[Home][Auteur: Ben Dijkhuis][Laatste update: 22-08-2020][Hoofdstuk: Vorm, technieken en idioom][Gebruiksvoorwaarden]
Ornamentiek in de Keltische en naburige muziek.
1. Inleiding
1.1 Versieringen
Het is aannemelijk om te veronderstellen, dat muzikale ornamentiek zo oud is als de muziek zelf, alhoewel de redenen voor het aanwenden ervan verschillend kan zijn. Enerzijds wordt het toegepast om ritmische en/of melodische verfraaiing aan te brengen of bepaalde tonen te accentueren, anderzijds hangt de ornamentiek nauw samen met de muziek zelf. Met dit laatste kan worden verwezen naar de zuivere melodische muziek, waarin de ornamentiek een wezenlijk en intrinsiek onderdeel is. Dit laatste geldt voor de meeste muziekontwikkelingen, die men wereldwijd aantreft. Het is daarom evident, dat traditionele volks- en kunstmuziek, waar ook ter wereld, is vervuld van melismen, trillers, dubbelslagen, voorslagen, etc....
Veelvuldige ornamentiek in zuivere melodische muziek, ondersteunt en versterkt de zogenaamde tonaliteit. Dat is zintuigelijke muzikale perceptie, alwaar men de ervaring van oplossing en ontspanning rond een tooncentrum of grondtoon binnen een muzikale context beleeft, alsmede de onderlinge verhoudingen van de overige tonen ten opzichte van deze grondtoon. Dit is tegenstelling met de Westerse muziek, waarin de tonaliteit juist door middel van de toepassing van harmonie of samenklank is geconsolideerd. In dit verband, spreekt men wel van een horizontale (melodische) of een verticale (harmonische) ontwikkeling.
Belangrijke voorbeelden van 'horizontale' muziekstijlen zijn die van Mediterrane, Arabische of Aziatische origine, maar eveneens om binnen de context te blijven, de traditionele 'Keltische' volksmuziekstijlen van Ierland, Schotland, Bretagne etc., waarin de ornamentiek een belangrijke component van het muzikale idioom is.
De intensiteit en type van ornamentiek kan per regio verschillen en is daarmee mede afhankelijk van de stijl, de persoonlijke interpretatie van de vertolkers, de keuze van instrumentaal of vocaal en de keuze van instrument(en). Zo is de Ierse traditionele fiddle-muziek, in het algemeen rijker aan ornamentiek, dan die van bijvoorbeeld Schotland. Alhoewel de Schotse muziek voor de Great Highland Bagpipe bijzonder veel van kenmerkende variaties en versieringen is voorzien.
1.2 Vocale en instrumentale ornamentiek
Vocale ornamentiek: melismatiek en intervalversieringen
Melisme (melisma) is een versiering in de vocale (gezongen) muziek. Het is een reeks van tonen, die op één lettergreep (syllabe) wordt gezongen. We treffen deze techniek in verschillende culturen, aan. Tegenover melismatische zang staat syllabische zang, waarbij slechts één toon per lettergreep klinkt. De meeste zang is een combinatie van zowel de melismatische als de syllabische techniek.
Melismen en gregoriaanse zang
De oudst genoteerde melismatische versieringstechniek vinden we terug in de gregoriaans zang. De melismatiek hierin is wellicht van oosterse, mogelijk joodse oorsprong. Het stukje gregoriaans, in het bijgaande voorbeeld (Kyrie) toont een aantal complexe melismen. Onderin vindt u een transcriptie hiervan naar het moderne notenschrift. Let op het niet-metrische ritme (vrijzwevende ritmiek).
(Meer over het gregoriaans, zie het hoofdstuk Ecclesiastische modaliteit)
Sean nós
Een uitgebreide melismatiek vinden we bij de sean nós-zang (zang 'in de oude stijl', dit is de traditionele Ierse zang in het Gaelisch, die zonder enige instrumentale begeleiding, hooguit met een klank van een drone of bourdontoon, wordt uitgevoerd. Deze wijze van zingen is zeer kenmerkend in de Ierse muziek en kan grofweg in een aantal variatievormen worden ingedeeld, die niet op zichzelf staan, maar gezamenlijk worden aangewend:
- Melismatische variaties, die door het aanwenden van zowel korte als uitgebreide melismen, worden bewerkstelligd. Deze melismen variëren van slechts één enkele versierende toon (gracenote) tot een groep met meerdere tonen.
- Interval variatie, waarin melodische intervallen door ander tonen worden vervangen of met extra tonen worden uitgebreid tot een grotere toongroep.
- Ritmische variatie, waarbij de ritmische structuur wordt gevarieerd. Door de veelvuldige toepassing van ornamentiek ontstaat een vrij ritme.
 |
Enkele voorbeelden van de wijze waarop melismatiek in sean nós kan worden aangewend. De versierde toon en de bijbehorende ornamentiek zijn met rood aangegeven. |
Zie meer over dit onderwerp in dit hoofdstuk 'Vormen en Technieken': Sean-nós-zang
Alalá
Soortgelijke melismatieke technieken zien we ook in de alalá, dit is een archaïsche zangvorm, die kenmerkend is voor de muzikale cultuur van het Noord-Spaanse Galicië. Het onderstaande muziekvoorbeeld toont de toegepaste melismatiek duidelijk aan.
Zie meer over dit onderwerp in dit hoofdstuk 'Vormen en Technieken': Vocale vormen, genres, stijlen en technieken Deel 4: Galicië: Alalá
Naar boven
Instrumentale ornamentiek
Het aantal soorten versieringen*) in de instrumentale volks- en kunstmuziek is bijzonder groot, daarom zal bij de bespreking van dit onderwerp, juist voor een duidelijk overzicht, een onderverdeling worden gemaakt in:
- Conventionele versieringen, die in het algemeen gangbaar zijn in de westerse instrumentale ('klassieke') muziek, doch men eveneens grotendeels in de volksmuziek aantreft.
- Kenmerkende ornamentiek in de Ierse, Schotse en Bretonse muziek.
- Ornamentiek en bijbehorende naamgeving in de oud-Ierse harpmuziek
- Ornamentiek van de vernaculaire (inheemse) Keltische kunstmuziekvormen, piobaireachd en cerdd dant
Het laatste, zal overigens niet op deze pagina, doch afzonderlijk bij de bespreking van piobaireachd en cerdd dant, worden behandeld.
*)Engels: 'graces', 'ornaments', 'embellishments'. Versieringsnoot: 'grace note')
Notatie en uitvoering
De uitvoering van versieringen, is in de eerste plaats een persoonlijke aangelegenheid. In de klassieke muziek of kunstmuziek kunnen ze soms leiden tot interpretatieproblemen, hetgeen zich bijvoorbeeld voordoet bij de oude muziek, waarbij de componist geen toelichting heeft gegeven bij het aangegeven ornament. Het is daarom niet ongewoon, dat bij heruitgaven van werken van diverse componisten, de verschillende versieringen van een uitgebreid commentaar zijn voorzien. Deze zijn aangebracht door latere uitgevers van deze werken. Het is begrijpelijk dat de interpretaties sterk afhankelijk waren van de steeds veranderende, musicologische opvattingen, zodat de uitvoeringen steeds waren geënt op verschillende visies.
In de traditionele volksmuziek is het ook niet ongewoon dat er interpretatieverschillen bestaan. Zo hebben zich voor de Schotse kunstmuziek voor de Great Highland Bagpipe, gedurende de laatste driehonderd jaar, verschillende ontwikkelingen voorgedaan inzake de versieringsvormen.
Enerzijds, is de reeds eerder genoemde, persoonlijke voorkeur van de musicus debet aan een diversiteit aan instrumentale interpretaties. Anderzijds speelt ook nog het type instrument een rol en kan bijvoorbeeld worden gekenmerkt door bepaalde technische beperkingen, of juist door de extra technische mogelijkheden. Specifieke versieringen kunnen voor bepaalde blaasinstrumenten (aerofonen) bijv. 'tin whistle' of 'flute' anders worden geïnterpreteerd dan voor de 'uilleann pipes'. Anderszijds zullen weer andere uitvoeringswijzen gelden voor de relatieve 'aerofonische' nieuwkomer, de 'accordeon' of snaarinstrumenten (chordofonen), zoals de gestreken 'fiddle' (=viool) en de getokkelde instrumenten, zoals de harp of de andere nieuwkomers in de Ierse muziek, de 'Irish bouzouki', 'banjo' of 'mandoline' (Breathnach, 1963).
Met betrekking tot de notaties, die in de bladmuziek voor de Ierse en Schotse muziek worden aangewend om de diverse versieringsvormen te duiden, bestaat weinig eenduidigheid voor wat betreft het gebruik van de symbolen. Dit in tegenstelling tot de meeste conventionele symboolnotaties, waar dit wel het geval is.
Veel van conventionele versieringen komen voort uit de barokmuziek en hebben uiteindelijk hun weg gevonden in de latere muziek en zullen ook, althans voor een groot deel, hetzij in een gerelateerde of vergelijkbare vorm, in diverse traditionele en populaire muziekvormen geplaatst kunnen worden. De fiddle-stijl van de Schotse oostkust maakt bijvoorbeeld gebruik van dubbelslagen (Engels: 'turns') en trillers ('trills'). In de doedelzakmuziek van de andere Keltisch sprekende gebieden, worden naast allerlei enkele en dubbele voorslagen, trioolversieringen ook trillers gespeeld. Ongeacht, of dit nu gebeurt op de gaita uit Galicië, de Bretonse biniou en bombarde, of de Schotse bagpipes.
De composities van Turlough O’Carolan, die van prominent belang zijn in de traditionele Ierse muziek zijn vaak rijkelijk voorzien van versieringen uit de barokperiode.
