/8 |
21. Tekstloos | Eiland Man | Dansmelodie van nr. 20 | 6/8 | |
22. Begint met: We'll away to the woods, says Robin to Bobin | Engels | Eiland Man | Variant van de 'Dargason-air'. Zie ook nr. 7 | 6/8 |
22a. Begint met: Will ze go to the wood? quo' Fozie Mozie; Will ze go to the wood quo' Johnie Rednozie | Engels | Schotland | Oudste Schotse vermelding van een 'wren-song' in David Herd; 'The Ancient and Modern Scots Songs' (1776), vol.2; p. 210-211. Vraag-antwoord dialoog. | |
23. Begint met: O, where are you going? said Milder to Malder | Engels | Schotland | Van Ierse oorsprong | 6/8 |
24. Begint met: 'Come to the wood', says Tozie Mozie, 'Come to the wood', says Johnnie Red Hosie | Engels | Schotland-Orkney | Uit de collectie van Alan Bruford | 6/8 |
25. Begint met: Warm dee well come peddica too | Engels | Schotland-Shetland | Vaag spoor van een 'wren-song' van Shetland. In deze zgn 'dandling-song' worden de namen 'Tozie Mozie' en 'General Ozie' genoemd. | 4/4 |
26. Begint met: We'll go ashooting, says Richard to Robin; We'll go ashooting says Robin to Bobbin | Melodie van Oxfordshire | 6/8 | ||
27. Begint met: Come to te woods, says Rickety Robbit. | Engels | Engeland | Als de Dargason-melodie van Wales en het Eiland Man (zie 7 en 22) | 6/8 |
28. Begint met: I fun' a bird's nest, says Robin-a-bobbing, I fun' a bird's nest, says Richard to Robin. | Engels | Engeland | Opgetekend door Cecil Sharp aan de hand van een zanger uit Yorkshire. | 6/8 |
Titel | Toongeslacht/modus | Syllabische metrum *) | |
Arfon (Meribah) | mineur | 87.87.D*) | |
Bethel | majeur | 98.98.D | |
Beulah | majeur | 888.6.D. | |
Braint ('Privilege') | mineur | 2.88.888. | Zie ook: JWFSS, vol. II, 1925, part IV, p. 249-250 |
Caerfyrddin | majeur | 87.87.37 | |
Croeshoeliad | mineur | 886.866 | |
Crugybar | majeur | 98.98.D. | |
Darowain | mineur | 888.6.D. | |
Diniweidrwydd ('Innocence') | mineur | 87.87.D. | Zie ook: JWFFS, vol. II, 1922, part III, p. 171-173. Opmerking: W.S. Gwynn Wiliams schrijft hierover in zijn Old Welsh Folksongs (OWF), alwaar hij de titel Yn Iach Lawenydd gebruikt (Williams, 1927): The air, known as Diniweidrwydd, is taken from the Jenkins, Kerry, MSS., Melus Seiniau Cymru, Adran II (Rev. John Jenkins, 1770-1829). The Welsh verses are from Ymddiddan rhwng y byw a'r marw, written by Huw Morris in 1695 (published in Blodeugerdd, 1759) |
Dinbych (Llanbeblig) | mineur | 664.6664 | |
Dolfor | mineur | 87.87.67. | |
Dolgellau (Canaan) | mineur | 66.66.88 | |
Edinburgh | majeur | 87.87.D. | |
Gwahoddiad | mineur | 87.87.67. | |
Gwladys | majeur | 66.66.88. | |
Jabez (Rhiwabon) | mineur | 76.76.D. | John Robert: Cainiadau |
Jersey | mineur | 87.87.D. | |
'Joanna' (CCN, LET), voorheen: 'Palestina' (CYC) | majeur | 11.11.11.11 | Van het volkslied: Can Mlynedd i 'Nawr (JKMSS). 'The Miller's Song', zie ook JWFFS, vol. 1. pt. III, p. 126-7 |
Llanddowror | mineur | 664.6664. | |
Llangan | majeur | 87.87.D. | |
Llangeitho | majeur | 76.76.78.76 | |
Llanilar | mineur | 87.87.47 | |
Llansannan (1877: Aberth Moliant) (CCN, LET) | mineur | 87.87.D. | Van het volkslied: Y Gwelltyn Glas (LAMS). 'The Green Blade', 'The Green Grass', zie ook: JWFSS, vol. II, 1919, part II, p. 79-80 |
Llantrisant (CNN, LET) voorheen: Bryniau Môn ('The Royal Harp of David', 1816), Coedllai (CYC) | majeur | LM | Van het volkslied: Mêl Wefus (JKMSS, WH, vol. II, p.7). 'A Honeyed Lip', zie ook: JWFSS, vol. III, 1930, part I, p. 50-56 Opmerking: de volksliedmelodie in mineur, de hymnemelodie in majeur |
Lledrod | majeur | LM | |
Moriah (of: Milwriaeth y Cristion) (HD) | majeur | 87.87.D. | |
Peniel | majeur | 87/87.47. | |