De versieringen worden in het notenschrift door typische symbolen of tekens aangegeven, waarvoor algemene uitvoeringsregels zijn 'afgesproken'. Zo’n teken staat meestal boven of onder de hoofdnoot, dat wil zeggen de melodienoot, waarop de versiering betrekking heeft.
In het algemeen zijn er vier hoofdklassen van versieringen aan te geven. Deze zijn:
- Aanslaande versieringen komen altijd op of vóór de hoofdnoot.
- Naslaande versieringen komen na de hoofdnoot.
- Aanvullende versieringen verbinden twee (!) tonen
- Opvullende versieringen bezetten de volledige tijdsduur van de hoofdnoot.
Versieringen zijn abstraherend (ook wel: substraherend) als de tijdsduur ten koste gaat van de waarde van de hoofdnoot. Het is ook mogelijk dat de versiering vooruit op de hoofdnoot wordt genomen, waarbij de tijdsduur van de versiering ten koste gaat van de waarde van de voorafgaande melodienoot. Deze versiering noemt men dan anticiperend.
Naar boven
2. Conventionele versieringsvormen
2.1 Voorslagen
Korte voorslag of acciaccatura
(Engels: 'small bared note'. In de traditionele muziek is het de gewoonte, om bij voorkeur de Engelse term 'gracenote' te gebruiken.)
De korte voorslag wordt voorgesteld door middel van een klein nootje (achtste, zestiende of tweeëndertigste noot) links tegen de hoofdnoot. Sinds Mozart wordt dit nootje met een streepje erdoor aangegeven. De korte voorslag wordt binnen een zeer korte tijdsduur gespeeld, waardoor de hoofdnoot nauwelijks in tijdsduur verandert.
De versiering start doorgaans op het moment, dat de hoofdnoot behoort te beginnen. Omdat er een korte tijdspanne wordt afgetrokken van de duur van deze hoofdnoot, is de uitvoering dus algemeen, abstraherend. De voorslag is ook anticiperend uit te voeren en laat de tijdswaarde van de hoofdnoot intact, doch ontneemt deze van voorgaande melodienoot.
 |
Voorbeelden van de korte voorslag. Rechts naast de verticale streep, staan de mogelijkheden van de uitvoering, links: abstraherend op de hoofdnoot f en rechts: anticiperend op de hoofdnoot f. |
Lange voorslag of appoggiatura
Deze wordt ook door middel van een klein nootje genoteerd, doch niet met een dwarsstreepje. Het verschil met de korte voorslag is, dat bij de uitvoering de reële nootwaarde wordt gebruikt. De waarde van de versieringstoon wordt afgetrokken van de hoofdnoot en is derhalve abstraherend.
 |
Voorbeelden van de lange voorslag. Rechts naast de verticale streep, staan de uitvoeringswijzen. |
Dubbele voorslag
(Eng.: double appoggiatura)
Deze versiering wordt voorgesteled door middel van twee opeenvolgende nootjes voor de hoofdnoot. Let wel dat deze nootjes elkaar niet trapsgewijs opvolgen. Ten tijde van de barok waren het de boven- en ondersecunde t.o.v. de hoofdnoot. De dubbele voorslag kan zowel abstraherend als anticiperend worden uitgevoerd.
 |
Twee voorbeelden van de dubbele voorslag. Rechts naast de verticale streep, staan de mogelijke uitvoeringswijzen voor een langzaam en snel tempo, met links de de abstraherende en rechts de anticiperende vorm. |
Sleep of schleifer
(Eng.: slide)
Is een toonladdervormig figuurtje, waarvan het symbool voor de hoofdnoot wordt aangegeven. Het symbool bestaat uit twee, drie of meer trapsgewijs opeenvolgende noten. Ze klinken stijgend of dalend in de richting van de hoofdnoot.
 |
Twee voorbeelden van de drietonige sleep g-a-b, die stijgend naar de hoofdnoot c beweegt. Rechts naast de verticale streep, staan de mogelijke uitvoeringswijzen voor een langzaam en snel tempo. |
Voor ca. 1750 werd de sleep door een zaagtandvormig figuurtje met een staart weergegeven. De zaagtand was geplaatst op de plaats van de beginnoot van de versiering, terwijl de staart naar de hoofdnoot wees.
Naar boven
2.2 Tremuli
Pralltriller (tremulus ascendens)
(Eng.: 'lower mordent') (Blom, 1962)
Deze wordt aangegeven door middel van een zaagtandvormig figuurtje
.
De versiering is een afwisseling tussen de hoofdnoot en de bovensecunde, de toon die een secunde hoger ligt dan de hoofdnoot.
Het figuur, hoofdnoot-bovensecunde-hoofdnoot of (in oudere muziek) bovensecunde-hoofdnoot-bovensecunde-hoofdnoot valt binnen de tijdsduur van de waarde van de hoofdnoot. De onderstaande afbeelding toont de eenvoudige uitvoering, waarbij op de hoofdnoot wordt begonnen.
 |
De pralltriller, met rechts naast de verticale lijn, de meest eenvoudige, abstraherende (links) en anticiperende (rechts), uitvoeringsmogelijkheden. In het onderste voorbeeld wordt de bovensecunde chromatisch verlaagd of verhoogd. Dit wordt aangegeven met resp. een mol- of kruisteken boven het zaagtand-figuurtje. |
Mordent (bijter)(tremulus descendens)
(Eng.: 'upper mordent')(Blom, 1962)
De mordent wordt, evenals de pralltriller aangegeven met een zaagtandfiguurtje, echter nu voorzien van een dwarstreepje
. In tegenstelling met de pralltrilller, wordt dit keer de ondersecunde als versieringstoon toegepast. Dat is de toon, die een secunde lager is dan de hoofdnoot. Evenals bij de pralltriller is zowel een abstraherende als een anticiperende uitvoering mogelijk. Door middel van een kruis of mol onder het zaagtandfiguurtje, wordt aangegeven of de ondersecunde chromatisch verhoogd of verlaagd moet worden.
 |
De mordent, met rechts naast de verticale lijn, de abstraherende (links) en anticiperende (rechts) uitvoeringsmogelijkheden. In het onderste voorbeeld wordt de ondersecunde chromatisch verlaagd of verhoogd. Dit wordt aangegeven met resp. een mol- of kruisteken onder het zaagtand-figuurtje. |
Naar boven
2.3 Dubbelslagen
(Eng.: turn)
De dubbelslag is een versiering waarbij er een snelle afwisseling plaatsvindt tussen de hoofdnoot, de bovensecunde en ondersecunde. Er zijn verschillende uitvoeringsmogelijkheden, die hieronder worden besproken. Het symbool dat voor de dubbelslag wordt aangewend, is een liggend slang-figuurtje
Dubbelslag boven de noot
Evenals de meeste versieringen wordt de uitvoering door het tempo beïnvloed. De versiering is abstraherend en begint op de bovensecunde, gevolgd door de hoofdnoot, de ondersecunde, gevolgd door de hoofdnoot.
Als er een chromatische verhoging of verlaging van de bovensecunde moet plaatsvinden, staat er zoals bij de pralltriller, een kruis of een mol boven het versieringsteken. Is dit het geval bij de ondersecunde, dan worden deze zoals bij de mordent, onder het versieringsteken geplaatst.
 |
 |
De dubbelslag boven de noot met rechts naast de verticale lijn, de uitvoeringsmogelijkheden met bovensecunde (d)- hoofdnoot (c)- ondersecunde (b)- hoofnoot (c). In het onderste voorbeeld wordt de ondersecunde chromatisch verlaagd of verhoogd. Dit wordt aangegeven met resp. een mol- of kruisteken onder het zaagtand-figuurtje. |
Dubbelslag op de noot met voorslag
(Eng.: 'five note turn')
Ten opzichte van de vorige versiering, wordt met een extra klein nootje aangegeven, dat de versiering moet beginnen met de hoofdnoot. De versiering heeft daardoor dus één toon meer dan de gewone dubbelslag.
Dubbelslag na de noot
Dit is een verbindende versiering tussen twee melodienoten. De versiering is abstraherend op de eerste melodienoot en anticiperend op de tweede. De onderstaande afbeelding geeft een aantal mogelijkheden.
- Het eerste voorbeeld toont de versiering tussen twee kwartnoten bij snel, gemiddeld en langzaam tempo.
- Het tweede een halve en kwartnoot voor een snel en langzaam tempo.
- De derde van boven laat de uitvoering zien voor een gepunteerde kwartnoot en een achtste noot.
- De vierde een gepunteerde achtste noot en een zestiende noot. Hiervoor zijn twee notaties, waarvan er één volgens een oude manier is uitgeschreven.
- Het onderste voorbeeld toont de uitvoering tussen twee gelijke kwartnoten.
Naar boven
2.4 Trillers
(Eng.: 'trill', 'shake')
De triller is een versiering met de tijdsduur van de waarde van de hoofdnoot, voorgesteld door het symbool
, wel of niet gevolgd door een golvende lijn. De uitvoering is een snelle afwisseling van de hoofdnoot met zijn bovensecunde. De versiering begint in principe op de hoofdnoot, doch in de 18e eeuw was het de gewoonte om met de bovensecunde te beginnen. Indien dan toch werd voorgeschreven om de versiering met de hoofdnoot te laten beginnen, werd dit, met een extra klein nootje vooraf, aangegeven. Er zijn verschillende uitvoeringsvormen mogelijk.
'Eigenlijke' triller
(Eng.: shake)
Zie voor een verklaring in de bijgaande afbeelding. Het ornament is een snelle afwisseling tussen hoofdnoot en bovensecunde zonder extra’s (A). Een chromatische verhoging of verlaging wordt weer met een kruis- of molteken aangegeven, die boven het versieringsteken wordt genoteerd (B). Bij gepunteerde noten wordt de triller uitgevoerd 'tot en met de punt' (C).
Als twee trillers tegelijkertijd wordt uitgevoerd, ontstaat een dubbele triller (D), deze kan vereenvoudigd worden gespeeld als zgn. blinde triller.
Kettingtrillers
(Eng. battery)
Kettingtrillers bestaat uit een opeenvolging van verschillende (eigenlijke) trillers. In stijgende richting worden ze soms met een naslag gespeeld (zie ook hierna).
Triller met naslag
(Eng.: 'trill: shake and turn')
Hier wordt de ondersecunde in de versiering toegevoegd, zodanig dat deze geheel in de triller wordt opgenomen (E). In het voorbeeld van (F) geeft het kleine nootje aan dat met de bovensecunde moet worden begonnen. Er zijn verschillende symbolen voor dit ornament, waaronder de zaagtandvormige symbolen die sinds 1750 niet meer in gebruik zijn.
Triller met voorslag
Dit kan op twee manieren:
- de voorslag van onderen met ondersecunde, gevolgd door een eigenlijke triller (G) (Eng.:
‘trill: appoggiatura and shake’)
- de voorslag van boven met de bovensecunde, gevolgd door de eigenlijk triller (H). Feitelijk is dit een dubbele voorslag gevolgd door een eigenlijk triller.
De zaagtandvormige figuurtjes komen we tegen in muziek van voor 1750.
Tekens voor trillers van voor 1750
Hieronder treft u een overzicht aan van een verzameling zaagtandvormige tekens van voor 1750, waarmee trillers werden aangegeven. Ondermeer in werken van J.S. Bach.
Naar boven
2.5 Tremolo, arpeggio, glissando, portamento en vibrato
Tremolo
Tremelo is een voortdurende snelle herhaling van dezelfde toon, bijvoorbeeld op dezelfde snaar van een snaarinstrument (b.v. de mandoline). Het kan ook een voortdurende snelle herhaling zijn van afwisselende tonen, bijvoorbeeld door afwisselende toetsen van een piano.
Het laatste is niet helemaal hetzelfde als een triller. Terwijl de triller een wisseling is van de hoofdnoot met de bovensecunde, geldt voor een tremolo dat er ook met andere tonen, dan de bovensecunde, kan worden getremoleerd. Bovendien is bij een tremolo geen sprake van een naslag zoals bij een kettingtriller. Daarbij komt nog dat een triller altijd snel gespeeld wordt, terwijl dit bij een tremolo niet altijd het geval is.
Arpeggio
Het woord 'arpeggio' betekent letterlijk 'als een harp' of 'harpachtig'. Hierbij worden de tonen van een akkoord vlug na elkaar aangeslagen. De arpeggio is in feite een akkoord-versiering en geen melodische. Het arpeggio kan worden uitgevoerd worden op getokkelde snaarinstrumenten (harp, gitaar, luit etc.) en op instrumenten met een klavier (piano, klavecimbel etc.).
Het arpeggio kan zowel opwaarts als neerwaarts worden uitgevoerd. Het gebruikte teken is een golflijn met of zonder pijl of een strakke lijn met pijl.
 |
Een voorbeeld van een arpeggio: de aanslag van het Em-akkoord op de gitaar. |
Glissando
(Eng. 'slide')
Glissando is een 'glijdende' verschuiving van de toonhoogte. Dit kan op verschillende manieren.
- Diatonisch, b.v. over de witte toetsen van het pianolklavier of over de snaren van een diatonische harp
- Pentatonisch, b.v. over de zwarte toetsen van het pianoklavier
- Chromatisch, b.v. over de toets/'fingerboard' van snaarinstrumenten, zoals de gitaar
- Geheel verglijdend, b.v. over de toets/'fingerboard' van fretloze snaarinstrumenten, zoals de viool
Glissando na een toon is een naslaande versiering, dat wil zeggen een korte glissando die na een relatief lange toon wordt uitgevoerd.
Glissando op een toon is lange glissando op een relatief korte toon. Dit is een vervangende versiering, daar deze de volledige tijdsduur van de toon opvult.
Portamento
De portamento is ook een korte verglijdende versiering, waarbij de begin- en eindtoon uitgesproken dienen te zijn. De versiering kan zowel vocaal als instrumentaal zijn uitgevoerd. In de Ierse en Schotse muziek, spreekt men eveneens van 'slide' (b.v. op een 'tin whistle'). De notatie is gelijk aan die van de geheel verglijdende glissando (strakke lijn).
Verwant is hieraan is bending (letterlijk: 'buigen'), een versiering die bekend is uit de gitaarspeeltechniek. Deze wordt bewerkstelligd door een snaar met de speelvinger naar boven aan te spannen, zodat een hogere toon wordt aangewend.
Vibrato
Vibrato is een snelle verglijdende wisseling tussen twee tonen. Deze versiering kan bijvoorbeeld op fretloze snaarinstrumenten, zoals de vioolfamilie worden uitgevoerd.
2.6 Een voorbeeld van O'Carolan
Tot slot een compositie van Turlough O'Carolan The Fairy Queen, een vierdelige liedvorm ABCD, waarin een deel van de conventionele ornamentiek naar voren komt. We horen en zien voorslagen, dubbele voorslagen, trillers, dubbelslagen en een pralltriller.
Naar boven
3. Instrumentale ornamentatiek in de Bretonse muziek
In de Bretonse muziek worden diverse specifieke versieringen gebruikt. Om dit te illustreren, beperk ik mij tot enkele voorbeelden van de muziek voor de binioù (doedelzak) en bombarde (Bretonse schalmei). De gegevens ontleen van het samengestelde werk Tonioù Breizh-Izel van de Bretonse musicus en musicoloog Polig Monjaret, waarin de ornamentiek volledig is uitgeschreven. Naast de conventionele versiering, zoals voorslagen, eenvoudige pralltrillers (feitelijk is de naam van de Ierse double-cut: hoofdnoot-bovensecunde-hoofdnoot, beter op z'n plaats), mordenten, slepen en dubbelslagen, treft men eveneens enkele versieringen aan, die niet zomaar te benoemen zijn. Zeer opvallend zijn de toepassingen van antimetrische splitsingen (duolen en trioolfiguren) en gefigureerde slotmaten. Deze bevatten allemaal een glissando, met een omvang die gelijk of zelfs groter dan een octaaf is. (Monjaret, 1984)
(Lees meer over de binioù, bombarde en sonneurs op de pagina's Traditie van de doedelzak in de Keltische gebieden: Bretagne)
Voorbeeld 1: double-cut en mordent
 |
Een voorbeeld met double-cut (A) en mordent (B). Dit is een naamloze mars-melodie uit het plaatsje Lesardrev. Bron: (Monjaret, 1984) |
Midi |
Voorbeeld 2: drie-tonige sleep
Voorbeeld 3: double-cut, dubbelslag en glissando
 |
Een voorbeeld met dubbelslag (met voorslag) (A), double-cut (B) en een glissando (C). Dit voorbeeld is een fragment van een mars-melodie uit Sant-Tudal. Bron: (Monjaret, 1984) |
Midi |
Voorbeeld 4: double-cut, korte voorslag (gracenoot) en onbenoemde figuren
 |
Een voorbeeld met double-cut (A), een korte voorslag (B) en twee onbenoemde figuren (C en D). Bron: (Monjaret, 1984) |
Midi |
Voorbeeld 5: antimetrische splitsingen: duolen en trioolfiguren
 |
Twee instrumentale versies van gwerzioú (gwerz is een verhalend lied). De bovenste Ar Soudard Kalonek Hag Ar Prussian Kriz uit Haute-Cornouaille, heeft een mordent (A), double-cuts (B) en duolen (C). De onderste Peorien Pardon Sant-Jakez uit Poumerit-le-Vicomte, bevat naast double-cuts (B) opvallende trioolfiguren (D). Bron: (Monjaret, 1984) |
Ar Soudard Kalonek Hag Ar Prussian Kriz: Midi
Peorien Pardon Sant-Jakez: Midi
|
Voorbeeld 6: slotfiguraties
Tot slot een vijftal figuraties, die in de laatste maat van de melodie worden aangewend. Deze zijn in de vorm van complexe reeksen met versieringstonen genoteerd. Gezien het rubato-teken mag het tempo en ritme als vrij worden beschouwd.
 |
Vijf verschillende opvallende slotfiguraties, die in het werk van Monjaret zijn aangetroffen. Bron: (Monjaret, 1984) |
Naar boven
4. Instrumentale ornamentatiek in de Schotse muziek
Het mag duidelijk zijn, dat vanwege de sterke idiomatische overeenkomsten, de Ierse en Schotse muziek elkaar overlappen, waarmee gezegd kan worden dat de ornamentiek van de Ierse muziek, zoals dat in de volgende paragraaf word besproken uitwisselbaar is met b.v. de Schotse fiddle-muziek. Dit zal ongetwijfeld door veel folkmusici worden gepractiseerd. Bij de bespreking van de Schotse fiddlemuziek in de literatuur (Collinson, 1966), met name die van de oude fiddle-componisten Niel Gow (1727-1807), Nathaniel Gow (1763-1831), John Gow (1764-1826) en William Marshal (1748-1833), blijkt overigens het aanwenden van conventionele ornamentiek in de vorm van voorslagen (gracenoten), dubbelslagen en trillers. Van de huidige beschreven technieken voor de fiddle, wordt door Collinson wel de 'double stopping' gemeld.