Rhosyn Saron ('White Rose of Summer') | majeur | 888.888. | Van het volkslied: Ton, Ton, Ton! (LMS). Zie ook: JWFSS, vol. I, 1910, part II, p. 85-88; JWFSS, vol. I, 1912, part IV, page 199; JWFSS, vol 3, part I, p. 78-79 Opmerking: de volksliedmelodie in authentiek mineur (eolisch), de hymnemelodie in majeur. |
Rhyddid | majeur | 76.76.D. | |
Siloah | majeur | 64.64.66.64. | |
St.John | mineur | 886.886. | |
Talybont (Penry) | mineur | 76.76.D. | |
Talyllyn | majeur | 76.76.D. | |
Tiberias | mineur | 74.74.D. | |
Trefdeyrn | majeur | 66.46.88.76. | |
Trefdraeth | mineur | 776.557. | Hymnemelodie; Zie ook: JWFSS, vol. II, 1925, part IV, p. 232-233 |
Y Delyn Aur ('The Golden Harp') | mineur | 87.87.47. |
Titel | Bron | Opmerkingen |
Dorcas | CCN; LET (vermeld als 'Alaw Gymreig' = 'Welsh Air') | compositie van David John James, Penrhyndeudraeth, 1733-1821 |
Erfyniad | CCN; LET (vermeld als 'Alaw Gymreig' = 'Welsh Air') | compositie van Robert Williams, Rhydymain, 1795-? |
Llangoedmor | CCN; LET (vermeld als 'Alaw Gymreig' = 'Welsh Air') | compositie van John Jeffries, Llanynys, 1718-1854 |
Caerllyngoed | CCN; LET (vermeld als 'Alaw Gymreig' = 'Welsh Air') | compositie van Stephen Llwyd, 1794-1854 |
Clod | waarschijnlijk uit Engeland afkomstig | |
Caerlleon | waarschijnlijk uit Engeland afkomstig | |
Hen Ddarbi (of: Cyfamod) | waarschijnlijk uit Engeland afkomstig | |
Caersalem | CCN; LET | compositie van Robert Edwards, Liverpool, 1796-1862 |
Llanfair | CCN; LET | compositie van Robert Williams, Mynydd Iithel, Llanfechell, 1781?-1821 |
Jaar van publicatie | Omschrijving publicatie | |
1549 | Thomas Sternhold: Certayne psalms drawen into Englische metre | negentien metrische psalmen in het Engels |
1562 | John Day: The whole book of psalms collected into Englysch Metre | De oudste uitgave van alle 150 psalmen in de metrische versies naar Sternhold en Hopkins, gedrukt met uitgeschreven melodieë |
1570, 70-er jaren van de 16e eeuw | Siôn Tudur: Elf psalmen in de traditionele strikte metra en één in een vrij metrum. | Het werk van Siôn Tudur was slechts solistisch, en niet voor samenzang, geschikt. Morris Kyffin klaagde in 1795 over het ontbreken van de mogelijkheid van samenzang in het Welsh. |
1579 | William Daman: The Psalms of David in English metre | Eenvoudige vierstemmige zettingen van de teksten van Sternhold en Hopkins, bedoeld voor huiselijk gebruik |
1592 | Thomas Este: The Whole Booke of Psalmes with their wonted Tunes | Naar teksten van Sternhold en Hopkins, bedoeld voor huiselijk gebruik |
ca. 1595 | William Midleton: selectie van strikt-metrum-psalmen in het Welsh | Zie ook bij 1603 |
1602 | De psalter van Middelburg | Nederlandse publicatie volgens het Engelse gebruik van tekst en metrum |
1603 | William Midleton: Psalmae Brenhihol Brophwyd Dafydh | Postuum gepubliceerd. Alle 150 psalmen in 43(!) strikte metra |
1603 | Edward Kyffin: Rhann o Psalmae Dafydd Brophwyd i'w canu ar ôl y dôn arferedig an Eglwys Loegr | Twaalf metrische psalmen en de dertiende gedeeltelijk, in het Welsh in één Welsh metrum, de mesur salm. Geschikt voor samenzang van de congregatie |
1615 | Andro Hart: The .CL. Psalmes of David | Volgens de metrische teksten van Sternhold en Hokins, met een selectie van gangbare melodieën |
1621 | Edmwnd Prys: Llfyfr y Psalmau | De eerste publicatie van alle 150 metrische psalmen in het Welsh, samen met twaalf uitgeschreven melodieën. |
1621 | Thomas Ravenscroft: The Whole Book of Psalmes .. composed in 4. Parts | Met verscheidene nieuwe melodieën, inclusief vijf 'Welche tunes' |
1630 | Edmwnd Prys: Llfyfr y Psalmau | 2e editie, meegebonden in de Welshe bijbel en gebedenboek |
1638 | Edmwnd Prys: Llfyfr y Psalmau | 3e editie |