In het verzamelwerk The Airs and Melodies Peculiar to the Highlands of Schotland and the Isles van Captain Simon Fraser (1773-1852), met bewerkingen voor piano, harp, orgel en violoncello, treffen we gracenoten, stijgende en dalende twee- en drietoons-slepen, dubbelslagen, glissando's, triplet-figuren en zeer veel trillers aan. (Fraser, 1874)
In de Schotse pipemuziek, speelt ornamentiek een uiterst prominente rol. Zowel in de kunstmuziek voor de piob mhór of Great Highland Bagpipe (GHB), dat is piobaireachd (verengelsde uitspraak: 'pie-broch') of ceòl mór ('grote muziek', uitspr.: 'kjol moor') en de ceòl aotrom of ceòl beagh ('kleine muziek', uitspr.: 'kjol beek'). De laatste behelst de meer eenvoudige muziek voor de pipes, zoals dansmuziek: jigs, reels, strathspeys, maar ook liedmelodieën en marsmuziek (marches).
Een deel van de ornamentiek van piobaireachd, treft men eveneens aan in de ceòl beagh. Dit zijn gracenoten, strikes of echo-beats, doublings, birls, throws, leumluaths of grips en taorluaths. De meer complexere vormen van de taorluath en crunluath treft men uitsluitend in piobaireachd aan. Het gaat te ver om dit zeer uitgebreide onderwerp hier te bespreken. Daarom verwijs ik naar de aparte pagina: Piobaireachd
Vier voorbeelden van versierende figuraties uit de piobaireachd: |
 |
 |
 |
 |
D-throw |
Leumluath of grip |
Taorluath |
Crunluath |
Naar boven
5. Instrumentale ornamentatiek in de Ierse muziek
5.1 Inleiding
Zoals eerder gezegd heeft zich binnen de traditionele Keltische folkstijlen, de muziek zich sterk op de melodielijn ontwikkeld, waardoor de ornamentiek een onmisbaar, intrinsiek onderdeel van het geheel is geworden. Het maakt vaak gebruik van de muzikale ruimte bij lang aangehouden tonen en rusten. De versiering wordt hierin gevoegd en zorgt daarmee voor een extra accentuering van de hoofdtoon, terwijl de totale ritmische samenhang onveranderd blijft. Het is evident, dat het laatste van belang is, als het de dansmuziek betreft. Het ritmische of accentuerende effect van de meeste versieringen kan soms onmisbaar zijn voor het karakter van het melodisch verloop, terwijl er voldoende ruimte voor de interpretatie van musicus bestaat. Bovendien kan de persoonlijke smaak mede gerelateerd zijn aan de regionale stijl, waarin de speler gewend is om te spelen. Een Ierse fiddler uit Sligo zal anders versieren dan collegae uit Donegal; Schotse fiddle muziek vraagt een andere benadering dan de Ierse wijze van spelen; etc.
Ieder muziekinstrument heeft zijn beperkingen, waardoor bepaalde versieringen soms op een alternatieve manier moeten worden uitgevoerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de 'roll' (zie voor een beschrijving in één van de volgende paragrafen). Deze versiering kan bijvoorbeeld niet op de open snaren van de viool (g, d1, a1, e2) worden uitgevoerd of op de laagste toon van de uilleann pipes (d1). Bij een diatonische accordeon (trekzak) moet bijvoorbeeld rekening gehouden worden met de richting van de blaasbalg en de ligging de knoppen. De tin whistle heeft de beperking, dat er van de ene octaaf naar de andere overgeblazen moet worden, waardoor op bepaalde tonen een roll niet mogelijk is etc.
Evenals dat het geval is bij de reeds besproken conventionele versieringen, zijn ook in de Ierse muziek bepaalde symbolen in gebruik om versieringen te duiden. Naast deze tekens wordt vaak ook gekozen voor min of meer uitgeschreven vormen, doch zoals we zullen zien, vertonen deze, afhankelijk van de muziekuitgever, vaak grote verschillen. Al deze verschillen in notaties, tekens en symbolen maken het niet daarom niet altijd even gemakkelijk.
De Ierse musicus en musicoloog Breandán Breathnach (1912-1985), publiceerde in het eerste deel van zijn vijfdelig werk 'Ceol Rince na hÉireann' ('Dansmuziek van Ierland') twee tabellen waarin hij suggesties aangeeft op welke wijze de complexere versieringen, op verschillende instrumenten, uitgevoerd kunnen worden. Het betreft versieringen op kwartnoten en een gepunteerde kwartnoten. Hij gebruikte slechts één vast symbool (
of
), die betrekking heeft op alle versieringen. Zijn tabel heeft betrekking op de tonen van het octaaf d1 tot en met d2 ,voor vier type instrumenten die hij in het Gaelic aangeeft met: píb (uilleann pipes); feadóg (irish flute en whistle); fidil (fiddle, viool) en cáirdín (accordeon). (Breathnach, 1963)
Recentelijk (2003) heeft de Amerikaanse musicus, Grey Larsen (*1955), zich ingezet voor een uniforme benadering van ornamentiek in de Ierse muziek.
Larsen’s bezwaren tegen allerlei soorten notaties voor één type versiering, is slechts één aspect waar hij de aandacht op vestigt. Anderzijds benadrukt hij de eigenschap, dat iedere versiering de hoofdtoon articuleert. Zo is de cut (zie de volgende paragraaf) een voorslagversiering, die volgens Larsen zo kort wordt gespeeld, dat de luisteraar de werkelijke toonhoogte van de versierende toon niet of nauwelijks kan waarnemen. Dit rechtvaardigt volgens hem de veronderstelling, dat we hier te maken hebben met een uitgesproken articulerend effect. Complexere versieringen zoals de roll of cran zijn dan eveneens toonarticulaties. Deze zienswijze met betrekking tot articulatie, is in tegenstelling met conventionele opvattingen, alwaar de versieringstonen een melodische functie bezitten (noot 1). Naar aanleiding van zijn bevindingen ontwierp Larsen een eigen systeem van versieringstekens, die aanvankelijk betrekking had op de Ierse flute en tin whistle, doch ook voor andere instrumenten toepasbaar zijn.
Naast de verschillende gangbare notaties heb ik de symboliek van Larsen vanzelfsprekend opgenomen in de afzonderlijke beschrijvingen. ((1) Larsen, 2003)
5.2 Speeltechniek
Larsen maakt de volgende indeling van de versieringstechnieken voor de flute en whistle:
- fingered ornaments zijn de meest voorkomende versieringen, die worden bewerkstelligd door vingerbewegingen op het instrument. Deze zijn in te delen in twee categorieën, de 'enkele-noot-versieringen' ('single note ornaments') en 'meervoudige-noot-versiering' ('multi-note ornaments').
Tot eerste categorie behoren de cuts en strikes, dit zijn technisch gezien, voorslagen of 'gracenoten' en slides. Deze versieringen articuleren vanwege het toonhoogteverschil (de slide is een verglijdende inflecties of kleine toonhoogteverandering). Tot de tweede categorie behoren de rolls, cranns, trillers en vinger-vibrato.
- non-fingered ornaments. Deze worden bewerkstelligd door middel van andere technieken voor de whistle of flute: 'tonguing', 'throating', zo ook de vibrato door middel van de luchtstroom door het instrument.
((2) Larsen, 2003)
Aanvullend hierop is er ook een indeling van de ornamentiek van b.v. de fiddle (viool) mogelijk. We onderscheiden hierin:
- fingered ornaments, in de vorm van bewegingen van de vingers op de toets ('fingerboard') van het instrument. Eveneens op te delen in 'single' (cuts en strikes) en 'multiple ornaments': rolls, crans, trillers en vibrato's
- bowed ornaments, die door middel van de strijktechniek worden bewerkstelligd (bowed triplets of trebles en double stops).
Op getokkelde instrumenten, kunnen versieringen door middel van een plectrum worden gemaakt, zoals de tremolo en treble (banjo, mandoline en bouzouki).
Naar boven
5.3 'Fingered ornaments': cuts, strikes, triplets, rolls, crans, slides
Cuts en strikes
Deze twee termen behoren oorspronkelijk tot de traditie van de pipes. Het onderscheid van deze twee typen 'voorslagen', wordt door de toonhoogte van versieringsnoot ten opzichte van die van de hoofdnoot bepaald. Indien de versierende toon boven de hoofdnoot staat (dit wordt 'falling' genoemd) spreekt met van een cut ('het snijden van de toon') en strike ('slag') als deze onder de hoofdnoot staat ('rising'). Cuts en strikes zijn toepassingen ter accentuering van de hoofdnoot.
Cut (grace, gracenote, upper grace note, chip)
De notatie geschiedt door middel van een klein achtste of zestiende nootje, met of zonder streepje door de vlag. Larsen gebruikt een schuin, hellend, puntig streepje
.
De cut is erg effectief bij het onderscheiden van twee opeenvolgende melodienoten van gelijke toonhoogte. Dit is mogelijk indien één van de deze noten met een cut wordt geaccentueerd. De voorslagnoot bevindt zich gewoonlijk een secunde of terts boven de hoofdnoot.
 |
Drie notatievoorbeelden van cuts. |
Cranitch definieert echter de term cut in de betekenis van die hierna genoemde mid-note cut (Cranitch, 2001).
Mid-note cut
Deze term van Larsen wordt gebruikt voor een cut, die binnen de nootlengte van de hoofdnoot wordt gespeeld. Tijdens het klinken van de hoofdnoot wordt aan het einde ervan een accentuering aangebracht. Het is dus letterlijk 'snijden in de toon' en daarmee een voorbeeld van een naslaande versiering.
 |
Vier notatievoorbeelden van mid-note cuts, alsmede de wijze van uitvoering. |
Double-cut
Deze versiering is een voorbeeld van een zgn. 'double gracenote' (andere voorbeelden van 'double gracenotes' zijn wellicht de tweetonige sleep en de dubbele voorslag). Bij double cut is de eerste versieringsnoot altijd gelijk aan de hoofdnoot. De tweede versieringstoon ligt altijd een interval boven de hoofdnoot, b.v. een secunde (vergelijk een korte pralltriller), terts of kwart. Deze versiering, met een secunde boven de hoofdnoot, treft men overigens zeer vaak aan in de Bretonse muziek. De notatie is meestal door middel van twee kleine zestiende of achtste nootjes, wel of niet met een streepje erdoorheen getrokken.
 |
Enkele notatievoorbeelden van double cuts, alsmede een suggestie voor de uitvoeringswijze. |
Strikes (tap, tip, slap, pat, lower grace note)
De strike of tap is een kenmerkend ornament in de Ierse en Schotse muziek. De versieringsnoot is altijd een gracenoot onder de hoofdnoot. In de meeste gevallen is dit een kleine of grote secunde. De naam strike is vanwege het percussieachtig of knisperend effect. De notatie is doorgaans een klein achtste of zestiende nootje, zowel met of zonder een streepje door de vlag. Grey Larsen gebruikt het V-vormige symbool
 |
Enkele notatievoorbeelden van strikes, de derde wijze van noteren is die van Grey Larsen. |
Naar boven
Triplet ornaments
Zoals de naam al zegt, zijn dit versieringen bestaande uit drie noten, die gezamelijk de ritmische ruimte van de kwartnoot of twee achtste noten opvullen. Ze worden in het notenschrift als triolen genoteerd. De functie van deze versieringen kan zowel melodisch of accentuerend zijn. Sommige triplet ornaments kunnen als vervangende versieringen voor de roll (zie de volgende paragraaf) worden aangewend. Trebles zijn tripletfiguren die, afhankelijke van het instrument, waarop ze worden uitgevoerd, zowel een 'fingered' als een 'non-fingered' ornament kunnen zijn.
Gewone triplets
Naast gangbare toepassingen in b.v. reels, strathspeys en jigs, worden deze melodische triolen veelvuldig toegepast in hornpipes.
 |
Een voorbeeld van melodische triplets in een Ierse hornpipe, Off to California Klik hier voor een vergroting |
midi  |
Chromatisch triplet
Deze melodische versiering wordt in onderstaand voorbeeld geïllustreerd.
Treble
De treble is een accentuerende triplet van drie gelijke tonen, die in het algemeen 'non fingered' zijn, omdat ze door middel van de strijkstok (fiddle), tonguing (flute/whistle) of plectrum (getokkeld instrument) worden uitgevoerd.
De treble op de pipes is wel een vorm van een 'fingered ornament', omdat de afzonderlijke tonen, vanwege de constante luchtstroom door de chanter, door middel van cuts van elkaar worden onderscheiden. In dit verband geeft het onderstaande voorbeeld een zgn. triplet-figuratie, voortkomt uit de piobaireachd voortkomt, die wordt aangeduid met taorluath fosgailte:
Een bijzonder voorbeeld van een 'fingered treble' is de zgn. short-cran op de uileann pipes en whistles. Dit figuur wordt nog afzonderlijk besproken.
Naar boven
Rolls
De roll is een zeer veel voorkomend 'fingered ornament' in de Ierse muziek. Gezien zijn structuur, lijkt de roll misschien op het eerste gezicht op de 'klassieke' dubbelslag ('turn'), maar is zoals we zullen zien beslist niet hetzelfde! In ieder geval blijkt deze verwarring duidelijk, doordat sommige samenstellers en uitgevers van bladmuziek, de roll abusievelijk aanduiden door het middel van het dubbelslagteken
.
We onderscheiden twee typen rolls:
- de long roll (of kortweg: roll) die de tijdsduur van een gepunteerde kwartnoot opvult en
- de short roll, die wordt uitgevoerd binnen de tijdspanne van een kwartnoot.
Rolls op worden op verschillende instrumenten, feitelijk via hetzelfde principe uitgevoerd, doch op tonen (of instrumenten), waarop technisch gezien moeilijk of geen roll gespeeld kan worden, maakt men gebruik van vervangende of alternatieve versieringen. Deze worden aan het einde van deze paragraaf besproken.
In de schema's die hierna volgen, staan notaties en een aantal voorgestelde uitvoeringsvormen van rolls. Ze worden gekwalificeerd en genoemd naar de hoofdtoon waarop ze betrekking hebben. De overzichten tonen de z.g.n. E-, B- en D-roll.
Vermeldenswaard is, dat de versieringen zijn neergeschreven op een notenbalk met een voortekening met twee kruizen (f# en c#). Dit heeft betrekking op de standaardstemming in D voor de whistle, flute en uilleann pipes. In dit verband meldt Krassen, dat bij het fiddle-spel, rolls niet door de toonsoort worden beïnvloed. Zo is de notensequentie voor een D-roll d-e-d-cis-d ook al staat de muziek b.v. in de toonsoort G (alwaar de toon C-naturel in plaats van Cis voorkomt) (Krassen, 1976).
Long roll
In het onderstaande overzicht laat een drietal voorbeelden zien op welke wijze de long rolls in het algemeen worden genoteerd.
 |
Notaties van long rolls. De bovenste drie, zijn de meest voorkomende aanduidingen, waarondere het abusievelijke dubbelslagteken. De onderste is recentelijk door Grey Larsen voorgesteld. |
De uitvoering van de long roll vindt, zoals gezegd, plaats in het tijdsbestek van een gepunteerde kwartnoot (3/8) en kan qua uitvoering als volgt worden beschreven: hoofdnoot, gevolgd door een cut en een strike op de hoofdnoot. B.v.: (Clarke, 1998)
Zodra deze versiering op tempo wordt uitgevoerd, wordt de uitvoering benaderd door b.v. (Cranitch, 2001):
In dit verband hanteert Larsen hetzelfde principe: ((1)Larsen, 2003):
Short roll
Op dezelfde wijze kunnen de short rolls worden beschreven, te beginnen met het volgende overzicht van diverse notaties.
 |
Notaties van short rolls. De bovenste drie, zijn de meest voorkomende aanduidingen, waaronder het abusievelijke dubbelslagteken. De derde notatie van boven wordt door Krassen gedefinieerd als een 'graced triplet' (Krassen, 1976). De onderste is recentelijk door Grey Larsen voorgesteld. |
De uitvoering van de short roll vindt, zoals gezegd, plaats binnen het tijdsbestek van een kwartnoot (1/4) en kan qua uitvoering als volgt worden beschreven: een cut, gevolgd door een strike op de hoofdnoot. B.v.: (Clarke, 1998)
Zodra deze versiering op tempo wordt uitgevoerd, wordt de uitvoering benaderd door b.v. (Breathnach, 1963):
In dit verband hanteert Larsen eveneens het bovengenoemde 'cut-strike'-principe en maakt daarna gebruik van het symbool
er aan toekent ((1)Larsen, 2003):
Cranitch interpreteert de short roll voor de fiddle, door eerst kort de hoofdnoot aan te slaan, dus (Cranitch, 2001):
Naar boven
Alternatieven voor de roll
Niet op alle tonen van een specifiek instrument is een roll technisch mogelijk. Op de laagste toon van de uillean pipes of tin whistle ('lage D') bestaat immers geen ondersecunde, zodat een roll hierdoor onmogelijk is. In plaats van een roll kan men op deze instrumenten bijvoorbeeld een cran (zie hierna) spelen.
Op de open snaren van een viool is het eveneens niet mogelijk om een roll te realiseren. In onderstaande afbeeldingen zijn een aantal mogelijke alternatieven gegeven. Deze vervangende versieringen zijn triplet ornaments of de complexere op rolls lijkende ornamenten. Overigens is op de betreffende hoofdtoon ook een treble mogelijk, die als vervangende versiering kan dienen.
 |
Alternatieve versieringen als plaatsvervanger van rolls op de open snaren van de viool. |
Triplet ornaments en trebles (zie 5.4) zijn zeer geschikte alternatieven voor de roll voor getokkelde snaarinstrumenten, zoals de banjo, mandoline, bouzouki etc.
Voor de diatonische accordeon is door Breathnach, voor de short en de long roll, specifieke uitvoeringsvormen gegeven (Breathnach, 1963):
- Een double cut op de hoofdtoon, in plaats van een short roll;
- een double cut op de eerste toon van een stralende figuur, die is opgebouwd volgens hoofdtoon-ondersecunde-hoofdtoon. Deze versiering vervangt de (long) roll.
 |
Alternatieve versieringen als plaatsvervanger van rolls voor de accordeon naar Breathnach. |
Naar boven
Cran (crann, cranning)
De cran is evenals de roll een belangrijk ‘fingered ornament’ in de Ierse muziek, die in eerste instantie is bedoeld voor de uilleann pipes. In het algemeen wordt een cran voor de uilleann pipes, zowel op D als E uitgevoerd (resp. 'D'- en 'E-cran') (Clarke, 1998), doch is ook op andere tonen uitvoerbaar.
Cranning is eveneens een vorm van versieren op de laagste toon van de tin whistle en flute.
Overigens is het niet onmogelijk om, ter vervanging van de roll, een cran op een losse snaar van de viool te maken! Dat laatste wordt echter weinig gedaan.
We onderscheiden twee typen crans:
- de long cran, deze vult de tijdsduur van een gepunteerde kwartnoot;
- de short cran, wordt uitgevoerd binnen de tijdsduur van een kwartnoot.
De interpretatie voor de uitvoering is niet altijd eenduidig gegeven. Diverse auteurs geven vaak verschillende interpretaties, doch kan in algemeen worden opgevat als een serie van cuts op dezelfde noot.
Long cran
Het symbool, dat in algemeen wordt toegepast, is de boogvormige figuur, die men eveneens aantreft voor roll (Breathnach, 1963)(Clarke, 1998). Hieronder staan twee notatiewijzen, waaronder die door Larsen is voorgesteld ((1)Larsen, 2003)
 |
Notaties voor de long cran. |
De uitvoering van deze versiering is, zoals gezegd verre van eenduidig, zoals uit het onderstaande overzicht blijkt.
 |  |
Diverse uitvoeringsvoorstellen voor de long cran. De bovenste vier zijn voor de uilleann pipes, de laatste voor de tin whistle (McCaskill, Gilliam, 1998). Grey Larsen stelt de uitvoering ter rechterzijde voor, als een opeenvolging van drie cuts. |
Short cran
Hieronder volgt de notatiewijzen voor de short cran, die voor de tijdsduur van een kwartnoot wordt aangewend, waarvoor ook het boogje wordt toegepast. Larsen maakt een onderscheid met de long cran, door een streepje door het hoefijzervormige figuur.
 |
Notaties voor de short cran. |
Vervolgens de mogelijke uitvoeringen.
 |  |
Diverse uitvoeringsvoorstellen voor de short cran. De bovenste vier rechts, zijn voor de uilleann pipes, de laatste voor de tin whistle (McCaskill, Gilliam, 1998). Rechts Larsen's interpretatie van opeenvolgende cuts. |
Slide
De slide is een verglijdende versiering van de ene toon naar de andere, en is daarmee gelijk aan de portamento.
- De rising slide verglijdt meestal naar de bovensecunde van een toon
- De falling slide verglijdt meestal naar de ondersecunde van een toon
Deze versiering is speelbaar op de whistle, flute en fiddle. Hiernaast staan drie notatievormen, waarvan de laatste (de sikkelvormige figuurtjes) afkomstig zijn van Grey Larsen.
5.4 'None-fingered ornaments'
'Non-fingered ornaments' zijn versieringen, die op een andere wijze tot stand komen, dan met de vingers. Voor de flute of whistle zijn deze technieken 'tonguing' en 'throating', waarmee naast trebles (zie hieronder) ook vibrato's gemaakt kunnen worden. For the uilleann pipes is er 'popping', een tooneffect dat optreedt door het kort oplichten van de chanter, die gewoonlijk op de knie rust.
Treble
Treble (of: bowed triplet, shiver, birl)
In tegenstelling met de triplet ornament, is dit een ritmische versiering. Het is een triool op dezelfde toon, die wordt geproduceerd met de strijkstok van de viool of met het plectrum bij een getokkelde snaarinstrument (bijv. banjo, mandoline, bouzouki). In de fiddle muziek spreekt men daarom ook van een zgn. bowed ornament (Cranitch, 2001). Het woord shiver is afkomstig uit de terminologie voor de Shetland-fiddling. Het woord birl is staat bekend in Schotse pipemuziek, doch is in het laatste geval een ander figuur. (Haigh, bez. 2010)(Cooke, 1986)
Treble-variant
Een andere bowed ornament is een variant op de treble. Het effect hiervan is, dat de versiering functioneert als een voorslag op de navolgende toon.
Naar boven
5.5 Bijzondere instrument-specifieke versieringen
Double stop
Deze wordt uitgevoerd op de fiddle (of getokkeld snaarinstrument). Een double stop wordt gelijktijdig op twee snaren tegelijk gespeeld. De twee gespeelde tonen op deze snaren verschillen een octaaf of een rein prime (unison double stop) (Cranitch, 2001).
Shake 'op de tweede D'
Een, op een triller gelijkende versiering, die door sommige whistle-spelers wordt uitgevoerd, die door Grey Larsen shake wordt genoemd ('shake' betekent eigenlijk 'triller').
De 'shake' op de tweede D ('hoge D') van de whistle, is een alternatief ornament voor de cran op die toon. De versiering wordt door Larsen met een zaagtandvormig figuurtje aangeduid en begint met de ondersecunde C# ((1) Larsen, 2003).
Ghost D
De ghost D is een toon, waarvan het geluidseffect uitsluitend kan worden geproduceerd op de uilleann pipes. Vaak wordt deze als versiering gekwalificeerd. De toonhoogte bevindt zich ergens in de buurt van de Es of Dis. Het typische geluidseffect krijgt vaak het kenmerk ‘mysterieus’ en wordt vaak aangewend in zogenaamde 'slow airs'. De ghost D kan worden voorgesteld door middel van de noot Es of Dis (Clarke, 1998).
Treble 'op de back D'
Deze versiering op de back D (‘hoge D’) van de uilleann pipes is een mogelijk alternatief voor de cran op die toon. De treble wordt geproduceerd door middel van een snelle duimbeweging, waardoor een serie, snel opeenvolgende, afgedempte tonen onstaat. Het afdempende effect wordt hier voorgesteld door middel van rusttekens, waarvan de tijdswaarde gelijk is aan die van de tonen. Voor deze versiering bestaat geen vast symbool. Clarke gebruikt in zijn methode 'Uilleann Piping' een zaagtandvormig-figuurtje (niet verwarren met de pralltriller of shake!) (Clarke, 1998).
Popping
Is een specifieke techniek voor uilleann pipes, waarbij een speciale klankeffect op een toon wordt bewerkstelligd, door de chanter, die normaliter wordt afgesloten op de knie, een kort moment op te lichten. Het oplichten van de chanter, gebeurt dan synchroon met het openen en sluiten van de vinger van de betreffende toon. Het mag duidelijk zijn dat deze synchroniteit precies uitgevoerd dient te worden. Evenals de ghost-D, worden dit soort versieringen doorgaans niet genoteerd. De tonen die kunnen worden gepopped, zijn de E, F# em G in het hogere octaaf. (Clarke, 1998).
5.6 Over-ornamentatiek
De Ierse musicus en musicoloog Tomás Ó Canainn bekritiseert in zijn 'Traditional Music of Ireland' het verschijnsel van over-ornamentiek, zoals dat in sommige publicaties van uilleann pipes-muziek te zien is. Ó Canainn beschouwt dit overigens als een hedendaagse, moderne stijlfout. De essentie van over-ornamentiek is het feit, dat betrekkelijk eenvoudige melodieën door een overdaad aan versieringen onherkenbaar, laat staan onbespeelbaar zijn geworden Ó Canainn, 1993:
Such stylistic deviatons can only occur on instruments which have the range and flexibility to allow them. The fiddle, for example, is sucht an instrument, while the uilleann pipes is not. ........... It is very easy to slide the finger both up and down the fingerboard and this fact is responsible fort the excessive use of sliding indulged in by some fiddlers. Piping style in not similarly affected since sliding, particularly downwards, is not so easy on the pipes.
Naar boven
6. Techniek en ornamentiek voor de Ierse harp naar Edward Bunting (1773-1843)
Edward Bunting (1773-1843) een 19-jarige kerkorganist, was betrokken bij het beroemde Belfast Harp Festival in 1792, waaraan diverse harpspelers deelnamen. Bewust van de dreigende teloorgang van de muziek en speeltechniek van de Gaelic harp, heeft hij de muziek, de traditionele speeltechnieken en oude kennis op schrift vastgelegd, zodat dit alles niet verloren zou gaan voor de volgende generaties. Gedurende Bunting’s leven publiceerde hij drie collecties van arrangementen voor de 'pianoforte', in 1797, 1809 en 1840.
De collecties bevatten, naast muziek uit de 17e en 18e eeuw, waaronder composities van Turlough O’Carolan, eveneens een aantal werken, die Bunting zelf classificeerde als 'very ancient'.
Men gaat er vanuit dat Denis O’Hampsey (1695-1807!) de laatste harpspeler was, die het instrument volgens oude traditie bespeelde, dat wil zeggen op een harp met metalen snaren, die met de vingernagels worden bespeeld. Na O'Hempsey's dood dreigde de muziek, het instrument en speeltechniek voorgoed in de vergetelheid te raken. Pas na ongeveer 170 jaar later, in de jaren 1970 ontstond er een opbloei van de oude traditie van de 'wire strung' of 'Gaelic' harp, vooral vanwege het pionierwerk van de Iers-Amerikaanse harpiste en muziekhistorica Ann Heymann. Zij maakte een studie van Bunting’s werk en zijn manuscripten en legde zich toe op de traditionele speeltechniek van het instrument.
De benaming 'wire-strung harp' duidt op het kenmerkende feit, dat het instrument is voorzien van metalen snaren (oorspronkelijk, ijzer, messing, zilver en goud, tegenwoordig: staal, fosfor-brons en messing. Soms zilver en goud). Het aanslaan van de snaren gebeurde met de vingernagels, terwijl de snaren werden gedempt met de vingertoppen. (Een speelstijl die eveneens traditioneel werd toegepast door de cerdd dant-harpisten van Wales). De harp werd op de linkerschouder geplaatst (dit in tegenstelling tot de moderne houding). De bassnaren van de harp werden, volgens het oude Ierse en Welshe gebruik, met de rechterhand gespeeld. De snaren voor de hogere melodietonen met de linkerhand.
De versieringen voor de Ierse harp kan, volgens Bunting worden ingedeeld in (Bunting, 1840):
- 'Graces performed by the treble or left hand'. Dit zijn voorslagen (brisidh, leagadh anuas, leath leaguidh), lange en korte glissando's (struth mor, struth beag, bualadh suas no suaserigh), trillers of 'shakes' (barrluth, barrluth beal an-airde, casluth, barrluth fosgailte, cul-aithris, tribhuilleach no creathadh coimhmhear) en tremolo's (crotach aon mear)
- 'Double notes, chords, etc. for the left hand': harmonische (=gelijk klinkende) intervallen (bolsgan, glas)
- 'Double notes, chords, etc. for the right hand': harmonische intervallen (glas, ladhar, ladhar lair) en akkoord-arpeggio's (glasluth, ceann an chroidh, taobhcrodh, lanchrodh, malairt phonch)
Voor goed overzicht wordt hier de volgende indeling gebruikt: voorslagen (acciaccatura's, 'gracenoten'), glissando's, arpeggio's, trillers en tremolo's.
In de afbeelding zijn de vingers voor aanslagen aangegeven door: + duim, 1 wijsvinger, 2 middelvinger, 3 ringvinger en 4 pink. In de commentaren worden namen van de vingers gebruikt.
Achtergronden over de etymologie (en de uitspraak!) van de harptermen, zijn ontleend aan de website van Simon Chadwick (Chadwick, 2002).
Naar boven
6.1 Voorslagen
Brisidh ('break', 'Onderbreking')
Door Bunting omschreven als:
"Uitgevoerd met de duim en wijsvinger: de snaar die door de duim is aangeslagen wordt er ook mee gestopt, terwijl de 'wijsvinger-snaar' blijft doorklinken"
Leagadh anuas ('a falling , 'Vallende')
"Met wijsvinger en duim: de duim dempt de snaar af, die door de wijsvinger tot klinken is gebracht, de 'duim-snaar' blijft doorklinken".
Leith leagadh ('a half falling', 'Half vallende')
"Met middel- en ringvinger: de snaar die door de middelvinger tot klinken is gebracht, wordt door de wijsvinger gestopt. De snaar die door de ringvinger klinkt, wordt gestopt met de middelvinger."
De naam van deze versiering in de vorm van 'na le leicinin' of 'na leth leagainnean' (een serie van cuts), vindt men eveneens terug in de eerste theoretische verhandeling over piobaireachd (de kunstmuziek voor de Schotse Great Highland Bagpipe) van Joseph MacDonald. A Compleat Theory of the Scots Bagpipe (1803) (MacDonald, 1803)).
(Meer informatie over piobaireachd vindt u op de pagina: Vormen en technieken: Piobaireachd)
6.2 Glissando's
Sruth mor ('great stream', 'Grote stroom')
"Wijs-, middel- en ringvinger van de linkerhand glijden langs de snaren, deze kunnen zowel afgedempt als tot klinken zijn gebracht, zoals het de harpspeler behaagd".
Sruth beag ('little stream', 'Kleine stroom')
"Door duim, wijs-, middel- en ringvinger van de linkerhand."
6.3 Arpeggio's en samenklanken
Bualadh suas no suaserigh ('succession of triplets', 'Opeenvolging van tripletten')
'Bualadh' betekent '(aan)slaan', suas betekent 'naar boven', 'stijgend'. Het woordje 'no' betekent 'of'. Het woord 'suaserigh' is een samenstelling van 'suas' en 'éiri', dat 'stijgend' betekent.
Bunting omschrijft de techniek door:
"Met de ring-, middel en wijsvinger, iedere keer een snaar hoger".
Akkoorden en intervallen
Deze zijn door Bunting niet als versieringen aangemerkt, maar als uitvoeringswijzen voor het spelen van akkoorden. Daarom vallen ze onder het onderdeel ‘Double notes, chords, etc.'.
Dit zijn voor de linkerhand:
Bolsgan (Bulsgan, Swelling out, Zwellend)
"Met de wijs- en midddelvinger, een terts".
Glas (Glass, A joining, 'Verbindend')
"Met de wijs- en ringvinger, een kwart".
Naar boven
Voor de rechter hand:
Glas (Glass, A joining, 'Verbindend')
"Met duim en ringvinger
Ladhar (Laghar, Spread hand, 'Gespreidde hand')
"Met gevorkte vingers, wijs- en ringvinger, een octaaf
Ladhar Lair (Lagharlair, Middle of the hand, 'Midden van de hand')
"Met de wijs en middelvinger, een terts.
Glasluth (Glasluith, Quick locking, 'Snel sluitend')
"Met de duim, wijs en ringvinger, een akkoord met een terts en een oktaaf.
Ceann an chroidh (Cennanchruich, Extremity of the hand, 'Uiterste van de hand')
"Met de wijs, middel- en ringvinger, een akkoord met drie noten.
Taobhcrobh (Side hand, 'Zij-hand')
"Met de duim, middel- en ringvinger, een akkoord met drie noten.
De etymologie van dit woord heeft mogelijk een verband met de huidig piobaireachd-term taorluath (taobhluadh).
(Meer informatie over piobaireachd vindt u op de pagina: Vormen en technieken: Piobaireachd)
Lanchrobh (Full hand, 'Gehele hand')
"Met de duim, wijs, middel- en ringvinger, een akkoord met vier noten.
Malairt Phonch (Malart Phonch, To reverse the hand, 'Omkering van de hand')
"Of de handen kruisend, de rechter hand neemt de plaats van de linkerhand in.
Naar boven
6.4 Trillers
Barrluth ('activity of the fingers', 'Activiteit van de vingers")
"Een doorlopende triller, afwisselend aangeslagen met middel-, wijs- en ringvinger. De harpspelers eindigden niet met een dubbelslag ('turn'), zoals dat tegenwoordig in de mode is."
De laatste opmerking van Bunting heeft duidelijk betrekking op de triller met naslag. Het woord is samengesteld uit 'barr', dat 'top' (Bunting: 'vingertop') betekent.
'Luth' of 'luath' zou 'beweging' of 'variatie' betekenen. Vergelijkbaar hiermee is de uitgang -luath in diverse piobaireachd termen (leumluath, taorluath, crunluath). Alexander MacDonald geeft in zijn commentaar in de facsimile-uitgave van Joseph MacDonalds A Compleat Theory of the Scots Highland Bagpipe, de etymologie ludh, hetgeen 'kunstje', 'truc' of 'handigheidje' betekent (MacDonald, 1803).
De naam van deze versiering vindt men eveneens terug in A Compleat Theory of the Scots Bagpipe, doch in de vorm van 'barludh' ('the longuest cutting in one bar').
(Meer informatie over piobaireachd vindt u op de pagina: Vormen en technieken: Piobaireachd)
Barrluth beal an-airde ('Activity of finger-ends, striking upwards', 'Activiteit van de vingertoppen, die naar boven aanslaan')
Deze triller is een variant op de barrluth. 'Béal an-airde' ('naar boven roepen') is een samenstelling van 'béal' ('mond') en 'in airde' ('hoog naar boven').
Bunting:
"Met de middel-, wijs- en ringvinger: de snaar die door de ringvinger is aangeslagen, wordt levendig gestopt door de middelvinger, terwijl de eerste snaar blijft doorklinken."
Barrluth fosgailte ('Activity of fingertops', 'Activiteit van de vingertoppen')
De term 'fosgailte' ('open', 'onbedekt') komt men eveneens tegen bij piobaireachd-figuraties.
(Meer informatie over piobaireachd vindt u op de pagina: Vormen en technieken: Piobaireachd)
Deze triller is opgebouwd als een triplet. Bunting:
"Met de middel-, wijs, en ringvinger: de snaar die door middelvinger klinkt wordt gestopt door de wijsvinger; de snaar die door de wijsvinger is aangeslagen blijft doorklinken."
Casluth ('Returning activity', 'Terugkerende activiteit')
Aldus Bunting:
"Met de ring-, wijs- en middelvinger, waarbij de snaren, onmiddellijk na het aanslaan worden gedempt."
'Cas' komt mogelijk van 'casta' ('ingewikkeld', 'gecompliceerd').
Cul-aithris ('Half shake', 'Halve triller')
Bunting:
"Door middel van de wijsvinger en duim."
Het woord is opgebouwd uit 'c´l’ ('terug', 'terugwaarts') en 'aithris' ('imitatie').
Tribhuilleach no creathadh coimhmhear ('Triple shake', 'Drievoudige triller')
Twee namen voor een triller in het Gaelic, gescheiden door het woorje 'no', dat 'of' betekent. 'Tribhuilleach' is opgebouwd uit: 'tri' ('drie'), 'buille' ('slag').
'Creathadh' betekent 'trillen'. 'Comh': 'samen', 'gemeenschappelijk'. 'Méar': 'vinger'. Resumerend: 'een slag in drieën' of 'triller van de gezamenlijke vingers'. Bunting geeft de volgende uitvoering:
"Met de middel-, wijs- en ringvinger, drie keer opeenvolgend."
6.5 Tremolo
Crotach aon mear ('Shaking', 'Schuddend, trillend')
Zoals bekend is een tremolo een snelle beweging op dezelfde toon. De uitdrukking 'crotach aon mear' heeft mogelijk de betekenis van 'het trillen van de vinger'.
Bunting beschrijft deze door:
"Met de wijsvinger, voor- en achterwaarts op dezelfde snaar."
Naar boven
7. Techniek en ornamentiek voor de uilleann pipes naar O'Farrell, ca. 1800
Alhoewel de uilleann pipes vanaf ca. 1700 tot ontwikkeling kwam en door veel pipers werd gespeeld, bestond er aanvankelijk geen documentatie over de speeltechnieken. De eerste, die een poging heeft gedaan om de technieken voor uilleann pipes te publiceren was O'Farrell. Van deze musicus en docent is tegenwoordig nauwelijks iets bekend, zelfs zijn voornaam niet, maar hij had blijkbaar in zijn tijd furore gemaakt als bekend musicus, zoals blijkt uit een onderschrift bij een afbeelding van zijn 'Collection of National Irish Music for the Union Pipe' (O'Farrell, ca. 1800):
"O'Farell playing on the Union Pipes on the Favorite Pantomime of Oscar & Malvina."
 |
O'Farrel op het titelblad van zijn 'Collection of National Irish Music for the Union Pipe' (ca. 1800) |
De volledige titel van dit werk luidde (O'Farrell, ca. 1800):
"O'Farrell's Collection of NATIONAL IRISH MUSIC for the UNION PIPES Comprising a variety of the Most Favorite Slow and Sprightly TUNES SET in proper STILE & TASTE with Variations and Adapted Likewise for the GERMAN FLUTE, VIOLIN, FLAGELET PIANO & HARP with a SELECTION of Favorite Scotch Tunes
Also a Treatise with the most Perfect Instructions ever yet Published for the PIPES
Entd. at State. Hall.
To be had at Mr. Gaw's, 31 Carnaby Stmet, Golden Square, & Mr. O'Farrell's 65 Swallow Street, London,
Where Gentlemen may likewise be accommodated with Real-Toned Irish Pipes."
Een ander werk dat van zijn hand verscheen was O'Farrell's Pocket Companion for the Irish or Union Pipes (2 volumes, Londen, ca. 1800). Beide werken bevatten samen zo'n 300 Ierse en Schotse melodieën, waaronder ook dansmuziek.
'O'Farrell's Collection' is ongedateerd, maar het is bekend dat het rond 1797-1800 werd gepubliceerd. Jaren van zoeken naar een exemplaar van dit zeldzame werk, waarvan een origineel exemplaar in het Trinity College Library (Dublin) ligt, leidde echter zonder resultaat. Dankzij de musicus en muziekhistoricus William Henry Grattan Flood (1857-1928), auteur van 'A History of Irish Music', 'The Story of the Harp' en 'The Story of the Bagpipe' is er een getranscribeerde versie van O'Farrell's verhandeling boven water gekomen. In zijn inleiding geeft de auteur aanwijzingen inzake de ornamentiek voor de uilleann pipes, die blijkbaar voor een deel van de huidige toegepaste technieken (rolls en crans) afwijken. De volgende versieringen worden door O'Farrell besproken, dit zijn tipping (popping), appoggiatura (voorslagen of gracenoten), shakes (trillers) en curls. De techniek van popping is hiervoor reeds hiervoor aangestipt. De trillers en voorslagen zijn uitgebreid behandeld. De curls zijn 'cran'- en 'roll'-achtige ornamententen.
Aldus (O'Farrell, ca. 1800):
OF GRACES
A Shake is an agitation or mixture of two sounds together, which is performed by a quick motion of the finger, and is commonly mark’d thus tr over the note that is to be shook. The first shake on this instrument is made on E, and as this shake is occasionally done two different ways on the same
note, I would advise the learner to be acquainted with both, it is sometimes done with the chanter resting on the knee, having every finger stopt except the two lower ones, and at the same time beating quick with the first finger of the Lower hand - it may also be done with the chanter rais’d off the knee having every finger stopt except the one next the lower finger then by a quick beating of the first finger of the lower hand it is performed.
All the rest of the Shakes are done by a quick motion of the finger above the Note required to be shook, for Example if G is to be shaken the Note A above it must beat quick, as may be seen in the following Example.
Apogiaturas
are little notes which borrow their time from the Notes before which they are
placed, for Example
OF TIPPING or POPPING THE NOTES ON THE PIPES
A knowledge of this is very necessary to every person who is desirous of playing the Instrument
perfect, so it ought to be studied as soon as the Pupil is well acquainted with the Gamut, and can
blow and stop the chanter well.
What is meant by Tipping, is making every Note Staccato or distinct and is done by having the
Chanter close on the knee with all the holes stopt, then by a quick rising of any one or more fingers
up and down together the Tipping is performed.
In Tipping low D you must have all the holes stopt, then rising the Chanter quick off the knee and
down again it is done, which you may repeat as often as you please.
In Tipping some other Notes on the Pipes, you rise two or three fingers at a time, which must go up
and down the same as if there was but one.
The following will show such Notes as require Tipping, and likewise how many fingers are to be
raisjd together, the Chanter must rest on the knee while the Tipping is performing.
A SCALE OF SUCH NOTES AS REQUIRE TIPPING
When the Pupil finds he can make all the above Notes distinct he can proceed to the following
Example, where the notes are double tipt and make the two first by raising the thumb of the upper
hand quick up and down twice, and so of the rest.
OF CURLS
Curls are frequently introduced in Jigg tunes and Reels, and have a very pleasing effect in giving
double harmony and Spirit to the Music, and therefore ought to be prac- tised at leisure. In the
following Example may be seen some useful and popular Curls much practised.
The Curl in the first Example being a principle one on the Pipes is perform’d by sounding the Note
D, by a sudden patt of the lower finger of the upper hand, then slurring the other Notes quick and
finishing the last Note by another patt of the lower finger of the upper hand. The curls in the second
Example are easily done, as it is made while sounding the second Note of each of the three tyed
quavers, by a sudden patt of the same lower finger of the upper hand and answers for two Notes. In
the third Ex- ample the Curls are done in the same manner by patt of the linger while sounding the
second Note of each of the tyed Quavers.
OF OTHER CURLS
In the fourth Example the Curl is made by a patt of the same finger while sounding the second Note
of the tyed Quavers, Example the fifth by a patt of the same finger while sounding D, slurring the
next Note and finish- ing the last by another patt of the same finger. Example the sixth, the Curl is
made by two quick patts of the upper linger of the lower hand while sounding the first Note F and
finishing the next note D by a patt of the same finger.
The third Note E in the same Example begins by two patts of the upper finger of the lower hand and
finishes the next note D, with one patt of the lower finger of the upper hand.
8. Annotaties en bronnen
8.1 Voetnoten
- De Ierse instrumentalist en fiddler Matt Cranitch, meldt in zijn methode voor de fiddle:
"Since traditional music is essentially melodic, it relies for much of its effect on the ORNAMENTATION, or decoration, of the melody line." (Cranitch, 2001).
8.2 Geraadpleegde bronnen
Literatuur
- Willemze, Th.; Algemene muziekleer; 1964; Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen; p. 161-177
- Strietman, W.F.; Melodieleer, uit: Muziekleer; ca. 1982; Leidse Onderwijsinstellingen, Leiderdorp; VAK866A; Les 5,6
- Breathnach, B.; Ceol rince na hÉireann (Dansmuziek van Ierland), 2e herdruk; 1963; An Gúm, Baile Átha Cliath (Dublin); p. viii, ix, xii, xiii
- Monjaret, P.; Tonioù Breizh-Izel, Musique populaire de Basse-Bretagne, Folk Music of Western-Brittany; 1984; Bodadeg Ar Sonerion (B.A.S.), Rennes; p. 1-638
- Collinson, F.; The Traditional en National Music of Schotland; 1966; Routledge and Kegan Paul, London, Henley, Boston; p. 216-227
- Fraser, S.; The Airs and Melodies Peculiar to the Highlands of Schotland and the Isles; 1874 edition; facsimile 1986; Scott's Highland Sevices Ltd., London, Ontario; p. 1-98
- Cranitch, M.; The Irish Fiddle Book, The Art of Traditional Fiddle Playing, 4th edition; 2001; Ossian Publications, Cork, Ireland; p. 51-59, 74, 85-112, 118-123
- Clarke, H.J.; Uilleann Piping, 5th edition; 1998; Ossian Publications, Cork, Ireland; p. 42-46
- Krassen, M.; O'Neill's Music of Ireland; 1976; Oak Publications, New York, London, Tokyo, Sidney, Cologne; p. 12-16
- (1)Larsen, G.; A Guide to Grey Larsen's Notation System For Irish Ornamentation; 2003; USA; p. 1-18
- (2)Larsen, G.; The Essential Guide to Irish Flute and Tin Whistle; 2003; Mel Bay Publications, Pacific, London; p. 111-114
- Cooke, P.; A brief Description of the Fiddle Tradition of the Shetland Isles, In: Blacking, J. (red.); The Fiddle Tradition of the Shetland Isles; 1986; Cambridge Studies in Ethnomusicology, Cambridge University Press; p.10
(On line beschikbaar; Dr Peter Cooke - website; UK)
- McCaskill, M.; Gilliam, D.; Mel Bays Complete Irish Tin Whistle Book; 1998; Mel Bay Publications, Pacific, London; p. 74
- Ó Canainn, T.; Traditional Music in Ireland; 1993; Ossian Publications, Cork; p. 46-48
- Bunting, E.; The Ancient Music of Ireland, Arranged for the Piano Forte; 1840; Hodges and Smith, Dublin; Facsimile, 2000, Dover Publications, Mineoloa, New York; p. 24-27
- MacDonald, J.; A Compleat Theory of the Scots Highland Bagpipe; 1803; Facsimile door Alexander MacDonald; 1971; SR Publishers Ltd., East Ardsley, Wakefield, Yorkshire; p. vii, ix, 11, 14-19, 35
- O'Farrell; O'Farrell's Collection of National Irish Music for the Union Pipes; ca. 1797-1800; London; introduction
(Deze introductie van O'Farrell is On line beschikbaar op de website van Bill Haneman)
Naslagwerken
- Blom, E. (red.); Grove's Dictionary of Music and Musicians, 5th edition; 1962; St. Martin's Press Inc.; New York
Www
- Chadwick, S.; Irish Harp Terms; 2002-2008; onderdeel van de website Gaelic Harp Info; UK
Deze website bevat bijzonder veel nuttige informatie over de Ierse/Schotse 'Gaelic' harp.
- Haigh, Ch.; Scottish Fiddle; bezocht in 2010; Fiddling around the World; UK